In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot gesloten plaatsing van een minderjarige, aangeduid als [verzoeker]. De zaak betreft een verzoek van [verzoeker] om de beschikking van de kinderrechter te vernietigen, die hem in een gesloten jeugdzorgvoorziening had geplaatst. De kinderrechter had eerder op 18 januari 2014 een voorlopige machtiging verleend voor een duur van vier weken, en op 13 februari 2014 een machtiging tot plaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling. De stichting, die verantwoordelijk is voor de jeugdzorg, heeft meerdere verzoekschriften ingediend voor verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing.
Tijdens de mondelinge behandeling op 2 mei 2014 is naar voren gekomen dat [verzoeker] meerdere keren is weggelopen uit de jeugdzorgvoorziening en dat hij betrokken is geweest bij strafbare feiten. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen bij [verzoeker], die zijn ontwikkeling ernstig belemmeren. De stichting heeft verklaard dat de plaatsing in een gesloten jeugdzorgvoorziening noodzakelijk is om te voorkomen dat [verzoeker] zich aan de zorg onttrekt.
Het hof heeft echter ook geconstateerd dat een gesloten jeugdzorgvoorziening op dat moment niet de beste plek voor [verzoeker] is, gezien zijn eerdere weglopen en de onbeheersbaarheid van zijn problematiek. Het hof heeft besloten om de behandeling van de zaak aan te houden en de betrokken partijen in de gelegenheid te stellen om een alternatief voor de gesloten plaatsing te vinden. De stichting moet een school voor [verzoeker] zoeken en een hulpverleningstraject opstarten. Het hof heeft benadrukt dat de machtiging tot gesloten plaatsing doorloopt totdat aan de voorwaarden is voldaan.