ECLI:NL:GHARL:2014:4476

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 mei 2014
Publicatiedatum
5 juni 2014
Zaaknummer
200.138.401-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging aantekening gezamenlijk gezag op grond van vervalsing handtekening

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 mei 2014 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de vernietiging van een aantekening van gezamenlijk gezag over twee minderjarigen. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, had eerder bij de rechtbank Noord-Nederland verzocht om de aantekening in het gezagsregister te vernietigen, omdat zij stelde dat haar handtekening op de verzoeken tot gezamenlijk gezag vervalst was door de man. De man, verweerder in het principaal hoger beroep, had de handtekeningen van de vrouw op de verzoeken geplaatst, maar betwistte dat hij dit zonder haar toestemming had gedaan. Het hof oordeelde dat de vrouw ontvankelijk was in haar verzoek en dat de aantekeningen in het gezagsregister ten onrechte waren gemaakt. Het hof concludeerde dat partijen nooit gezamenlijk gezag over de minderjarigen hebben gehad, en dat de man als juridische vader van de minderjarige [minderjarige 1] bevoegd was om een verzoek tot gezamenlijk gezag in te dienen. Het hof heeft het verzoek van de man om gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] toegekend, en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld. De beschikking van de rechtbank werd vernietigd en de aantekeningen van 12 september 2012 in het gezagsregister werden vernietigd. De zorgregeling werd aangepast zodat [minderjarige 1] drie weekenden per vier weken bij de man verblijft, met een verdeling van de vakanties en feestdagen. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte werd afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.138.401/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, C/18/141536 FA RK 13-1325)
beschikking van de familiekamer van 27 mei 2014
inzake
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.J. Flach, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. T.H.G. Schuringa, kantoorhoudend te Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 10 september 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in het principaal en het incidenteel hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 9 december 2013, is de vrouw in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De vrouw verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en recht doende in hoger beroep haar inleidende verzoek alsnog toe te wijzen alsmede de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn zelfstandige verzoeken dan wel zijn verzoeken af te wijzen.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 15 januari 2014, heeft de man het verzoek in hoger beroep van de vrouw bestreden.
2.3
Daarbij heeft de man tevens incidenteel hoger beroep ingesteld. De man verzoekt het hof in het principaal hoger beroep:
* met betrekking tot het gezamenlijk gezag
- de vrouw in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het hoger beroep ongegrond te verklaren;
- subsidiair: te bepalen dat het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1]), geboren op [geboortedatum 1], in stand zal blijven;
- meer subsidiair: te bepalen dat de man tezamen met de vrouw het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] zal uitoefenen;
* met betrekking tot de zorg- en contactregeling
- de vrouw in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het hoger beroep ongegrond te verklaren;
- subsidiair: in afwijking van de beslissing van de rechtbank van 10 september 2013 te bepalen dat [minderjarige 1] ieder eerste weekend van de maand bij de vrouw zal verblijven.
De man verzoekt het hof in het incidenteel hoger beroep de beschikking van de rechtbank Groningen van 30 september 2008 (het hof begrijpt: 10 september 2013) - deels - te vernietigen en opnieuw recht doende: te bepalen dat de man alleen zal worden belast met het gezag over [minderjarige 1] en voorts te bepalen dat haar hoofdverblijf bij hem zal zijn.
2.4
Daarop heeft de vrouw in het incidenteel hoger beroep een verweerschrift ingediend, ingekomen ter griffie van het hof op 25 februari 2014, waarin zij het hof verzoekt het incidenteel appel van de man niet-ontvankelijk te verklaren dan wel zijn verzoeken in incidenteel appel af te wijzen.
2.5
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 16 december 2013 een brief van 11 december 2013 van de Raad voor de Kinderbescherming;
- op 7 januari 2014 een journaalbericht van 3 januari 2014 van mr. Flach met bijlagen.
2.6
De mondelinge behandeling heeft op 2 mei 2014 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De vaststaande feiten

3.1
De man en de vrouw hebben een affectieve relatie gehad. Tijdens deze relatie is [minderjarige 1] voornoemd geboren. De man heeft [minderjarige 1] op 19 maart 2008 erkend. Niet vaststaat of de man de biologische vader van [minderjarige 1] is. Na het uiteengaan van partijen is op [geboortedatum 2] [minderjarige 2] geboren. De man heeft [minderjarige 2] op 21 juni 2012 erkend. Vaststaat dat de man niet de biologische vader van [minderjarige 2] is.
3.2
Naar aanleiding van een tweetal op 10 september 2012 ingekomen verzoekschriften bij de rechtbank Groningen is op 12 september 2012 in het gezagsregister aantekening gemaakt van de gezamenlijke uitoefening van het gezag door partijen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De griffier van de rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de vrouw hebben voldaan aan de voorwaarden om de aantekening tot het gezamenlijk uitoefenen van het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in het gezagsregister te verkrijgen.
3.3
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, op 14 juni 2013, heeft de vrouw verzocht
I met terugwerkende kracht vanaf 10 september 2012, althans vanaf datum verzoek, althans vanaf datum beschikking de aantekening in het gezagsregister met betrekking tot het medegezag van de man over de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ongedaan te maken, althans te vernietigen;
II de vrouw vanaf datum beschikking van de rechtbank alleen te belasten met het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2].
De man heeft zich hiertegen verweerd en tevens zelfstandig verzocht een omgangsregeling vast te stellen tussen hem en [minderjarige 1] en subsidiair hem te belasten met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] met bepaling dat haar hoofdverblijf bij hem zal zijn.
3.4
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek met betrekking tot het ongedaan maken, dan wel vernietigen van de aantekening in het gezagsregister ten aanzien van het medegezag van de man over [minderjarige 1] en [minderjarige 2], het gezamenlijk gezag ten aanzien van [minderjarige 1] in stand gelaten, bepaald dat de vrouw alleen wordt belast met het gezag over [minderjarige 2] en een contactregeling vastgesteld tussen de man en [minderjarige 1] zoals door de man verzocht.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Op grond van artikel 2 lid 1 onder f van het Besluit gezagsregisters wordt in het gezagsregister aantekening gehouden van - voor zover hier van belang - rechterlijke beslissingen waarbij de aantekening van gezamenlijk gezag, bedoeld in artikel 1:252 BW, wordt bekrachtigd, vernietigd of herroepen. Anders dan de rechtbank acht het hof de vrouw dan ook ontvankelijk in haar onder I geformuleerde verzoek om de aantekeningen van
12 september 2012 in het gezagsregister ten aanzien van het medegezag van de man over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te vernietigen.
4.2
Tussen partijen is in geschil de rechtsgeldigheid van de verzoeken van 10 september 2012 tot gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en dientengevolge de juistheid van de aantekeningen van 12 september 2012 in het gezagsregister.
4.3
Op de schriftelijke verzoeken van 10 september 2012 staan de gegevens en handtekeningen van beide partijen. De vrouw betwist dat zij de rechtbank heeft verzocht het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan te tekenen in het gezagsregister. Zij stelt dat de man haar op de betreffende verzoeken staande handtekeningen heeft vervalst. De man erkent dat hij de handtekeningen van de vrouw op de verzoeken van 10 september 2012 heeft geplaatst. De man stelt echter dat - zoals partijen wel vaker deden - hij dat in het bijzijn van de vrouw en op haar verzoek heeft gedaan. Gelet op de gemotiveerde betwisting van de vrouw is dit laatste niet aannemelijk geworden. De vrouw bestrijdt dat zij de man toestemming heeft gegeven haar handtekeningen op de verzoeken van 10 september 2012 te plaatsen en deze in te dienen bij de rechtbank. Zij was totaal verrast door de aantekeningen van 12 september 2012 in het gezagsregister, aldus de vrouw. Een en ander brengt mee dat de aantekeningen van 12 september 2012 in het gezagsregister ten onrechte zijn gedaan en daarom dienen te worden vernietigd.
4.4
Op grond van het vorenstaande dient van de situatie te worden uitgegaan dat partijen nimmer het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben gehad. Aldus komt het meer subsidiaire verzoek van de man in appel aan de orde. De man is als juridische vader van [minderjarige 1] bevoegd een dergelijk verzoek te doen. Ingevolge artikel 1:253c lid 1 BW kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechter immers verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. De vrouw stemt niet in met gezamenlijk gezag. In dat geval volgt uit het tweede lid van artikel 1:253c BW dat het verzoek van de man slechts wordt afgewezen indien a) er een onaanvaardbaar risico is dat [minderjarige 1] klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b) afwijzing anderszins in het belang van [minderjarige 1] noodzakelijk is. Geen van deze afwijzingsgronden is hier van toepassing.
Gebleken is dat [minderjarige 1] een goede band heeft met de man. Al sinds haar geboorte speelt hij een belangrijke rol in het leven van de inmiddels zesjarige [minderjarige 1]. Niet uitgesloten is dat hij haar biologische vader is. De vrouw heeft hier wisselende verklaringen over afgelegd.
De communicatie tussen partijen over de zorgregeling gaat ook heel behoorlijk.
Het grootste bezwaar van de vrouw tegen gezamenlijk gezag is dat zij dan voor alle beslissingen over [minderjarige 1] toestemming nodig heeft van de man, hetgeen zij lastig vindt. Gelet echter op het wettelijk criterium acht het hof dat geen rechtens relevant argument. Desgevraagd heeft de vrouw ter zitting toegegeven dat gezamenlijk gezag voor [minderjarige 1] geen problemen oplevert. Al met al staat niets er aan in de weg om het verzoek van de man om hem mede met het gezag over [minderjarige 1] te belasten toe te wijzen.
4.5
Het hof acht het bezwaar van de vrouw tegen de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling in zoverre terecht dat ook zij in de gelegenheid moet worden gesteld om specifieke weekendactiviteiten met [minderjarige 1] (eventueel samen met [minderjarige 2]) te kunnen ondernemen. Op basis van de beschikking waarvan beroep zou [minderjarige 1] (strikt genomen) nooit een weekend bij de vrouw (en haar zusje [minderjarige 2]) zijn. Dit is niet wenselijk. Een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken waarbij [minderjarige 1] één weekend per vier weken bij de vrouw en de overige weekenden bij de man is en waarbij de vakanties worden verdeeld als door de rechtbank is bepaald, acht het hof het meest in het belang van [minderjarige 1]. [minderjarige 1] houdt veel van de man en is elke keer blij om hem te zien, aldus de vrouw ter zitting. De vrouw heeft geen goede reden kunnen geven waarom [minderjarige 1] meer weekenden bij haar zou moeten zijn. Aangezien het zwaartepunt van de zorg- en opvoedingstaken al bij de vrouw ligt, acht het hof, mede gelet ook op de rol van de man bij de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] tot nu toe, het redelijk en ook in het belang van [minderjarige 1] de man het merendeel van de weekenden samen met [minderjarige 1] door te laten brengen.

5.De slotsom

5.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te vernietigen en te beslissen als na te melden.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 10 september 2013 en opnieuw beschikkende:
vernietigt de aantekeningen van 12 september 2012 van gezamenlijk gezag als bedoeld in artikel 1:252 BW in het gezagsregister ten aanzien van de minderjarigen [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1], en [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2];
bepaalt dat partijen voortaan gezamenlijk zijn belast met het gezag over de minderjarige [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1];
stelt de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van de minderjarige [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1], vast:
[minderjarige 1] is drie weekenden per vier weken van vrijdagmiddag 13.30 uur tot maandagochtend 8.30 uur bij de man, waarbij de man [minderjarige 1] op vrijdagmiddag bij de vrouw ophaalt en haar op maandagochtend naar school brengt, alsmede gedurende de helft van de schoolvakanties en feestdagen volgens het aan het verweerschrift van de man in eerste aanleg gehechte schema;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.H. Garos, G.M. van der Meer en P.J. Landman, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 27 mei 2014 in het bijzijn van de griffier.