In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] BV tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2006 werd opgelegd. De Belastingdienst had een belastbaar bedrag van € 442.095 vastgesteld, inclusief heffingsrente en een vergrijpboete van € 14.911. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, maar de boete verminderd wegens overschrijding van de redelijke termijn. Belanghebbende stelde dat de opnamen door de directeur [A] in 2005 en 2006 ten onrechte als privé-opnamen waren geboekt en dat deze als zakelijke uitgaven moesten worden aangemerkt. De inspecteur van de Belastingdienst betwistte dit en voerde aan dat de vorderingen op [F] en [I] niet als oninbaar konden worden beschouwd. Tijdens de zitting op 4 maart 2014 werd het standpunt van belanghebbende verder toegelicht, maar het Hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling dat de opnamen aan steekpenningen waren besteed. Het Hof concludeerde dat de inspecteur de aanslag terecht had vastgesteld en dat de boete niet kon worden gehandhaafd, omdat niet was aangetoond dat belanghebbende wist dat de aangifte onjuist was. De uitspraak van de rechtbank werd gedeeltelijk vernietigd, maar de boetebeschikking werd vernietigd en de proceskosten werden aan belanghebbende vergoed.