Uitspraak
[appellante],
[geïntimeerde],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om een kort geding waarin de uitleg van een echtscheidingsconvenant centraal stond. De appellante, die in eerste aanleg gedaagde was, had de gezamenlijke woning verlaten en betwistte de verplichting om bij te dragen aan de kosten van de woning, zoals vastgelegd in het convenant. De voorzieningenrechter had in eerste aanleg geoordeeld dat de appellante een bijdrage moest leveren aan de kosten van de gezamenlijke woning, wat leidde tot het hoger beroep.
De procedure in hoger beroep begon met de dagvaarding op 2 juli 2012, gevolgd door de memorie van grieven en de memorie van antwoord. De appellante voerde aan dat artikel 4.5 van het convenant van toepassing was, waardoor alleen de geïntimeerde verantwoordelijk was voor de kosten, nu zij de woning had verlaten. De geïntimeerde daarentegen stelde dat artikel 4.3 van toepassing was, wat de appellante verplichtte tot een bijdrage in de kosten totdat de woning was verkocht.
Het hof oordeelde dat de aard van de procedure in kort geding geen ruimte bood voor bewijslevering, wat betekende dat de vordering van de geïntimeerde niet toewijsbaar was. Het hof vernietigde het vonnis van de voorzieningenrechter en wees de vordering van de geïntimeerde af, waarbij de proceskosten werden gecompenseerd. Dit arrest werd uitgesproken op 10 juni 2014.