In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, betreft het een hoger beroep in een verklaringsprocedure tussen [appellant] en [geïntimeerde]. De zaak is ontstaan uit een geschil over huurpenningen en alimentatie. In eerste aanleg heeft de rechtbank Noord-Nederland op 13 november 2013 geoordeeld dat [appellant] gehouden was om huur aan zijn vader te betalen, welke huur tot dat moment was opgelopen tot € 7.200,-. De rechtbank heeft de tegenvordering van [appellant] op zijn vader vastgesteld op € 2.145,93. [appellant] heeft in hoger beroep zestien grieven ingediend, waarbij hij de beslissing van de rechtbank betwistte en verzocht om vernietiging van het vonnis.
Het hof heeft vastgesteld dat de grieven zich niet richten tegen de feiten zoals vastgesteld door de rechtbank. De procedure betreft een verklaringsprocedure waarbij het hof moet vaststellen welk bedrag [appellant] aan zijn vader verschuldigd is. Het hof heeft geoordeeld dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij ooit de verschuldigde huur heeft betaald en dat [geïntimeerde] op basis van de huurovereenkomst aanspraak kan maken op de huurpenningen. Het hof heeft de alimentatieachterstand van [geïntimeerde] beoordeeld en geconcludeerd dat deze correct is berekend tot en met december 2012.
Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, met aanpassing van gronden, en [appellant] veroordeeld tot betaling van de huurpenningen, met inachtneming van een te verrekenen bedrag van € 11.563,27. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. Het arrest is uitgesproken op 10 juni 2014.