In deze zaak gaat het om een hoger beroep van drs. [X] [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de Inspecteur ongegrond heeft verklaard. De zaak betreft de aftrekbaarheid van een eigen bijdrage die belanghebbende heeft betaald voor een ter beschikking gestelde auto in het jaar 2009. De Inspecteur had de eigen bijdrage van € 5.724 niet in aftrek aanvaard, omdat belanghebbende in dat jaar geen privégebruik van de auto had gemaakt. De rechtbank heeft deze beslissing van de Inspecteur bevestigd.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 17 april 2014 is het geschil besproken. Belanghebbende stelt dat de eigen bijdrage wel aftrekbaar moet zijn, terwijl de Inspecteur van mening is dat dit niet het geval is. Het Hof oordeelt dat de wetgeving inzake de autokostenfictieregeling alleen aftrek toestaat voor vergoedingen die verband houden met privégebruik van de auto. Aangezien belanghebbende geen privégebruik heeft gehad, is de Inspecteur terecht niet overgegaan tot aftrek van de eigen bijdrage.
Het Hof wijst ook de klacht van belanghebbende af dat zij discriminerend wordt behandeld ten opzichte van collega’s die hun auto wel voor privédoeleinden gebruiken. Het Hof concludeert dat er geen sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel, omdat de situaties van belanghebbende en haar collega’s feitelijk en rechtens verschillen. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.