ECLI:NL:GHARL:2014:4212

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 mei 2014
Publicatiedatum
27 mei 2014
Zaaknummer
13/01077
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de aftrekbaarheid van eigen bijdrage voor ter beschikking gestelde auto in inkomstenbelasting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van drs. [X] [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de Inspecteur ongegrond heeft verklaard. De zaak betreft de aftrekbaarheid van een eigen bijdrage die belanghebbende heeft betaald voor een ter beschikking gestelde auto in het jaar 2009. De Inspecteur had de eigen bijdrage van € 5.724 niet in aftrek aanvaard, omdat belanghebbende in dat jaar geen privégebruik van de auto had gemaakt. De rechtbank heeft deze beslissing van de Inspecteur bevestigd.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 17 april 2014 is het geschil besproken. Belanghebbende stelt dat de eigen bijdrage wel aftrekbaar moet zijn, terwijl de Inspecteur van mening is dat dit niet het geval is. Het Hof oordeelt dat de wetgeving inzake de autokostenfictieregeling alleen aftrek toestaat voor vergoedingen die verband houden met privégebruik van de auto. Aangezien belanghebbende geen privégebruik heeft gehad, is de Inspecteur terecht niet overgegaan tot aftrek van de eigen bijdrage.

Het Hof wijst ook de klacht van belanghebbende af dat zij discriminerend wordt behandeld ten opzichte van collega’s die hun auto wel voor privédoeleinden gebruiken. Het Hof concludeert dat er geen sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel, omdat de situaties van belanghebbende en haar collega’s feitelijk en rechtens verschillen. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 13/01077
uitspraakdatum
: 20 mei 2014
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
drs. [X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 september 2013, nummer AWB 13/915, in het geding tussen belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen/Segment PDB/kantoor Utrecht(hierna: de Inspecteur).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 51.034. Daarbij is voorts heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 194.
1.2
Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, zijn de aanslag en de beschikking inzake de heffingsrente door de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar gehandhaafd.
1.3
De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 17 april 2014 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord: belanghebbende alsmede mr. [A] namens de Inspecteur.
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende was in het onderhavige jaar (2009) in dienstbetrekking werkzaam bij [B] b.v. (hierna: de werkgever).
2.2
De werkgever heeft belanghebbende in het kader van de dienstbetrekking een personenauto (hierna: de auto) ter beschikking gesteld. Belanghebbende heeft in 2009 niet in privé met de auto gereden.
2.3
Belanghebbende was, omdat de leaseprijs van de auto de ingevolge de leaseregeling van de werkgever geldende normleaseprijs overschreed, een eigen bijdrage aan de werkgever verschuldigd voor de ter beschikking gestelde auto. De keuze van belanghebbende voor een duurdere auto, dan een auto die past bij de door de werkgever gehanteerde normleaseprijs, was ingegeven door redenen van gezondheid en comfort. Volgens de leaseregeling ziet de eigen bijdrage van de werknemer aan de werkgever op het privégebruik van de auto.
2.4
De eigen bijdrage van belanghebbende beliep in 2009 een bedrag van € 5.724. Dit bedrag is verrekend met het nettosalaris van belanghebbende.
2.5
Belanghebbende heeft het bedrag van de eigen bijdrage (€ 5.724) in mindering gebracht op haar inkomen uit werk en woning. Bij het vaststellen van de onderhavige aanslag heeft de Inspecteur de eigen bijdrage echter niet in aftrek aanvaard. Hiertegen heeft belanghebbende vergeefs bezwaar aangetekend.
2.6
Ook de Rechtbank heeft belanghebbende in het ongelijk gesteld.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In hoger beroep is in geschil of de Inspecteur terecht het bedrag van de door belanghebbende aan haar werkgever betaalde eigen bijdrage voor de ter beschikking gestelde auto niet in aftrek heeft aanvaard. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
3.2
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.3
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot vermindering van de aanslag tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 45.310 en kennelijk tot een dienovereenkomstige vermindering van de in rekening gebrachte heffingsrente.
3.4
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Het wettelijke systeem inzake de zogenoemde autokostenfictieregeling biedt slechts de mogelijkheid tot aftrek van een door een werknemer ter zake van het privégebruik van een ter beschikking gestelde auto aan de werkgever verschuldigde vergoeding, wanneer een voordeel ter zake van het privégebruik in aanmerking wordt genomen (artikel 3.81 Wet inkomstenbelasting 2001 in verbinding met artikel 13bis, lid 9, Wet op de loonbelasting 1964). Gelet hierop – en nog daargelaten het antwoord op de vraag of de door belanghebbende aan haar werkgever betaalde vergoeding van € 5.724 kan worden aangemerkt als een vergoeding voor privé- dan wel voor zakelijk gebruik van de auto –, heeft de Inspecteur in zoverre terecht de door belanghebbende aan de werkgever betaalde vergoeding niet in aftrek aanvaard. Bij belanghebbende is immers geen voordeel (‘bijtelling’) voor privégebruik in aanmerking genomen, aangezien zij niet in privé met de ter beschikking getelde auto heeft gereden.
4.2
De klacht van belanghebbende dat zij discriminatoir wordt behandeld ten opzichte van haar collega’s die de hun door de werkgever ter beschikking gestelde auto’s wel voor privédoeleinden gebruiken, kan haar evenmin baten. Die collega’s verkeren immers feitelijk en rechtens in een andere positie dan belanghebbende, aangezien bij hen wel en bij belanghebbende niet een ‘bijtelling’ voor privégebruik in aanmerking wordt genomen. Van schending van het gelijkheidsbeginsel is derhalve geen sprake. Opmerking verdient nog dat belanghebbende met haar stelling dat haar collega’s die de ter beschikking gestelde auto’s ook voor privédoeleinden gebruiken een fiscaal voordeel genieten – te weten aftrek van de eigen bijdrage – kennelijk uit het oog verliest dat die collega’s, anders dan belanghebbende, belast worden voor dat privégebruik.
4.3
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen afzonderlijke grieven aangevoerd tegen de in rekening gebrachte heffingsrente. Het Hof is niet gebleken dat de bepalingen inzake de heffingsrente onjuist zijn toegepast door de Inspecteur, zodat het hoger beroep tegen de beschikking heffingsrente eveneens ongegrond is.
slotsom
Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond.

5.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. J.A. Monsma en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.
De beslissing is op
20 mei 2014in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(C.E. te Brake)
(R. den Ouden)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 21 mei 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.