ECLI:NL:GHARL:2014:4242

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 mei 2014
Publicatiedatum
27 mei 2014
Zaaknummer
200.063.372
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest over toestemming voor het rooien van bomen in pachtkwestie

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, staat de vraag centraal of de verpachter toestemming heeft gekregen van de pachter voor het rooien van bomen op het gepachte perceel. De zaak betreft een hoger beroep dat is ingediend door de verpachter, die stelt dat de pachter op 11 november 2008 heeft ingestemd met het rooien van bepaalde bomen. De verpachter heeft deze bomen in januari 2009 gerooid, maar de pachter betwist dat er een onvoorwaardelijke toestemming is gegeven. Het hof heeft in zijn arrest op 27 mei 2014 geoordeeld dat de verpachter niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat de pachter toestemming heeft gegeven voor het rooien van de bomen. Het hof heeft daarbij gekeken naar de verklaringen van beide partijen en de context van de gesprekken die hebben plaatsgevonden. Het hof concludeert dat de enkele opmerking van de pachter dat sommige bomen niets meer waard waren, onvoldoende bewijs oplevert voor de veronderstelling dat hij onvoorwaardelijk toestemming heeft gegeven voor het rooien. Bovendien heeft het hof overwogen dat de verpachter niet redelijkerwijs kon aannemen dat de pachter toestemming had verleend, gezien de onderhandelingen over de pachtpositie en de afwijzing van een geliberaliseerde pachtovereenkomst door de pachter. Het hof heeft de verpachter in de gelegenheid gesteld om een deskundige te benoemen om de inkomensschade van de pachter vast te stellen, aangezien deze schade niet vaststaat. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en het hof heeft partijen verzocht om in overleg te treden over de benoeming van de deskundige.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.063.372
(zaaknummer rechtbank Roermond, locatie Venlo, 248155)
arrest van de pachtkamer van 27 mei 2014
in de zaak van
[verpachter],
wonende te [woonplaats], gemeente [naam],
appellant,
hierna: [verpachter],
advocaat: mr. B. Nijman,
tegen:
[pachter],
wonende te [woonplaats], gemeente [naam],
geïntimeerde,
hierna: [pachter],
advocaat: mr. P.J.L. Tacx.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 28 mei 2013 hier over.
1.1
Het verdere verloop blijkt uit:
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 8 oktober 2013;
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 2 december 2013;
- de memorie na enquête van [verpachter];
- de antwoordmemorie na enquête van [pachter].
1.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof wederom arrest bepaald.

2.De motivering van de beslissing in hoger beroep

2.1
In voormeld tussenarrest heeft het hof overwogen dat [verpachter] in het kader van zijn eerste grief heeft aangevoerd dat hij met [pachter] op 11 november 2008 een bezoek heeft gebracht aan de boomgaard in aanwezigheid van zijn oom, [oom van verpachter]. Tijdens die rondgang zou [pachter] hebben aangewezen welke bomen konden worden gerooid omdat zij niet meer rendabel konden worden geëxploiteerd. Vervolgens heeft [verpachter] die bomen in januari 2009 gerooid. [verpachter] heeft daarbij gewezen op de brief van 23 januari 2009 van de gemachtigde van [pachter]:
"Zoals reeds overeengekomen kan de heer [pachter] akkoord gaan met de verpachting van een kleiner gedeelte van de betreffende percelen. De minder rendabele stukken van het perceel zullen buiten de nieuwe pachtovereenkomst vallen. Voorzover ik heb begrepen, hebt u de bomen op deze perceelsgedeelten inmiddels gerooid."
2.2
Het hof heeft overwogen dat uit de brief kan worden opgemaakt dat [pachter] heeft ingestemd met het rooien van de bomen, maar dat [pachter] gemotiveerd heeft betwist dat hij een dergelijke afspraak (onvoorwaardelijk) met [verpachter] heeft gemaakt. Gelet op die betwisting heeft het hof [verpachter] toegelaten tot het bewijs van zijn stelling dat [pachter] toestemming heeft gegeven voor het rooien van de appelbomen. Bij de waardering van het bewijs neemt het hof in aanmerking dat het bewijs geleverd is indien komt vast te staan dat [pachter] onvoorwaardelijk heeft verklaard toestemming te verlenen voor het rooien van de betreffende appelbomen (artikel 3:33 BW) dan wel dat [verpachter] op grond van de gedragingen en verklaringen van [pachter] redelijkerwijs heeft mogen begrijpen dat [pachter] die toestemming heeft verleend (artikel 3:35 BW).
2.3
[verpachter] heeft in het getuigenverhoor zijn oom [oom van verpachter] en zichzelf doen horen en [pachter] in het tegengetuigenverhoor zijn toenmalige gemachtigde mr. Cohen en zichzelf. Voor [verpachter] geldt de beperking van artikel 164 lid 2 Rv. Dit brengt mee dat de verklaring van [verpachter] als partijgetuige omtrent door hem te bewijzen feiten geen bewijs in zijn voordeel kan opleveren, tenzij de verklaring van [verpachter] strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. Hiervan is alleen sprake indien er aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen, dat zij de verklaring van de partijgetuige voldoende geloofwaardig maken.
2.4
[verpachter] heeft als getuige verklaard dat [pachter] in hun eerste gesprek op 11 november 2008 heeft verteld dat delen van de boomgaard slecht waren. In het veld heeft [pachter] een aantal rijen bomen aangewezen, zowel achter de loods als aan de buitenkant van het gepachte, waarbij [pachter] gezegd heeft dat hij het liefst zou hebben dat ze gerooid zouden worden. Daarop heeft [verpachter] gezegd “we gaan ze rooien”. Verder is er niet over gesproken, aldus [verpachter]. [verpachter] heeft tevens verklaard dat hij belang had bij het rooien van de bomen achter de loods waartoe hij ook is overgegaan. De rijen aan de buitenkant van het gepachte zijn niet gerooid.
2.5
Nog daargelaten dat uit de verklaring van [verpachter] niet ondubbelzinnig volgt dat [pachter] onvoorwaardelijk zijn toestemming heeft gegeven voor het rooien van de appelbomen achter de loods, zijn er in de verklaringen van zijn oom en [pachter] geen aanvullende bewijzen voorhanden die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen, dat zij de verklaring van [verpachter] voldoende geloofwaardig maken. De enkele opmerking van [pachter] tijdens het eerste gesprek in november 2008, waarover de oom heeft verklaard, dat sommige stukken niks meer waard waren en dat die best konden worden gerooid, levert onvoldoende (aanvullend) bewijs op van het te bewijzen feit dat [pachter] onvoorwaardelijk toestemming heeft gegeven voor het rooien van de appelbomen door [verpachter]. Een gesprek over de staat van de bomen en de opmerking dat deze niets meer waard waren en het beste gerooid zouden kunnen worden, zijn onvoldoende om toestemming te kunnen aannemen. Evenmin kan die toestemming worden afgeleid uit het feit dat [pachter] in een later gesprek op 7 januari 2009 geen opmerkingen heeft gemaakt over een door de oom ingetekend kaartje waarop te zien was dat de gerooide bomen buiten de pacht vielen. Vast staat immers dat [pachter] het aanbod van een geliberaliseerde pachtovereenkomst heeft afgewezen, waarbij het kaartje als bijlage was gevoegd, zodat hij niet meer expliciet op die bijlage hoefde in te gaan. [verpachter] heeft dan ook niet uit dit (niet-)handelen van [pachter] redelijkerwijs kunnen begrijpen dat [pachter] toestemming had verleend voor het rooien.
2.6
In het gesprek op 7 januari 2009 zou volgens de oom nogmaals aan de orde zijn geweest dat rijen gerooid konden worden en dat [pachter] ze anders om niet zou willen hebben. In dat gesprek hebben partijen echter onderhandeld over de pachtpositie van [pachter] aan de ene kant en de belangen van [verpachter] bij – onder meer – het stuk grond achter de loods aan de andere kant, terwijl vast staat dat partijen geen algehele overeenstemming hebben bereikt. Gelet op die context heeft [verpachter] niet mogen begrijpen dat [pachter], ondanks het ontbreken van een reguliere pachtvastlegging en/of andere compensatie, onvoorwaardelijk akkoord ging met het rooien van de bomen.
2.7
De brief van 23 januari 2009 die op dat gesprek en de brief van [verpachter] van 16 januari 2009 is gevolgd, biedt in dit licht evenmin voldoende aanvullend bewijs dat zodanig sterk is en zodanig essentiële punten betreft, dat de brief, mede in verband met het voorgaande bezien, de verklaring van de partijgetuige [verpachter] voldoende geloofwaardig maakt. In de brief is een apart hoofdstuk opgenomen, genaamd “Onderhandeling”. De eerste alinea daarvan heeft de strekking [verpachter] te verzekeren dat [pachter] graag een goede relatie wil onderhouden en in der minne een oplossing wil bereiken met de vooropstelling dat de schriftelijke vastlegging van de pacht recht zal doen aan de feitelijke situatie. De brief kan zeer wel aldus worden gelezen dat [pachter]
in dat kaderakkoord kan gaan met verpachting van een kleiner gedeelte, in die zin dat hij de minder rendabele stukken (het inmiddels al gerooide deel en de rijen aan de zijkant) zal laten liggen. De tweede alinea vangt zodoende aan met
“Zoals reeds overeengekomen kan de heer [pachter] akkoord gaan met de verpachting van een kleiner gedeelte van de betreffende percelen”.De brief vervolgt met de uitnodiging om opnieuw in onderhandeling te treden om in der minne tot de oplossing van de pachtkwestie te komen en de pacht schriftelijk vast te leggen. Tot slot wordt een procedure tot schriftelijke vastlegging van een reguliere pachtovereenkomst bij de pachtkamer aangekondigd indien partijen er niet uitkomen.
2.8
Mr. Cohen, die de brief als supervisor heeft gecontroleerd en ondertekend, heeft bovendien als getuige over de brief verklaard dat bedoeld is behoedzaam te opereren en de onderhandelingsposities van partijen in de brief neer te leggen met een aanbod voor verdere onderhandelingen, althans een gesprek, om tot een totaaloplossing te komen. Daarom staan de twee alinea’s [bedoeld is de alinea over het rooien en de alinea over de pachtvastlegging, hof] in de brief bij elkaar, de ene hangt samen met de andere. Pachtvastlegging hing voor [pachter] samen met de toestemming voor het rooien. Een vervolggesprek heeft op 17 februari 2009 plaatsgevonden, maar is in een fiasco geëindigd, aldus nog steeds mr. Cohen.
2.9
Gelezen in de context van de onderhandelingen tussen partijen, waarbij de inzet van [pachter] duidelijk was, en mede gelet op de tekst en context van de brief, oordeelt het hof dat [verpachter] niet zonder meer op basis van alleen de zinsnede “
Zoals reeds overeengekomen kan de heer [pachter] akkoord gaan met de verpachting van een kleiner gedeelte van de betreffende percelen”heeft kunnen uitgaan van een onvoorwaardelijke toestemming voor het rooien van de – toen al gerooide – appelbomen. Daarbij komt dat [pachter] steeds heeft verklaard, ook als getuige, dat [verpachter] belang had bij het stuk grond achter de loods en dat hij bereid was om de daarachter staande korte – daarom minder rendabele – rijen appelbomen op te geven
in ruil voorde vastlegging van een reguliere pachtovereenkomst. Van een onvoorwaardelijke toestemming is volgens [pachter] dan ook nooit sprake geweest.
2.1
De door [verpachter] in het geding gebrachte schriftelijke verklaringen, waaronder een verklaring van zijn oom van 8 april 2013 (productie 10 van [verpachter]), leveren onvoldoende (aanvullend) bewijs. De conclusie is dan ook dat [verpachter] niet is geslaagd in bewijs van zijn stelling dat [pachter] toestemming heeft gegeven voor het rooien van de appelbomen.
2.11
In het tussenarrest heeft het hof al overwogen dat in dat geval geoordeeld zal moeten worden of [pachter] schade heeft geleden. Wat de kosten voor aanplant van nieuwe bomen betreft, heeft het hof geoordeeld dat [pachter] geen schade lijdt omdat het aan [verpachter] is om de gerooide opstanden opnieuw in te planten.
2.12
Omdat de door [pachter] gestelde inkomensschade van € 5.661,25 niet vast staat, heeft het hof zich in het tussenarrest voorgenomen een deskundige te benoemen om de inkomensschade vast te stellen. Het hof heeft beide partijen verzocht in overleg te treden om tot een gezamenlijke voordracht te komen. Voor het geval dat niet zou lukken, heeft het hof hen in het tussenarrest in de gelegenheid gesteld om in hun memories na enquête vragen te formuleren en zich uit te laten over de te benoemen deskundige. [verpachter] heeft verzuimd om (subsidiair) in zijn memorie na enquête op de gestelde vragen in te gaan en [pachter] heeft als deskundige voorgesteld John Hendrikx, als taxateur werkzaam voor de Onderlinge Fruittelers Hagelverzekeringsmaatschappij (postbus 397, 2700 AJ Zoetermeer, 0789 – 3681333) en zich overigens gerefereerd aan het oordeel van het hof.
2.13
Nu het overleg tussen partij kennelijk niet heeft plaatsgevonden over de persoon van de te benoemen deskundige noch over de aan deze te stellen vragen, zal het hof partijen alsnog in de gelegenheid stellen dit overleg te plegen en daarvan verslag te doen in hierna te noemen akte. Indien partijen niet tot een gezamenlijke voordracht komen, dient [verpachter] zich alsnog uit te laten over de aan de deskundige te stellen vragen, over de persoon, hoedanigheid en relevante kwaliteiten van de te benoemen deskundige, zijn bereikbaarheid (adressen, telefoonnummers en e-mailadressen), de marges waarbinnen diens loon mag of moet liggen (waaronder de maximale hoogte daarvan) en de verdere (algemene) voorwaarden waaronder de opdracht aan de deskundige zou moeten worden verstrekt.
Slotsom
2.14
[verpachter] wordt in de gelegenheid gesteld een akte te nemen over het onder 2.13 genoemde doel. Verder zal het hof iedere beslissing aan houden.

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verwijst de zaak naar de roldatum 24 juni 2014 voor akte uitlating aan de zijde van [verpachter] voor het onder 2.13 genoemde doel;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.L. Valk, Th.C.M. Willemse en F.J.P. Lock en de deskundige leden mr.ing. H.J. Vinke en ir. H.B.M. Duenk en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2014.