ECLI:NL:GHARL:2014:4091

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 mei 2014
Publicatiedatum
20 mei 2014
Zaaknummer
200.140.809-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voegingsincident in verknochte zaken met betrekking tot gebreken aan een verkochte woning

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, betreft het een voegingsincident in het kader van verknochte zaken, zoals bedoeld in artikel 222 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De appellant, vertegenwoordigd door mr. M.H. de Leng, heeft een verzoek tot voeging ingediend in verband met een geschil dat ook door de vennootschap onder firma Prefab VOF en haar vennoten aanhangig is gemaakt tegen de geïntimeerden, die in eerste aanleg als eisers optraden. De procedure in eerste aanleg heeft geleid tot meerdere vonnissen, waarbij de rechtbank Zwolle-Lelystad, thans Midden-Nederland, de appellant en Prefab c.s. grotendeels in het ongelijk heeft gesteld en hen heeft veroordeeld tot betaling van een aanzienlijk bedrag aan de geïntimeerden.

De appellant heeft op 10 november 2007 een woning verkocht aan de geïntimeerden, die na de levering gebreken aan de woning hebben geconstateerd. De geïntimeerden hebben de appellant en Prefab c.s. aansprakelijk gesteld voor de herstelkosten van deze gebreken. In het hoger beroep heeft de appellant verzocht om voeging van zijn zaak met die van Prefab c.s., aangezien beide zaken betrekking hebben op hetzelfde feitencomplex en onderwerp van geschil. De geïntimeerden hebben zich niet verzet tegen dit verzoek.

Het hof heeft overwogen dat er sprake is van verknochte zaken en dat voeging mogelijk en aangewezen is om uiteenlopende beslissingen te vermijden. De vorderingen behouden echter hun zelfstandigheid, wat betekent dat de partijen duidelijk moeten maken op welke zaak hun processtukken betrekking hebben. De beslissing over de proceskosten in het incident is aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor verder procederen, met een verwijzing naar de roldatum van 1 juli 2014 voor memorie van grieven.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.140.809/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/07/175560 / HL ZA 10-1236)
arrest van de tweede kamer van 20 mei 2014 in het voegingsincident
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. M.H. de Leng, kantoorhoudend te Almere,
tegen

1.[geïntimeerde 1],2. [geïntimeerde 2],

beiden wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers,
hierna:
[geïntimeerden],
advocaat: mr. E. Douma, kantoorhoudend te Almere.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van
29 december 2010, 30 november 2011, 1 februari 2012 en 25 september 2013 van de rechtbank Zwolle-Lelystad, thans Midden-Nederland, locatie Lelystad.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 28 januari 2014, houdende een verzoek tot voeging;
- een antwoordmemorie in het incident van [geïntimeerden]
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest in het incident en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellant] in het incident luidt:
"VERZOEK TOT VOEGING
Ter zake van hetzelfde geschil is / wordt door de vennootschap onder firma Prefab VOF, alsmede haar vennoten [de vennoten], jegens [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] eveneens een appèl-dagvaarding uitgebracht. Gelet op het vorenstaande verzoekt de heer [appellant] dat uw Gerechtshof voornoemde zaken met toepassing van artikel 220 Rv zal voegen."

3.De beoordeling in het incident

3.1
[appellant] verzoekt voeging van het onderhavige appel met het hoger beroep in de zaak tussen de vennootschap onder firma Prefab v.o.f., alsmede haar vennoten, [de vennoten] (hierna: Prefab c.s.) en [geïntimeerden] (zaaknummer 200.140.806/01).
3.2
[geïntimeerden] hebben zich niet verzet tegen dit voegingsverzoek en refereren zich aan het oordeel van het hof.
3.3
Het hof overweegt als volgt.
Artikel 222 lid 1 Rv bepaalt dat in geval voor dezelfde rechter tussen dezelfde partijen en over hetzelfde onderwerp tegelijk zaken aanhangig zijn, of voor dezelfde rechter verknochte zaken aanhangig zijn, daarvan voeging kan worden gevorderd.
3.4
De zaken tussen [geïntimeerden] als eisers en [appellant] respectievelijk Prefab c.s. als gedaagden zijn in eerste aanleg in één procedure gevoerd. Het gaat in deze zaken in het kort om het volgende.
3.4.1
[appellant] heeft op 10 november 2007 een woonhuis verkocht aan [geïntimeerden] De betreffende woning is in of omstreeks 2000 in opdracht van [appellant] door Prefab v.o.f. gebouwd. De levering door [appellant] aan [geïntimeerden] heeft plaatsgevonden op 31 december 2007. Bij de koop en levering heeft [appellant] alle eventuele aanspraken jegens derden, waaronder (onder)aannemers, overgedragen aan [geïntimeerden]
3.4.2
Na de levering hebben [geïntimeerden] een aantal gebreken aan de woning geconstateerd. Bij brief van 15 februari 2008 hebben zij [appellant] geïnformeerd over gebreken aan het garagedak, watervlekken in de hal - met de opmerking dat het waarschijnlijker is dat de lekkage uit de bovengelegen badkamer komt - en een probleem met elektriciteit, en hebben zij [appellant] aansprakelijk gesteld voor de kosten van herstel die deze gebreken meebrengen.
3.4.3
Bij brief van 28 mei 2008 hebben [geïntimeerden] Prefab c.s. geschreven over de lekkage in de garage en bij de aansluiting van de garage en het huis, alsmede over een constructiefout bij de beschermranden van de muren en over de lekkage bij één van de ramen, en hebben zij Prefab c.s. gesommeerd de gebreken binnen 14 dagen te herstellen. Bij brief van 13 augustus 2008 hebben [geïntimeerden] aan Prefab c.s. geschreven dat zij, bij gebreke aan reactie van de zijde van Prefab c.s., de gebreken zelf zullen herstellen en de kosten op Prefab c.s. zullen verhalen.
3.4.4
Bij brieven van 31 december 2008 heeft de advocaat van [geïntimeerden] aan [appellant] respectievelijk Prefab c.s. laten weten dat recentelijk was geconstateerd dat de constructie van de kozijnen niet in orde was, en hebben zij meegedeeld dat zij het Zuid Nederlands Expertisebureau (hierna: ZNEB) hebben ingeschakeld voor het vaststellen van de aard en omvang van de gebreken.
3.4.5
Bij brief van 19 januari 2010 heeft de advocaat [geïntimeerden] [appellant] gesommeerd over te gaan tot betaling van de herstelkosten ten aanzien van het garagedak, de badkamer en lekkage in de hal en over te gaan tot herstel van de gebreken ten aanzien van de kozijnen.
3.4.6
Bij brief van dezelfde datum heeft de advocaat van [geïntimeerden] aan Prefab c.s. laten weten dat zij de in de eerdere brieven genoemde gebreken (aan het garagedak, muurafdekkers/voegwerk en de beplating van de opbouw) inmiddels door een derde hebben laten herstellen, en worden Prefab c.s. gesommeerd de kosten hiervan te voldoen. Voorts worden Prefab c.s. gesommeerd om binnen 14 dagen te berichten dat zij de in het rapport van ZNEB genoemde gebreken binnen twee maanden zullen herstellen.
3.4.7
Op 27 augustus 2010 zijn [geïntimeerden] overgegaan tot dagvaarding van [appellant] en Prefab c.s. en is er geprocedeerd zoals onder het kopje "Het geding in eerste aanleg" is weergegeven.
3.4.8
In het eindvonnis van 25 september 2013 heeft de rechtbank zowel Prefab c.s. als [appellant] (grotendeels) in het ongelijk gesteld, en heeft zij hen, voor zover het de hoofdvordering betreft, hoofdelijk veroordeeld om aan [geïntimeerden] te betalen een bedrag van € 58.211,20, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot de dag van volledige betaling.
3.4.9
Zowel [appellant] (zie onder 2) als Prefab c.s. zijn van dit eindvonnis in hoger beroep gekomen. Prefab c.s. hebben hun appeldagvaarding uitgebracht op 23 december 2013; aan deze zaak is zaaknummer 200.140.806/01 toegekend. In beide zaken is nog niet van grieven gediend.
3.5
Uit het voorgaande blijkt dat beide zaken zijn gebaseerd op hetzelfde feitencomplex en (overwegend) hetzelfde onderwerp van geschil hebben. Naar het oordeel van het hof is dan ook sprake van verknochte zaken in de zin van artikel 222 lid 1 Rv. Gelet op de stand waarin beide zaken verkeren, alsmede gelet op het belang uiteenlopende beslissingen zoveel mogelijk te vermijden, acht het hof voeging mogelijk en aangewezen.
3.6
Het hof voegt hier aan toe dat de vorderingen, ondanks de voeging, hun zelfstandigheid behouden (HR 21 november 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2500). Door de voeging wordt de partij in de ene zaak niet automatisch partij in de andere zaak (HR 21 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2904) voor zover dat nog niet het geval is. Een en ander betekent dat de verschillende procespartijen door middel van vermelding van de zaaknummers steeds duidelijk moeten maken waarop hun memories en/of akten betrekking hebben.
3.7
De beslissing omtrent de kosten van het incident zal worden aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
In de (hoofd)zaak
3.8
Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen voor verder procederen.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
in het incident:
bepaalt dat deze zaak gevoegd wordt behandeld met de zaak tussen Prefab c.s. en [geïntimeerden] (zaaknummer 200.140.806/01);
houdt de beslissing omtrent de proceskosten aan tot hierover bij eindarrest zal worden beslist;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de roldatum van
dinsdag 1 juli 2014voor memorie van grieven;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. M.W. Zandbergen, mr. I. Tubben en mr. R.A. van der Pol en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 20 mei 2014.