ECLI:NL:GHARL:2014:4254

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 mei 2014
Publicatiedatum
27 mei 2014
Zaaknummer
200.120.971-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van een overeenkomst en de betekenis van 'delivering' in het kader van oplevering naar Roemeens en Nederlands recht

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 mei 2014, gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen [geïntimeerde] B.V. De kern van het geschil betreft de uitleg van een overeenkomst tussen [appellante] en de Roemeense dochtermaatschappij [dochtermaatschappij X], met betrekking tot de bouw van een productiehal. De appellante vorderde betaling van € 275.000,- op basis van een garantie die door [geïntimeerde] was verstrekt. De rechtbank had in eerste aanleg de vordering afgewezen, wat de aanleiding vormde voor het hoger beroep.

Het hof heeft zich in zijn uitspraak gericht op de betekenis van het begrip 'delivering' en de vraag of dit begrip moet worden uitgelegd naar Roemeens of Nederlands recht. Het hof concludeert dat de garantie eindigt op het moment van oplevering, ongeacht eventuele gebreken. De rechtbank had vastgesteld dat de oplevering op 29 juni 2007 had plaatsgevonden, wat door het hof werd bevestigd. Het hof oordeelde dat de uitleg van de overeenkomst moet plaatsvinden aan de hand van de Haviltex-norm, waarbij de bedoeling van partijen en de context van de overeenkomst centraal staan.

De grieven van [appellante] werden door het hof verworpen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank. Tevens werd [appellante] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste uitleg van contractuele bepalingen en de juridische implicaties van oplevering in zowel Roemeens als Nederlands recht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.120.971/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 192344/ HZ ZA 11-1039)
arrest van de tweede kamer van 27 mei 2014
in de zaak van
[appellante],
gevestigd te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. P. de Jonge, kantoorhoudend te Zierikzee,
tegen
[geïntimeerde] B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. W. van de Wetering, kantoorhoudend te Enschede.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 9 januari 2013 van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 28 januari 2013,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord.
2.2
Vervolgens hebben partijen stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellante] luidt:
"
HET IS OP DEZE GRONDEN:
dat het hof
1. zal vernietigen het vonnis van de rechtbank OostNederland van 9 januari 2013;
2. in een arrest, voor zoveel als mogelijk uitvoerbaar bij voorraad verklaard en zo nodig met verbetering van rechtsgronden, [geïntimeerde] zal veroordelen om aan
[appellante] te voldoen € 275.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 juni 2011, dan wel vanaf de datum dagvaarding in eersteaanleg 17
november 2011, tot aan de dag van de algehele voldoening;
3. [geïntimeerde] zal veroordelen in de kosten van het geding van de beide instanties.”

3.De feiten

3.1
Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2 van het vonnis van 9 januari 2013 is geen grief ontwikkeld en ook anderszins is niet van bezwaren daartegen gebleken, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan. Deze feiten luiden:
3.1.1
[geïntimeerde] is de moedermaatschappij van de rechtspersoon naar Roemeens recht [dochtermaatschappij X], hierna kortweg te noemen: [dochtermaatschappij X].
3.1.2
Tussen [appellante] en [dochtermaatschappij X] is een overeenkomst gedateerd 24 augustus 2006 gesloten ter zake van de bouw (staalconstructie plus het dak en de wanden) van een productiehal in [plaats] door [dochtermaatschappij X]. De aanneemsom bedroeg omgerekend € 264.000,00, althans € 275.000,00.
3.1.3
Als bijlage is aan de overeenkomst een brief van [geïntimeerde] aan [appellante] gehecht, met de navolgende inhoud (hierna de garantie te noemen):
"corperate garancy declaration.
[geïntimeerde] will garanted the obligations from [dochtermaatschappij X] s.r.l. in the construction of the building for [appellante] according the terms stated in the contract signed by parties d.d.23
augustus 2006.
[geïntimeerde] will garanted the building activiates for a maximum amout of 275.000, = euro. This garancy will end after completing and delivering of the building to [appellante] s.r.l.
[plaats], augustus 2006.
[A]
[geïntimeerde]"
3.1.4
Tussen [appellante] en [dochtermaatschappij X] is een aanvullende overeenkomst
d.d. 13 maart 2007 gesloten ter zake van de bouw van de productiehal. De aanneemsom is daarbij verhoogd tot € 775.000,-.
3.1.5
Nadien zijn tussen [appellante] en [dochtermaatschappij X] aanvullende afspraken gemaakt met het oog op de aanstaande oplevering van de productiehal, welke zijn neergelegd in de akte van 28 juni 2007.
3.2
In 2007 is op gezamenlijk verzoek van [appellante] en [dochtermaatschappij X] een deskundigenonderzoek uitgevoerd.
3.2.1
[dochtermaatschappij X] is op 7 april 2011 failliet verklaard.
3.2.2
[appellante] heeft bij brief van 14 juni 2011 van zijn advocaat de garantie ingeroepen.

4.Het geschil in eerste aanleg en de beslissing van de rechtbank

4.1
[appellante] heeft met een beroep op de garantie gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling aan [appellante] van € 275.000,- te vermeerderen met wettelijke rente. Deze vordering is door de rechtbank afgewezen.

5.De bevoegdheid van de rechtbank en het hof

5.1
De rechtbank heeft overwogen dat artikel 2 van de zogenoemde EEX-verordening van 22 december 2000, die op 1 maart 2002 in werking is getreden en die zowel voor Nederland als Roemenië geldt, bepaalt dat bevoegd is het gerecht van de EEX-staat op het grondgebied waarvan de verweerder woonplaats heeft. Gelet op de vestigingsplaats van [geïntimeerde] heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht en is de rechtbank te Zwolle-Lelystad relatief bevoegd van de vordering kennis te nemen, aldus de rechtbank. Dat oordeel is juist. Om die reden is ook het hof in dit geschil bevoegd.

6.Het toepasselijke recht

6.1
De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat het geschil naar Nederlands recht dient te worden beoordeeld. Omdat daartegen niet is gegriefd, zal ook bij de beoordeling van de grieven van het Nederlandse recht worden uitgegaan. Daarbij stelt het hof een tweetal zaken voorop ten aanzien van (1) de uitleg van hetgeen partijen zijn overeengekomen en (2) de betekenis van het voor die beoordeling relevante begrip ‘delivering’.
Ad (1)
6.2
De rechtbank heeft terecht tot uitgangspunt genomen dat het voor de uitleg van hetgeen tussen partijen is overeengekomen naar Nederlands recht aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan die overeenkomst mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (vgl. HR 13 maart 1981, NJ 1981,635 (Haviltex). In praktisch opzicht is de taalkundige betekenis die deze bewoordingen, gelezen in de context van dat geschrift als geheel, in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, bij de uitleg van dat geschrift echter vaak wel van groot belang (vgl. HR 20 februari 2004, NJ 2005, 443).
Ad (2)
6.3
In dit geschil is de betekenis van het woord ‘delivering’ van cruciaal belang. De rechtbank, die dat begrip net als partijen heeft vertaald met “
oplevering”, heeft immers geoordeeld dat de garantie eindigt op het moment van die oplevering. Uitgaande van de veronderstelling dat de garantie rechtsgeldig is verstrekt, heeft de rechtbank het verweer van [geïntimeerde] ter zake gehonoreerd door te oordelen dat de garantie is geëindigd omdat op 29 juni 2007 de staalconstructie, het dak en de wanden zijn voltooid en opgeleverd. Op die constatering is de vordering van [appellante] gestrand. Het hoger beroep richt zich dan ook in essentie tegen dat oordeel. ioerHierdoor wordt van belang of aan het begrip ‘oplevering’ de betekenis moet worden gehecht die het Nederlandse recht daaraan geeft, met inachtneming van de daarbij behorende wettelijke gevolgen (wat met de vertaling naar het Nederlands wordt gesuggereerd), of dat in de gegeven omstandigheden voor de betekenis en juridische implicaties van dat begrip (althans van het begrip ‘delivering’) aansluiting moet worden gezocht bij het Roemeense recht. Dat laatste is niet uitgesloten door het enkele feit dat het geschil naar Nederlands recht moet worden beoordeeld, omdat bij de te geven uitleg slechts bepalend is welke betekenis op grond van de al genoemde Haviltexnorm moet worden gegeven aan de door partijen gebruikte bewoordingen. Daarbij kan van belang zijn dat de garantie ziet op een overeenkomst van aanneming waarop Roemeens recht van toepassing is (zie rechtsoverweging 4.4 van het vonnis). Zowel partijen als de rechtbank hebben dit onderscheid tussen oplevering naar Nederlands en Roemeens recht slechts impliciet gemaakt. Het hof ziet aanleiding dat onderscheid bij de beoordeling van de grieven uitdrukkelijk te maken. De hierna op basis van dit onderscheid te bespreken grieven, die gericht zijn tegen het oordeel dat de garantie is geëindigd door de oplevering op 29 juni 2007, lenen zich voor gezamenlijke bespreking.

7.De grieven I tot en met V

Oplevering naar Roemeense recht
7.1
Tussen partijen is niet in geschil dat de garantie komt te vervallen na ‘
completing and delivering’. Zoals gezegd, gaat het er in dit hoger beroep om of daarvan sprake is. De nadruk bij die beoordeling is in het gevoerde debat komen te liggen op de betekenis van het woord ‘
delivering’. De rechtbank heeft bij de uitleg daarvan aansluiting gezocht bij het Roemeense recht door te verwijzen naar het uittreksel uit het Roemeense kadaster en het Roemeense ‘opleveringsdocument’. Ook heeft zij naar voren gebracht dat het gebouw medio augustus 2007 door [appellante] in gebruik is genomen en dat het op grond van de Roemeense wet- en regelgeving in het geheel niet mogelijk is een pand te betrekken dat niet is ‘opgeleverd’. Uit een door de rechtbank geciteerde overweging van een beschikking van 3 juni 2009 van een scheidsgerecht heeft de rechtbank vervolgens afgeleid dat op 29 juni 2007 het gebouw is ‘opgeleverd’, waarbij ook een ‘opleveringsakte’ is ondertekend. Of dat het ‘opleveringsdocument’ is geweest dat [geïntimeerde] in het geding heeft gebracht, heeft de rechtbank daarbij in het midden gelaten. Deze conclusie strookt naar haar oordeel met het feit dat [appellante] het pand in augustus 2007 heeft betrokken.
7.2
In de grieven valt niet de klacht te lezen dat de rechtbank uit de genoemde beschikking (en nog afgezien van het ‘opleveringsdocument’) ten onrechte heeft afgeleid dat krachtens de Roemeense wet- en regelgeving sprake is van oplevering.
Oplevering naar Nederlandse recht
7.3
Naar het hof begrijpt, heeft de rechtbank bij haar oordeel ook aansluiting gezocht bij de gevolgen die het Nederlandse recht aan oplevering verbindt. Zij heeft namelijk geoordeeld dat de garantie vervalt op het moment van oplevering, ook als daarbij gebreken zijn geconstateerd. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat in geval van ernstige gebreken de oplevering kan worden geweigerd, waardoor de rechten uit de garantie veilig gesteld kunnen worden. Bij deze overweging heeft de rechtbank kennelijk het oog gehad op van artikel 7:758 BW, waarin is geregeld dat het risico van het werk na oplevering op de opdrachtgever overgaat (lid 2) en dat de aannemer is ontslagen van de aansprakelijkheid voor gebreken die de opdrachtgever ten tijde van de oplevering redelijkerwijs had moeten ontdekken (lid 3, de zogenaamde décharge). Het hof oordeelt als volgt.
7.4
Krachtens Nederlands recht geldt in het algemeen dat van oplevering sprake is indien overeenkomstig de inhoud en strekking van de overeenkomst het werk na voltooiing (‘
completing’) aan de opdrachtgever ter beschikking is gesteld (MvT
, Kamerstukken II 1992/93, 23 095, nr. 3Kamerstukken II 1992/93, 23 095, nr. 3, p. 17). Voor (aanvaarding van de) oplevering is evenwel niet vereist dat de op dat moment kenbare gebreken door de opdrachtgever worden geaccepteerd; aan die aanvaarding kan de voorwaarde van herstel van dergelijke gebreken worden verbonden. Voor weigering van het werk zal plaats zijn indien de gebreken aan ingebruikneming daarvan door de opdrachtgever in de weg staan. Dat is hier niet aan de orde, gegeven het feit dat [appellante] het werk in augustus 2007 in gebruik heeft genomen. Kennelijk heeft de rechtbank ook in het licht van deze regeling geoordeeld dat het werk is opgeleverd en dat de garantie om die reden is vervallen. Die conclusie is naar het oordeel van het hof in overeenstemming met de door [geïntimeerde] onweersproken gestelde achtergrond van de garantie, die er toe strekte om zeker te stellen dat na een vooruitbetaling van € 249.000,- daadwerkelijk bouwactiviteiten ‘building activities’ zouden plaatsvinden.
7.5
Met de grieven wordt dit een en ander miskend; daaraan ligt namelijk de onjuiste veronderstelling ten grondslag dat de 32 of 33 gebreken en tekortkomingen die de door partijen ingeschakelde deskundige al voor 29 juni 2007 heeft geconstateerd naar Nederlands recht aan oplevering in de weg staat.
7.6
De grieven bevatten voor het overige geen klachten die zich voor nadere beoordeling lenen. In het bijzonder zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd die maken dat in weerwil van het voorgaande de garantie zo moet worden uitgelegd dat deze pas eindigt nadat eventuele opleveringspunten of verborgen gebreken zijn hersteld. In het enkele gebruik van het woord ‘completing’ kan dat niet worden gelezen, en tegen een dergelijke opvatting pleit juist het vaststaande feit dat een dag voorafgaand aan de oplevering (op 28 juni 2007) een aanvullende garantie van € 38.750,- is verstrekt, die specifiek strekt ter dekking van kosten van herstel van eventuele verborgen gebreken.

8.Grief VI

8.1
De laatste grief heeft een algemene strekking en behoeft in aanvulling op het voorgaande geen bespreking.

9.Slotsom

9.1
De grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. Het hof zal [appellante] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten
-
- griffierecht
4.961,-
totaal verschotten
4.961,-
en voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief: VI
1 punt x € 3.263,-
3.263,-

10.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Oost-Nederland van 9 januari 2013;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 3.263,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 4.961,- voor verschotten;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. M.W. Zandbergen, mr. L. Janse en mr. M.M.A. Wind en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 27 mei 2014.