ECLI:NL:GHARL:2014:4658

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 juni 2014
Publicatiedatum
10 juni 2014
Zaaknummer
200.128.797
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsrecht en onverschuldigde betaling bij in scene gezette aanrijding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een geschil tussen Aegon Schadeverzekering N.V. en een geïntimeerde over een schadevergoeding na een aanrijding. De aanrijding vond plaats op 24 april 2009 tussen een BMW 530d en een Ford Fiesta. Aegon had aan de geïntimeerde, die een motorijtuigverzekering had afgesloten, een schadevergoeding van € 10.915,97 uitgekeerd na het ongeval. Aegon betwist echter dat de aanrijding op een eerlijke manier heeft plaatsgevonden en stelt dat deze in scene is gezet. De rechtbank Utrecht had de vordering van Aegon in eerste aanleg afgewezen, omdat niet was komen vast te staan dat de aanrijding in scene was gezet.

In hoger beroep heeft Aegon haar grieven ingediend, waarbij zij zich beroept op onverschuldigde betaling. Aegon stelt dat de polisvoorwaarden geen dekking bieden als de verzekerde zijn verplichtingen niet nakomt. Het hof verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank en de bewijslevering die daar heeft plaatsgevonden. Aegon heeft rapporten van CED Forensic ingediend ter onderbouwing van haar stellingen, waarin wordt betoogd dat het schadebeeld niet overeenkomt met de verklaringen van de betrokken partijen.

Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen om Aegon in de gelegenheid te stellen een akte in te dienen, waarin zij moet reageren op de argumenten van de geïntimeerde en de bevindingen van de deskundige. De beslissing over de zaak is aangehouden, en het hof zal later verder beslissen op basis van de ingediende stukken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.128.797
(zaaknummer rechtbank Utrecht 305026)
arrest van de eerste kamer van 10 juni 2014
inzake
de naamloze vennootschap
Aegon Schadeverzekering N.V.,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
appellante,
advocaat: mr. P.P.H. Lems,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te Utrecht,
geïntimeerde,
advocaat: mr. W.W. van Tol.
Partijen zullen hierna Aegon en [geïntimeerde] genoemd worden.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de tussen Aegon als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde gewezen vonnissen van de rechtbank Utrecht van 27 juli 2011, 14 december 2011 en 28 november 2012.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep d.d. 26 februari 2013;
  • de memorie van grieven, met producties;
  • de memorie van antwoord.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

Voor de vaststaande feiten verwijst het hof naar de feiten zoals die door de rechtbank in het vonnis van 14 december 2011 onder 2.1 tot en met 2.10 zijn vastgesteld. Ook het hof gaat van die feiten uit.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
Het gaat in deze zaak samengevat om het volgende. [geïntimeerde] had voor de BMW 530d met kenteken [kenteken] (hierna: de BMW) een motorijtuigverzekering met volledige casco- en WA-dekking afgesloten bij Aegon. Aegon heeft onder deze verzekering, na aftrek van een bedrag aan eigen risico van € 1.000,-, een schadebedrag van € 10.915,97 aan [geïntimeerde] uitgekeerd. Dit betrof schade aan de BMW wegens een ongeval dat op 24 april 2009 zou hebben plaatsgevonden tussen de BMW en de auto van [persoon 1] (een Ford Fiesta met kenteken [kenteken], hierna: de Ford). Aegon heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanrijding in scene is gezet en dat [geïntimeerde] op grond van de polisvoorwaarden daarom geen aanspraak heeft op een uitkering. Aegon heeft gevorderd dat het uitgekeerde schadebedrag aan haar wordt terugbetaald. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen en daartoe, na bewijslevering, – kort samengevat – geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat de aanrijding in scene is gezet, dat niet is komen vast te staan dat de geclaimde schade aan de BWM niet in zijn geheel kan zijn veroorzaakt door de aanrijding en dat niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde] en [persoon 1] elkaar ten tijde van de aanrijding al kenden en [geïntimeerde] daarover onjuist heeft verklaard. Tegen deze oordelen en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen richten zich de grieven van Aegon. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.2
De vordering van Aegon is gebaseerd op onverschuldigde betaling. Meer in het bijzonder beroept zij zich op artikel 3.4 van de polisvoorwaarden waarin is bepaald dat de verzekering geen dekking geeft als de verzekerde één van haar verplichtingen niet is nagekomen en daardoor de belangen van Aegon heeft geschaad. Het ligt op de weg van Aegon om de feiten en omstandigheden te stellen, en zo nodig te bewijzen, op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat zij zich op goede gronden op deze uitsluitingsclausule beroept en dat zij (dus) onverschuldigd aan [geïntimeerde] heeft uitgekeerd.
4.3
Ter onderbouwing van haar stellingen heeft Aegon zich onder meer beroepen op diverse rapporten (ongevalsanalyse en tactisch onderzoek) van CED Forensic (hierna: CED) en op verklaringen van de bij de opstelling van deze rapporten betrokken onderzoekers/deskundigen. Uit deze rapporten en verklaringen volgt, aldus Aegon, dat bij een aanrijding onder de condities zoals gesteld door [geïntimeerde] en [persoon 1] op het schadeaangifteformulier en zoals door hen verklaard ten overstaan van de deskundigen, zich een ander schadebeeld zou hebben voorgedaan.
4.4
Op het schadeaangifteformulier heeft [geïntimeerde] ingevuld dat hij bij de aanrijding 45 km/u reed. Blijkens het rapport van CED d.d. 17 juli 2009 (productie 4 bij dagvaarding in eerste aanleg) heeft [persoon 1] ten overstaan van de onderzoeker onder meer verklaard: “Ik dacht dat ik voorrang had en reed dus zachtjes door.” Op basis van onder meer deze informatie, heeft CED gerapporteerd dat de schade aan de BMW niet overeenstemt met de gemelde botsing. Volgens de deskundige is het vermoeden gerechtvaardigd dat de BMW heeft stilgestaan op het moment dat de Ford er tegenaan botste. Blijkens het rapport van CED d.d. 10 september 2009 (productie 5 bij dagvaarding in eerste aanleg) heeft [geïntimeerde] ten overstaan van de onderzoeker onder meer verklaard dat de BMW voor de aanrijding geheel onbeschadigd was.
4.5
[geïntimeerde] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij op het moment dat hij de Ford zag aankomen vol heeft geremd en daardoor (nagenoeg) stilstond op het moment van de aanrijding. Naar aanleiding van dit standpunt en de aan Aegon gegeven bewijsopdracht, heeft CED een nieuw rapport uitgebracht. In het rapport d.d. 7 januari 2012 (productie bij conclusie na enquête) concludeert de deskundige dat ook indien wordt uitgegaan van (bijna) stilstand van de BMW en een snelheid van circa 35 km/u van de Ford het schadebeeld niet overeenkomt met de gemelde botsing terwijl niet te verwachten is dat de schade wel kloppend zal kunnen ontstaan indien de snelheid van de Ford iets hoger of lager zal worden toegepast.
4.6
Ter gelegenheid van het getuigenverhoor heeft [geïntimeerde] verklaard dat hij niet weet wat de snelheid van de Ford was, maar dat hij denkt dat hij wel vaart had. Ook heeft [geïntimeerde] verklaard: “Ik zag een lichtflits en remde meteen. Ik zag dit heel laat en in een fractie van een seconde raakte hij mijn auto. Als ik het eerder had gezien, had ik nog op tijd kunnen remmen. (…) Ik weet niet wat de snelheid van mijn auto was op het moment dat de Ford mij raakte. Ik stond vol op de rem en heb niet naar de kilometerteller gekeken. Als ik echt stil had gestaan op dat moment, dan was de klap misschien wel fataal geweest. (…) Ik zeg u: het is een rijdend voertuig. Ik heb niet stil gestaan.” [persoon 1] heeft als getuige onder meer verklaard dat hij met flinke snelheid reed, hij wist niet precies hoe snel, maar misschien 75 km/u; hij hield zich in ieder geval niet aan de snelheid. Ook heeft [persoon 1] verklaard dat hij de BMW raakte met ongeveer dezelfde snelheid als hij kwam aanrijden en dat volgens hem de BWM al stil stond toen hij hem raakte. Volgens [persoon 1] had de Ford al grote schade voor de aanrijding en zat op het moment van de botsing de voorbumper aan de auto vastgeschroefd met grote schroeven.
4.7
In de conclusie na contra-enquête heeft [geïntimeerde] diverse in de rapportage van 7 januari 2012 gehanteerde uitgangspunten bestreden. Zo heeft [geïntimeerde] gesteld dat:
de [straatnaam] niet in het verlengde ligt van de [straatnaam] en dat dit betekent dat [persoon 1] naar links heeft moeten insturen en daarom moet worden uitgegaan van een hoek van 90˚;
gelet op de verklaring van [getuige 1] als getuige het argument in het rapport ten aanzien van de contravorming van de schade aan de rechterzijde van de BMW geen stand houdt;
het rapport ten onrechte geen rekening houdt met de verklaring van [persoon 1] dat de Ford al grote schade had vóór de botsing;
het rapport is uitgegaan van een verkeerde snelheid van de Ford nu [persoon 1] heeft verklaard dat hij misschien wel 75 km/u reed (in ieder geval harder dan 50 km/u);
het rapport geen rekening heeft gehouden met de verklaring van [persoon 1] dat de voorbumper zat vastgeschroefd.
4.8
In eerste aanleg is Aegon niet meer in de gelegenheid geweest om hierop te reageren. Bij memorie van grieven heeft Aegon weliswaar de (geloofwaardigheid van de) verklaring van [persoon 1] betwist maar niet concreet gereageerd op het verweer van [geïntimeerde] dat de bevindingen van de deskundige zijn gebaseerd op onjuiste uitgangspunten. Alvorens verder te beslissen, stelt het hof Aegon alsnog in de gelegenheid daartoe een akte te nemen. Daarbij wenst het hof van Aegon te vernemen welke invloed de hiervoor onder c t/m e genoemde omstandigheden, veronderstellenderwijze uitgaande van de juistheid daarvan, hebben op de uitkomst van de bevindingen van de deskundige. Meer in het bijzonder wenst het hof te vernemen of naar de mening van de deskundige het schadebeeld zou kunnen kloppen indien wordt uitgegaan van een snelheid van de Ford ten tijde van de aanrijding van circa 50 - 75 km/u (terwijl de BMW bijna stil stond) en ook overigens de hiervoor onder c t/m e genoemde omstandigheden als uitgangspunt worden meegenomen in het onderzoek. Ook wenst het hof de reactie van de deskundige te vernemen op de hiervoor onder a en b genoemde verweren.
4.9
Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen teneinde Aegon in de gelegenheid te stellen de in de vorige rechtsoverweging bedoelde akte te nemen. [geïntimeerde] zal daarop bij antwoordakte mogen reageren. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verwijst de zaak naar de rol van 8 juli 2014 voor akte aan de zijde van Aegon zoals bedoeld in rechtsoverweging 4.8;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.J. de Kerpel-van de Poel, L.M. Croes en F.J.P. Lock en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2014.