Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
20 februari 2014 dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland (team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Apeldoorn) tussen [geïntimeerde] als eiser en [appellante] als gedaagde heeft gewezen.
2.Het geding in hoger beroep
- de schriftelijke conclusie van eis,
- de pleidooien op 25 april 2014 overeenkomstig de pleitnotities van de procesadvocaten.
3.De grieven3.1Van der Heide heeft in het principaal hoger beroep de volgende grieven aangevoerd.
De voorzieningenrechter geeft in rechtsoverweging 4.3 een onjuiste en onvolledige weergave van hetgeen tussen partijen is geschied voorafgaand aan het gegeven ontslag op staande voet d.d. 10 december 2013.
6 of 7 december 2013, maar in ieder geval uiterlijk op 9 december 2013 had genomen.
Ten onrechte oordeelt de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 4.6 dat het ontslag op staande voet door [appellante] aan [geïntimeerde] niet onverwijld is gegeven.
Ten onrechte oordeelt de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 4.7 dat het voldoende aannemelijk is dat het ontslag op staande voet zoals door [appellante] aan [geïntimeerde] gegeven in een bodemprocedure geen stand zal houden.
Ten onrechte beveelt de voorzieningenrechter [appellante] om [geïntimeerde] binnen twee werkdagen na betekening van het vonnis d.d. 20 februari 2014 weer toe te laten tot passende werkzaamheden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag waarop [appellante] nalatig zal zijn aan dit bevel te voldoen met een maximum van
€ 25.000,- en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van opeisbaarheid tot aan de dag van volledige betaling.
Ten onrechte veroordeelt de voorzieningenrechter [appellante] tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 4.243,33 bruto per maand vanaf 1 december 2013 tot de datum van rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst, te vermeerderen met emolumenten en de wettelijke verhoging ex 7:625 BW over het verschuldigde loon vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag van volledige betaling, alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de dag van volledige betaling.
Ten onrechte veroordeelt de voorzieningenrechter [appellante] tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 875,- aan buitengerechtelijke incassokosten.
Ten onrechte veroordeelt de voorzieningenrechter [appellante] in de proceskosten, in het vonnis aan de kant van [geïntimeerde] begroot op € 133,- aan dagvaardingskosten, € 462,- aan griffierecht, € 500,- aan salaris gemachtigde en € 100,- aan kosten die na het vonnis zullen ontstaan.
Ten onrechte heeft de voorzieningenrechter de vorderingen uitsluitend tegen [appellante] toegewezen.
4.De vaststaande feiten
“RG (hof: mr. Geurts) geeft aan dat hij op dit moment genoeg weet van [geïntimeerde](hof: [geïntimeerde]). (…)RG geeft aan dat [geïntimeerde] aanstaande maandag om 10:00 uur op het kantoor van RG wordt verwacht.(…)”
“Geachte relatie,
“Ik heb uw gespreksaantekeningen doorgenomen.Mijn opmerkingen en aanvulling treft u bijgaand aan.
kantore van mr. Geurts. Tijdens deze bespreking waren aanwezig de directeur van [appellante], mr. Geurts, [geïntimeerde] en diens advocaat mr. M.C. Janus-Maaskant.
“Naar aanleiding van de inhoud van het gesprek dat u vanmorgen, 9 december 2013, met mevrouw mr. Janus, cliënte en ondergetekende heeft gevoerd, bericht ik u als volgt.
“Gisteren heeft u als rechtsgeldig vertegenwoordiger van [appellante] de heer [geïntimeerde] (hierna: ‘cliënt’) middels een brief van uw advocaat op staande voet ontslagen.
“
Van mijn cliënte, de besloten vennootschap [appellante] (…) heb ik het exploot van bevel ontvangen dat de heer (…), gerechtsdeurwaarder te Groningen, heeft betekend.Via deze weg wil ik u namens cliënte laten weten dat cliënte het door uw opdrachtgever gevorderde bedrag niet kan betalen. Zoals ook bij uw opdrachtgever bekend is, zijn er bij cliënte geen financiële middelen om tot betaling van het gevorderde over te gaan.Voorts wil ik u erop wijze dat indien u overgaat tot de uitvoering van deze executoriale titel door in beslagneming en verkoop van de roerende en onroerende zaken van cliënte, er daartoe geen activa aanwezig is bij [appellante] Ook alle andere middelen van executie zullen bij cliënte geen soelaas bieden.(…)”
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep
5.6 Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden als dringende redenen in de zin van lid 1 van artikel 677 beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag óf van zodanige dringende reden sprake is, moeten de omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren ook in de beschouwing te worden betrokken de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zouden hebben. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van de persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is.
8 december 2013 aan mr. Geurts aan de directeur van [appellante] doorgestuurd.
kantore van mr. Geurts plaatsgevonden, waarbij aanwezig waren de directeur van [appellante], mr. Geurts, [geïntimeerde] en diens advocaat mr. M.C. Janus-Maaskant.
Aangezien de grief in het incidenteel hoger beroep faalt, moet het incidenteel hoger beroep worden verworpen. [geïntimeerde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het incidenteel hoger beroep worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van[vennootschap], [bedrijfsnaam] en [persoon 2] zullen worden vastgesteld op nihil voor verschotten en op € 894,- (twee punten x de helft van tarief II in hoger beroep) voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief.