In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, betreft het een voegingsincident in het kader van verknochte zaken, zoals bedoeld in artikel 222 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De appellant, vertegenwoordigd door mr. M.H. de Leng, heeft een verzoek tot voeging ingediend in verband met een geschil dat ook door de vennootschap onder firma Prefab VOF en haar vennoten aanhangig is gemaakt tegen de geïntimeerden, die in eerste aanleg als eisers optraden. De procedure in eerste aanleg heeft geleid tot meerdere vonnissen, waarbij de rechtbank Zwolle-Lelystad, thans Midden-Nederland, de appellant en Prefab c.s. grotendeels in het ongelijk heeft gesteld en hen heeft veroordeeld tot betaling van een aanzienlijk bedrag aan de geïntimeerden.
De appellant heeft op 10 november 2007 een woning verkocht aan de geïntimeerden, die na de levering gebreken aan de woning hebben geconstateerd. De geïntimeerden hebben de appellant en Prefab c.s. aansprakelijk gesteld voor de herstelkosten van deze gebreken. In het hoger beroep heeft de appellant verzocht om voeging van zijn zaak met die van Prefab c.s., aangezien beide zaken betrekking hebben op hetzelfde feitencomplex en onderwerp van geschil. De geïntimeerden hebben zich niet verzet tegen dit verzoek.
Het hof heeft overwogen dat er sprake is van verknochte zaken en dat voeging mogelijk en aangewezen is om uiteenlopende beslissingen te vermijden. De vorderingen behouden echter hun zelfstandigheid, wat betekent dat de partijen duidelijk moeten maken op welke zaak hun processtukken betrekking hebben. De beslissing over de proceskosten in het incident is aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor verder procederen, met een verwijzing naar de roldatum van 1 juli 2014 voor memorie van grieven.