ECLI:NL:GHARL:2014:3921

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 mei 2014
Publicatiedatum
14 mei 2014
Zaaknummer
13/00965
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake rioolheffing voor garagebox in appartementencomplex

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Zutphen tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de aanslag in de rioolheffing voor een garagebox van belanghebbende werd vernietigd. De heffingsambtenaar had een aanslag van € 81,20 opgelegd voor het jaar 2010, die later werd verlaagd naar € 40,60 na een besluit van de gemeenteraad om de belastingtarieven voor garageboxen te halveren. De rechtbank oordeelde dat de aanslag onterecht was, omdat de garagebox niet als een perceel in de zin van de verordening kon worden aangemerkt.

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de zaak op 13 mei 2014 behandeld. De belanghebbende, eigenaar van zowel een appartement als een garagebox, betwistte de aanslag en voerde aan dat de garagebox niet direct was aangesloten op de gemeentelijke riolering. Het Hof oordeelde echter dat de garagebox, die een eigen kadastraal nummer heeft en afzonderlijk kan worden verkocht, wel degelijk als een perceel kan worden aangemerkt. Het Hof concludeerde dat de garage indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering via het hemelwater dat van het complex afkomt.

Daarnaast werd het beroep van de belanghebbende op schending van het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel verworpen. Het Hof oordeelde dat er geen sprake was van gelijke gevallen, omdat de parkeerplaatsen in een nabijgelegen complex geen eigen kadastraal nummer hebben en niet als zelfstandig eigendom kunnen worden aangemerkt. Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel faalde, omdat de belanghebbende niet had aangetoond dat hij schade had geleden door de onduidelijkheid in de voorlichting van de heffingsambtenaar.

Uiteindelijk heeft het Hof de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de aanslag in de rioolheffing gehandhaafd, zoals deze door de heffingsambtenaar was verminderd tot € 40,60.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 13/00965
uitspraakdatum: 13 mei 2014
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Zutphen(hierna: de heffingsambtenaar)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 augustus 2013, nummer AWB 13/476, in het geding tussen de heffingsambtenaar en
[X]te [Z] (hierna: belanghebbende)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 ter zake van het genot krachtens eigendom van de onroerende zaak [a-straat] te [Z] een aanslag in de rioolheffing opgelegd van € 81,20.
1.2
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 14 december 2012 de aanslag gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak van de heffingsambtenaar in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank).
1.4
Vanwege een besluit van de gemeenteraad Zutphen om de belastingtarieven van het eigenarendeel in de rioolheffing te halveren voor garageboxen, heeft de heffingsambtenaar op 15 maart 2013 de aanslag verminderd tot € 40,60.
1.5
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 15 augustus 2013 het beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar alsmede de aanslag in de rioolheffing vernietigd.
1.6
De heffingsambtenaar heeft bij brief van 16 september 2013, ingekomen bij het Hof op 17 september 2013, tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.7
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.8
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2014 te Arnhem. Belanghebbende is daar verschenen. Namens de heffingsambtenaar is verschenen [A].
1.9
Belanghebbende heeft ter zitting een aanvulling op een ter zitting van de Rechtbank overgelegde pleitnota overgelegd.
1.1
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is eigenaar van een appartement (hierna: het appartement) en een garagebox (hierna: de garage) aan de [a-straat] in [Z]. Het appartement en de garage maken deel uit van een complex (hierna: het complex).
2.2
De garage is gelegen op het adres [a-straat] en heeft een afzonderlijk kadastraal nummer. De garage is volledig inpandig gelegen en bevindt zich op de onderste laag van het complex.
2.3
De garage kan afzonderlijk van het appartement worden verkocht. Alleen eigenaren van een appartement in het complex komen in aanmerking om de eigendom van een garage in het complex te verwerven.
2.4
De garage is niet direct aangesloten op de gemeentelijke riolering. Het hemelwater dat op het dak en de balkons van het complex neerslaat wordt via regenpijpen afgevoerd op de gemeentelijke riolering.
2.5
De heffingsambtenaar heeft voor het jaar 2010 twee aanslagen rioolheffing aan belanghebbende opgelegd, namelijk één ter zake van het appartement en één ter zake van de garage. De onderhavige aanslag heeft betrekking op de garage.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de heffingsambtenaar voor de garage terecht een aanslag in de rioolheffing aan belanghebbende heeft opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of de garage kan worden aangemerkt als een perceel als bedoeld in de Verordening en zo ja of deze indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering. De heffingsambtenaar beantwoordt deze vragen bevestigend, belanghebbende ontkennend. Voorts heeft belanghebbende zich op schending van het gelijkheids- en vertrouwensbeginsel beroepen. De heffingsambtenaar bestrijdt dat van schending van een dergelijke schending sprake is.
3.2
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.3
De heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot handhaving van de aanslag zoals deze ambtshalve door hem is verminderd tot € 40,60.
3.4
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
De in 2.5 genoemde aanslagen rioolheffing zijn gebaseerd op de Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2010 (hierna: de Verordening). In de Verordening is onder meer het volgende bepaald:
“Artikel 1 Begripsomschrijvingen. Deze verordening verstaat onder:
a. perceel: een roerende of onroerende zaak of een zelfstandig gedeelte daarvan;
b. gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente
(…)
Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht
1. De belasting wordt geheven:
a. van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering, verder te noemen: eigenarendeel
(…)
2. Met betrekking tot het eigenarendeel wordt, ingeval het perceel een onroerende zaak is, als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.”
4.2
Vaststaat dat de garage een eigen kadastraal nummer heeft en afzonderlijk van het appartement kan worden verkocht. Gelet hierop is het Hof van oordeel dat de garage een zelfstandig eigendom is en als zodanig is aan te merken als een perceel in de zin van de Verordening.
4.3
Nu het hemelwater dat op het dak en de balkons van het complex - waarvan de (inpandige) garage deel uitmaakt - neerslaat en via regenpijpen wordt afgevoerd op de gemeentelijke riolering, is het Hof, anders dan de Rechtbank, van oordeel dat het perceel indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering. Alsdan is aan belanghebbende als eigenaar van het perceel terecht de onderhavige aanslag in de rioolheffing opgelegd. Hieraan doet niet af dat belanghebbende ook als eigenaar van het appartement is aangeslagen voor de rioolheffing, aangezien dit een afzonderlijke onroerende zaak betreft.
4.4
Belanghebbende betoogt dat het gelijkheidsbeginsel als algemeen beginsel van behoorlijk bestuur is geschonden omdat de parkeerplaatsen gelegen in de parkeergarage van een nabijgelegen complex aan [de b-straat] niet in de heffing zijn betrokken en zijn garage wel.
4.5
Tussen partijen is niet in geschil dat de parkeerplaatsen aan [de b-straat] geen eigen kadastraal nummer hebben en slechts tezamen met een erboven gelegen appartement kunnen worden ge- of verkocht. Deze parkeerplaatsen zijn derhalve niet aan te merken als een zelfstandig eigendom. Van gelijke gevallen is daarom geen sprake. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt.
4.6
Belanghebbende heeft voorts aangevoerd dat het vertrouwensbeginsel is geschonden omdat de tekst van de toelichting bij de aanslag bij hem het gerechtvaardigde vertrouwen zou hebben gewekt dat de onderhavige aanslag ten onrechte is opgelegd. In bedoelde ‘Toelichting aanslag rioolheffing garageboxen’ (hierna: de Toelichting) is opgenomen dat objecten waarvan enkel regenwater wordt afgevoerd in de rioolheffing worden betrokken en dat dat geldt voor losstaande garageboxen. Belanghebbende stelt dat, nu zijn garage niet losstaand is, door de Toelichting het vertrouwen is gewekt dat deze niet in de rioolheffing zal worden betrokken.
4.7
De heffingsambtenaar heeft aangevoerd dat de in de Toelichting genoemde losstaande garageboxen als voorbeeld zijn bedoeld, dat de tekst van de Toelichting bij de aanslag in die zin onvolledig is geweest door niet het woord ‘voorbeeld’ erin op te nemen, en dat de Toelichting een algemene voorlichting betreft waaraan geen rechten kunnen worden ontleend. Voorts heeft de heffingsambtenaar aangevoerd dat in de media op velerlei wijzen (kranten, website van de gemeente) aandacht is geweest voor onderhavige problematiek en dat daarbij wel juiste en volledige informatie is verstrekt.
4.8
Het Hof oordeelt als volgt. De tekst van formulieren en toelichtingen bij formulieren zijn aan te merken als voorlichting. Daarvoor heeft als regel te gelden dat een bestuursorgaan door onjuistheden of onvolledigheden in de voorlichting niet wordt gebonden en dat voor afwijking van deze regel slechts plaats is, indien een belastingplichtige de onjuistheid of onvolledigheid niet had behoeven te beseffen en tevens wordt geconfronteerd met het feit dat hij niet alleen de wettelijk verschuldigde belasting heeft te betalen maar daarenboven schade lijdt doordat hij, afgaande op de onjuiste voorlichting, enige handeling heeft verricht of nagelaten (vgl. HR 9 maart 1988, nr. 24 199, ECLI:NL:HR:1988:ZC3780, BNB 1988/148, HR 3 januari 1990, nr. 26 325, ECLI:NL:HR:1990:ZC4191, BNB 1990/148 en HR 14 juni 2000, nr. 35275, ECLI:NL:HR:2000:AA6205, BNB 2000/330). Dat in onderhavige kwestie sprake is van vorengenoemde schade is evenwel gesteld noch gebleken. Belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom niet.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent de proceskosten en het griffierecht,
– vernietigt de uitspraak van de heffingsambtenaar,
– handhaaft de aanslag zoals deze ambtshalve door de heffingsambtenaar is verminderd tot € 40,60.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is op 13 mei 2014 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.H. Riethorst)
(A.J.H. van Suilen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 14 mei 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.