ECLI:NL:GHARL:2014:4042

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 mei 2014
Publicatiedatum
20 mei 2014
Zaaknummer
200.110.902
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid Prorail voor ongevallen door defecte slagboominstallatie

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om een hoger beroep van HDI-Gerling Verzekeringen N.V. en andere appellanten tegen Prorail B.V. De zaak betreft een ongeval waarbij een lightrailvoertuig tegen een stopontspoorblok is gereden. HDI stelde dat dit gebeurde doordat de slagboominstallatie niet goed functioneerde. Het hof had eerder een bewijsopdracht gegeven aan HDI om aan te tonen dat de machinist van het lightrailvoertuig dacht dat het stopontspoorblok was uitgeschakeld vanwege de openstaande slagboom. Tijdens het getuigenverhoor verklaarde de machiniste echter dat het ongeval het gevolg was van gladheid en niet van de slagboom. HDI slaagde er niet in om het bewijs te leveren dat de openstaande slagboom de oorzaak was van het ongeval. Hierdoor viel de grondslag voor de vorderingen van HDI weg, en het hof bekrachtigde de eerdere vonnissen van de rechtbank Utrecht. HDI werd veroordeeld in de proceskosten van Prorail, die op € 15.364,- werden vastgesteld. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van misbruik van procesrecht door HDI, ondanks dat de feitelijke toedracht pas tijdens het hoger beroep duidelijk werd. Het arrest werd uitgesproken op 20 mei 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.110.902
(zaaknummer rechtbank Utrecht 296831)
arrest van de eerste kamer van 20 mei 2014
inzake
1. de naamloze vennootschap
HDI-Gerling Verzekeringen N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
2. de naamloze vennootschap
Amlin Corporate Insurance N.V.,
gevestigd te Amstelveen
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Nateus Nederland B.V.(als gevolmachtigde van de vennootschap naar Belgisch recht Nateus N.V.),
gevestigd te Amsterdam,
appellanten,
advocaat: mr. T. Mulder,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Prorail B.V.,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde,
advocaat: mr. F.A.M. Knüppe.
Partijen zullen hierna HDI (in vrouwelijk enkelvoud) en Prorail genoemd worden.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van de procedure tot dan toe verwijst het hof naar het in deze zaak gewezen arrest van 19 november 2013. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de akte overlegging productie zijdens HDI;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 27 februari 2014;
  • de akte zijdens Prorail;
  • de antwoordakte zijdens HDI.
1.2
Het verzoek van Prorail om naar aanleiding van de bij de antwoordakte van HDI overgelegde producties, nog een akte te mogen nemen heeft het hof afgewezen. Op de bij de antwoordakte gevoegde producties heeft het hof geen acht geslagen.
1.3
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep

2.1
De vorderingen van HDI zijn er in de kern genomen op gebaseerd dat de schade aan het lightrailvoertuig is ontstaan doordat de slagboominstallatie niet goed functioneerde en de machinist daardoor op het stopontspoorblok is gereden. Bij voormeld tussenarrest van 19 november 2013 is HDI in de gelegenheid gesteld om te bewijzen dat de machinist tegen het stopontspoorblok is aangereden omdat hij/zij vanwege de openstaande slagboom er van uit ging dat het stopontspoorblok was uitgeschakeld (bewijsopdracht 1). Daarbij is overwogen dat, indien HDI in dit bewijs slaagt, beoordeeld dient te worden of de omstandigheid dat de machinist is doorgereden vanwege - kort gezegd - de openstaande slagboom het gevolg is van een tekortschieten van Prorail in haar zorgplicht. In dat verband is HDI (om proces-economische redenen) tevens toegelaten te bewijzen dat er ten tijde van het incident sprake was van een elektrische koppeling tussen de ontgrendeling van het stopontspoorblok en de slagboominstallatie waardoor de slagboom automatisch opende als het blok (handmatig) werd ontgrendeld en automatisch sloot als het blok weer (handmatig) werd ingeschakeld (bewijsopdracht 2).
2.2
Ter voldoening aan de eerste bewijsopdracht heeft HDI de machiniste, [naam], als getuige doen horen. Voorafgaande aan het getuigenverhoor heeft HDI een schriftelijke door de machiniste tegenover de vakondersteuner van de NS afgelegde verklaring van 1 februari 2006 overgelegd; deze verklaring is ook aan het proces-verbaal gehecht. Uit de verklaringen van de machiniste volgt dat het lightrailvoertuig op het stopontspoorblok is gereden doordat het voertuig als gevolg van gladheid (vorst, sneeuw, ijzel) doorgleed, en niet vanwege de openstaande slagboom. De machiniste wist dat de slagboominstallatie niet goed functioneerde, zij was van plan om voor het stopontspoorblok te stoppen, maar dat is haar niet gelukt vanwege de gladheid. Uit de verklaringen volgt dat er geen verband bestaat tussen de omstandigheid dat de slagboom openstond en het feit dat de machiniste met het lightrailvoertuig tegen het stopontspoorblok is aangereden. HDI heeft er van af gezien andere getuigen te laten horen. Zij is dan ook niet in haar (eerste) bewijsopdracht geslaagd. De tweede bewijsopdracht behoeft daardoor geen bespreking meer.
2.3
Nu niet is komen vast te staan dat de machiniste tegen het stopontspoorblok is aangereden omdat zij vanwege de openstaande slagboom er van uit ging dat het stopontspoorblok was uitgeschakeld, is de grondslag aan de vorderingen van HDI komen te ontvallen. De grieven behoeven voor het overige geen bespreking meer. Het hoger beroep faalt en de bestreden vonnissen dienen, zij het op andere gronden, te worden bekrachtigd. HDI zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
2.4
Prorail heeft bij akte verzocht HDI in de werkelijk gemaakte proceskosten te veroordelen. Daaraan heeft Prorail - kort samengevat - ten grondslag gelegd dat HDI onrechtmatig heeft gehandeld althans misbruik van (proces)recht heeft gemaakt door op basis van een onjuiste feitenpresentatie tegen Prorail te procederen. Het was HDI al vanaf 1 februari 2006 bekend, althans het had haar bekend behoren te zijn, dat de machiniste niet op het stopontspoorblok is gereden als gevolg van het openstaan van de slagboom, aldus Prorail. HDI heeft zich tegen het verzoek van Prorail verzet.
2.5
Het hof stelt voorop dat voor toewijzing van de werkelijk gemaakte proceskosten alleen aanleiding is in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door HDI. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als de vordering is gebaseerd op feiten en omstandigheden waarvan HDI de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan HDI op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter (HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828).
2.6
Gelet op deze in acht te nemen terughoudendheid, is de omstandigheid dat eerst ter gelegenheid van het getuigenverhoor in hoger beroep de feitelijke toedracht van het ongeval is gebleken, en HDI dit kennelijk niet eerder heeft onderzocht door het horen van de machiniste of het achterhalen van de door haar afgelegde verklaring van 1 februari 2006, onvoldoende voor de conclusie dat HDI met het aanspannen van de procedure of met het tijdens de procedure innemen van met de verklaring van de machiniste tegenstrijdige standpunten, misbruik van procesrecht heeft gemaakt of onrechtmatig heeft gehandeld. De suggestie van Prorail dat HDI al eerder (vanaf het begin van de zaak) wist van de ware toedracht zoals die blijkt uit de verklaring van de machiniste en dat zij deze verklaring bewust heeft achterhouden, mist voldoende onderbouwing. Het hof zal daarom bij de veroordeling van HDI in de proceskosten het gebruikelijke liquidatietarief toepassen. Hetgeen overigens door HDI in dit verband is opgemerkt, kan onbesproken blijven.
2.7
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Prorail zullen worden vastgesteld op:
  • griffierecht € 4.836,-
  • salaris advocaat € 10.528,- (4 punten x tarief V).

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt de tussen partijen gewezen vonnissen van de rechtbank Utrecht van 20 juli 2011 en 1 februari 2012;
veroordeelt HDI in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Prorail vastgesteld op € 4.836,- voor verschotten en op € 10.528,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest wat betreft deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.J.P. Lock, H. Wammes en A.M.C. Groen en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2014.