ECLI:NL:GHARL:2014:4097

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 mei 2014
Publicatiedatum
21 mei 2014
Zaaknummer
ks 21-003448-13
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bezit van XTC en GHB na cameratoezicht in Almere

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte werd aangehouden na cameratoezicht door de politie, waarbij hij 's nachts in zijn auto drugs had gebruikt op de openbare weg in Almere. De verdachte stelde dat zijn recht op privacy was geschonden, maar het hof oordeelde dat hij zich in een situatie bevond waarin hij niet onbevangen zichzelf kon zijn, waardoor er geen sprake was van een onrechtmatige inbreuk op zijn privacy. De verdachte werd veroordeeld voor het bezit van XTC en GHB, met een taakstraf van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van een jaar. Het hof vernietigde het eerdere vonnis omdat dit niet voldeed aan de vereisten van artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk aanwezig hebben van GHB en MDMA op 13 juni 2011. Het hof achtte de verdachte strafbaar en legde een passende straf op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De beslissing werd genomen na zorgvuldige overweging van de bewijsvoering en de argumenten van de verdediging.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003448-13
Uitspraak d.d.: 22 mei 2014
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 1 maart 2013 met parketnummer 07-011624-12 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1963],
wonende te [woonplaats], [adres].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 27 februari 2014 en 8 mei 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot veroordeling van verdachte voor de feiten 1 en 2 tot een taakstraf van 80 uren waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van een jaar. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. J.A.C. van den Brink, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het vonnis op de voet van artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering is aangetekend en daarom niet de in hoger beroep voorgeschreven vermeldingen bevat.
Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 13 juni 2011 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 39 milliliter, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 4-hydroxyboterzuur, zijnde GHB een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2:
hij op of omstreeks 13 juni 2011 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 52 tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Uit het dossier blijkt dat verbalisant Nap zich op 13 juni 2011 ‘s nachts om ongeveer 2.00 uur met collega’s op de openbare weg, het [straat] in [plaats] bevond. Van de regionale meldkamer kregen zij een melding van drugsoverlast. Cameratoezicht had namelijk live op camerabeelden personen in een donkerkleurige Seat Ibiza verdovende middelen zien gebruiken. Verbalisanten gingen naar die auto toe. De auto stond geparkeerd op het [straat]. In die auto zat verdachte met drie andere personen. Een van de verbalisanten zag verdachte op de bestuurderstoel van de auto met een toilettas op zijn schoot. In die toilettas bleken na onderzoek verdovende middelen aanwezig te zijn.
De raadsman heeft ter zitting van het hof betoogd, dat verdachte op het moment dat hij door middel van het cameratoezicht in beeld kwam bij de politie, zich bevond in een situatie waarin hij onbevangen zichzelf “wilde zijn”. De raadsman verwijst hierbij naar HR 16 februari 1991, NJ 1992,50. Door het filmen is een inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer als bedoeld in artikel 8 EVRM en het recht op respect op ieders privéleven zoals neergelegd in artikel 10 van de Grondwet. Deze inbreuk is niet bij wet voorzien en niet in overeenstemming met het recht. De daarop volgende aanhouding is derhalve onrechtmatig geweest en het bewijs is onrechtmatig verkregen. Er is sprake van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering en dit dient te leiden tot bewijsuitsluiting. Hierdoor is sprake van onvoldoende wettig bewijs, waardoor verdachte moet worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Het hierboven weergegeven verweer is door de raadsman op de regiezitting bij het hof d.d.27 februari 2014 reeds gevoerd in het kader van zijn onderzoekswensen.
Bij tussenarrest van 13 maart 2014 oordeelde het hof hieromtrent dat onder deze omstandigheden geen sprake was van een situatie waarin verdachte mocht verwachten onbevangen zichzelf te kunnen zijn (HR 20 april 2004, ECLI:NL:HR:2004:AL8449), zodat een inbreuk op het recht op privacy van verdachte niet aan de orde is. De raadsman heeft het verweer nogmaals gevoerd op de inhoudelijke zitting d.d. 8 mei 2014. Het door de raadsman bij die gelegenheid naar voren gebrachte heeft het hof hieromtrent niet tot een ander inzicht gebracht. Het hof verwerpt het verweer.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1:
hij op 13 juni 2011 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 39 milliliter van een materiaal bevattende 4-hydroxyboterzuur, zijnde GHB een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2:
hij op of omstreeks 13 juni 2011 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 52 tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte was op 13 juni 2011 in het bezit van 52 XTC-pillen en twee flesjes GHB. De verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan overtreding van de Opiumwet.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende de verdachte van 10 april 2014 blijkt dat de verdachte eerder meermalen onherroepelijk is veroordeeld. Dit betreffen echter oude en andersoortige feiten. Het hof zal deze eerdere veroordelingen dan ook niet ten nadele van verdachte laten meewegen.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die uit het onderzoek ter terechtzitting zijn gebleken.
Het hof is op grond van het bovenstaande en uit een oogpunt van normhandhaving van oordeel dat de oplegging van een taakstraf van 80 uren passend en geboden is. Het hof ziet redenen om de helft daarvan voorwaardelijk op te leggen. De op te leggen straf is conform de door de eerste rechter opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde straf.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
1 (één) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. W. Foppen, voorzitter,
mr. K. Lahuis en mr. J.A.A.M. van Veen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Zevenhuizen, griffier,
en op 22 mei 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Lahuis is buiten staat dit arrest te ondertekenen.