In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om een hoger beroep van HDI-Gerling Verzekeringen N.V. en andere appellanten tegen Prorail B.V. De zaak betreft een ongeval waarbij een lightrailvoertuig tegen een stopontspoorblok is gereden. HDI stelde dat dit gebeurde doordat de slagboominstallatie niet goed functioneerde. Het hof had eerder een bewijsopdracht gegeven aan HDI om aan te tonen dat de machinist van het lightrailvoertuig dacht dat het stopontspoorblok was uitgeschakeld vanwege de openstaande slagboom. Tijdens het getuigenverhoor verklaarde de machiniste echter dat het ongeval het gevolg was van gladheid en niet van de slagboom. HDI slaagde er niet in om het bewijs te leveren dat de openstaande slagboom de oorzaak was van het ongeval. Hierdoor viel de grondslag voor de vorderingen van HDI weg, en het hof bekrachtigde de eerdere vonnissen van de rechtbank Utrecht. HDI werd veroordeeld in de proceskosten van Prorail, die op € 15.364,- werden vastgesteld. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van misbruik van procesrecht door HDI, ondanks dat de feitelijke toedracht pas tijdens het hoger beroep duidelijk werd. Het arrest werd uitgesproken op 20 mei 2014.