Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
DDM Demontage B.V.,
gevestigd te De Meern,
geïntimeerde,
1.Het geding in eerste aanleg
27 februari 2013 dat de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, afdeling civiel recht, kantonrechter, locatie Utrecht) tussen [appellant] als eiser en DDM als gedaagde heeft gewezen.
2.Het geding in hoger beroep
1. DDM zal veroordelen tot betaling aan [appellant] van een bruto bedrag van € 17.728,- ter zake van de eindafrekening 2010 vermeerderd met een door het gerechtshof in goede justitie vast te stellen percentage aan wettelijke verhoging ingevolge artikel 7: 625 BW van 50% vanaf 1 januari tot 19 juni 2011;
3. DDM zal veroordelen aan [appellant] uit te betalen € 8.155,- aan niet betaalde onkostendeclaraties en vaste vergoedingen over de periode 1 tot en met 6 (juni 2011), te vermeerderen met de wettelijke rente;
4. DDM zal veroordelen de pensioenpremie over 7 periodes aan [appellant] te betalen, ten bedrage van € 3.786,93, vermeerderd met de wettelijke rente;
3.De vaststaande feiten
Daarnaast gaat het hof uit van de navolgende feiten:
“
Dear [directeur],
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
Gelet op artikel 19 van de in dit geval toepasselijke EEX-verordening (Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, PbEG 2001, L12) acht het hof zich bevoegd om van de zaak kennis te nemen.
“3.4.2 Bij de beoordeling van deze klachten moet het volgende worden vooropgesteld. In een geval als het onderhavige waarin weliswaar ingevolge de door partijen gemaakte rechtskeuze Nederlands recht van toepassing is op de arbeidsovereenkomst maar de omstandigheden van het geval de vraag doen rijzen of het BBA, en meer in het bijzonder art. 6 en 9 daarvan, van toepassing is, hangt, zoals is beslist in HR 23 oktober 1987, LJN AD0017, NJ 1988/842, het antwoord op die vraag af van de mate van betrokkenheid van de sociaal-economische verhoudingen in Nederland en in het bijzonder de belangen van de Nederlandse arbeidsmarkt bij de onderwerpelijke arbeidsovereenkomst en het ontslag. Naar in genoemd arrest is overwogen en ook thans moet worden aangenomen, strekt immers het BBA nog steeds ter bescherming van de sociaal-economische verhoudingen in Nederland, waarbij met name het in art. 6 van dat besluit gestelde vereiste zowel in het belang van de betrokken werknemers als van de Nederlandse arbeidsmarkt sociaal ongerechtvaardigd ontslag beoogt te voorkomen. Hierbij verdient aantekening dat sinds de wijziging van art. 6 BBA bij art. II van de Wet van 14 mei 1998, houdende wijziging van het Burgerlijk Wetboek, het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 en van enige andere wetten (Flexibiliteit en zekerheid), Stb. 1998, 300, de bescherming van de werknemer tegen sociaal ongerechtvaardigd ontslag als strekking van art. 6 BBA nog meer dan ten tijde van het genoemde arrest op de voorgrond is komen te staan door het vervallen van de vergunningsplicht voor ontslagneming door de werknemer. Van belang is in dat verband bovendien dat de regering bij de totstandkoming van deze wijziging heeft opgemerkt dat zij het noodzakelijk achtte de bestuurlijke preventieve ontslagtoets te handhaven en dat deze ontslagtoets belangrijke functies vervult, niet alleen als algemene, onafhankelijke toets op onredelijk ontslag maar ook als overheidsinstrument om zwakke groepen op de arbeidsmarkt, zoals (gedeeltelijk) arbeidsongeschikten en ouderen, tegen sociaal ongerechtvaardigd ontslag te beschermen, terwijl de ontslagtoets tevens een belangrijk overheidsinstrument vormt om oneigenlijke instroom in de sociale zekerheid tegen te gaan (memorie van toelichting onder 8, Kamerstukken II 1996/97, 25 263, nr. 3, blz. 11). Een en ander wettigt de gevolgtrekking dat het belang van de Nederlandse arbeidsmarkt bij het voorkomen van sociaal ongerechtvaardigd ontslag thans voor een groot deel samenvalt met het belang van de werknemers bij het voorkomen van een zodanig ontslag.
e) [appellant] heeft getracht in Maleisië een baan te vinden bij een Nederlands bedrijf;
g) [appellant] heeft tijdens een verblijf in Nederland in de periode eind februari [jaartal] tot juni [jaartal] gesolliciteerd bij Nederlandse bedrijven, zonder resultaat.