ECLI:NL:GHARL:2014:3885

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 maart 2014
Publicatiedatum
13 mei 2014
Zaaknummer
P14-0016
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beslissing tot voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel en verlenging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 2 december 2013. De rechtbank had de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voorwaardelijk beëindigd, maar het hof oordeelt dat deze beslissing niet in overeenstemming is met de wet. De feiten waarvoor de maatregel is opgelegd, zijn gepleegd voor de inwerkingtreding van de wetswijzigingen per 1 juli 2011, waardoor de oude artikelen van het Wetboek van Strafrecht van toepassing blijven. Het hof concludeert dat voorwaardelijke beëindiging van de maatregel in dit geval niet mogelijk is en vernietigt daarom de beslissing van de rechtbank.

De zaak betreft een jeugdige die is geboren op [geboortedatum] en verblijft in [Jeugdinrichting]. De PIJ-maatregel werd opgelegd ter zake van ernstige misdrijven, waaronder poging tot moord en zware mishandeling. Het hof heeft de jeugdige en zijn raadsman, mr. J.A. Huibers, gehoord, evenals de advocaat-generaal, mr. G.J. de Haas. De verdediging heeft betoogd dat de rechtbank in strijd met de wet heeft gehandeld door de maatregel voorwaardelijk te beëindigen, en heeft verzocht om een beperkte verlenging van de maatregel.

Het hof oordeelt dat de verlenging van de maatregel noodzakelijk is voor de veiligheid van anderen en de verdere ontwikkeling van de jeugdige. De jeugdige heeft nog onvoldoende aansluiting gevonden in de maatschappij en het hof acht het ongewenst om de maatregel onmiddellijk te beëindigen. Daarom wordt de maatregel verlengd met een termijn van negen maanden, zodat er tijd is voor een goede voorbereiding op de terugkeer in de samenleving en het bepalen van een kader voor hulpverlening.

Uitspraak

PIJ P14/0016
Beslissing d.d. 13 maart 2014
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van het openbaar ministerie in de zaak tegen
[jeugdige],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
verblijvende in [Jeugdinrichting].
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 2 december 2013, houdende verlenging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen tot 1 februari 2014, alsmede voorwaardelijke beëindiging van deze maatregel met ingang van 1 februari 2014.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
- de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 mei 2009, waarbij de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen werd opgelegd;
- het verlengingsadvies van [Jeugdinrichting] van 3 oktober 2013;
- de vordering van de officier van justitie, ingekomen op 9 oktober 2013;
- het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
- de beslissing waarvan beroep;
- de akte van beroep van de officier van justitie van 12 december 2013;
- de aanvullende informatie van [Jeugdinrichting], gedateerd 13 februari 2014, met als bijlage het vierde en vijfde perspectiefplan, betreffende de periode van 26 april 2013 tot 12 januari 2014;
- het reclasseringsadvies van het Leger Des Heils, Jeugdzorg en Reclassering, van 18 februari 2014;
- het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 februari 2014 onder parketnummer 13-698214-13.
Het hof heeft ter zitting van 27 februari 2014 gehoord de jeugdige, bijgestaan door zijn raadsman mr J.A. Huibers, advocaat te Amsterdam, en de advocaat-generaal mr G.J. de Haas.

Overwegingen

Het standpunt van de jeugdige en zijn raadsman
Bij de vorige verlengingszitting in juni 2013 zat de jeugdige nog in detentie wegens nieuwe strafbare feiten, hetgeen voor het hof aanleiding was om de maatregel te verlengen. Reeds toen werd door de verdediging gewezen op de ontstane impasse. Uit de rapportages blijkt dat het STP heel goed verliep. De reclassering wees de jeugdige op de mogelijkheid om na afloop van de maatregel op vrijwillige basis nazorg te krijgen. De jeugdige wilde dat echter niet, waarop de reclassering, nadat de jeugdige was aangehouden in het kader van de nieuwe strafzaak, hem heeft laten vallen. Hierdoor raakte de jeugdige zijn dagbesteding en woning kwijt en moest hij opnieuw intramuraal worden geplaatst. Het STP kon pas na afloop van de nieuwe strafzaak weer worden opgestart. Inmiddels heeft de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 11 februari 2014 de jeugdige grotendeels vrijgesproken. Uit de stukken blijkt dat de jeugdige zo snel mogelijk naar buiten moet. De kliniek heeft dienaangaande steeds contact gezocht met de raadsman, de officier van justitie en met de Reclassering.
Verlenging van de maatregel is thans niet meer in het belang van de jeugdige.
Primair heeft de raadsman verzocht om de vordering van de officier van justitie af te wijzen.
De rechtbank heeft in strijd met de geldende wettelijke bepalingen tot een voorwaardelijke beëindiging van de maatregel beslist.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht om een beperkte verlenging van de maatregel met daarnaast een duidelijke aanwijzing dat het traject met de jeugdige moet worden geactiveerd.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De rechtbank heeft de PIJ-maatregel contra legem voorwaardelijk beëindigd. Reeds om die reden dient de beslissing van de rechtbank te worden vernietigd. De maatregel dient te worden verlengd, zodat de jeugdige nog kan oefenen met verloven. Ten aanzien van de duur van de verlenging van de maatregel heeft de advocaat-generaal zich gerefereerd naar het oordeel van het hof.
Het oordeel van het hof
Vernietiging
Per 1 juli 2011 zijn onder andere de artikelen 77s, zesde lid, en 77t, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht gewijzigd en is de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen ingevoerd (Wet van 13 december 2010 tot wijziging van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten, in verband met de aanpassing van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende jeugdsancties (Stb. 2010, 818)). Deze wet bevat een overgangsregeling die luidt (artikel VI):
De artikelen 77s, zesde en zevende lid, 77t, tweede lid, 77ta en 77tb van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij na inwerkingtreding van deze wet komen te luiden, worden slechts toegepast met betrekking tot feiten gepleegd na inwerkingtreding van deze wet. Met betrekking tot feiten, gepleegd voor inwerkingtreding van deze wet, blijven de artikelen 77s, zesde en zevende lid, 77t, tweede lid, Wetboek van Strafrecht van toepassing zoals deze luidden voor dat tijdstip en blijven de artikelen 77ta en 77tb Wetboek van Strafrecht buiten toepassing.
De feiten waarvoor aan de jeugdige de maatregel is opgelegd, zijn gepleegd voor de inwerkingtreding van voornoemde wetswijziging, namelijk op 3 mei 2008. Ingevolge de overgangsregeling zijn derhalve de oude artikelen 77s, zesde lid en 77t, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht van toepassing. Voorwaardelijke beëindiging van de maatregel is mitsdien in dit geval niet mogelijk en is – anders dan de rechtbank heeft overwogen – niet wetsconform.
Het hof zal daarom de beslissing van de rechtbank vernietigen.
Indexdelict
De maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is bij vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 11 mei 2009 aan de jeugdige opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten: poging tot moord en zware mishandeling.
Stoornis en recidivegevaar
Bij de jeugdige is sprake van paranoïde en sociaal inadequaat gedrag in het kader van zowel hechtingsproblematiek, alsook van een waanstoornis. Het risico op recidive wordt door de inrichting als matig ingeschat.
Verlenging
Het hof is van oordeel dat de verlenging van de maatregel is geboden nu de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen dat eist. Het hof is bovendien van oordeel dat verlenging van de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de jeugdige. Het hof acht het ongewenst om de maatregel onmiddellijk of op zeer korte termijn te beëindigen, nu de jeugdige nog onvoldoende is ingebed in de maatschappij. Het hof zal daarom de maatregel verlengen voor de duur van negen maanden. Deze termijn biedt gelegenheid om de jeugdige - in samenspraak met hem - op zijn terugkeer in de samenleving voor te bereiden, en stelt de jeugdige ook in staat om aansluitend aan de afloop van de maatregel een (verdere) opleiding te gaan volgen. Bovendien kan de termijn worden benut om een kader voor hulpverlening voor de jeugdige te bepalen.

Beslissing

Het hof:
Vernietigt de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 2 december 2013 met betrekking tot de jeugdige
[jeugdige].
Verlengt de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen met een termijn van negen maanden.
Aldus gedaan door
mr E.A.K.G. Ruys als voorzitter,
mr R. Prakke-Nieuwenhuizen en mr J.W. Rijkers als raadsheren,
en drs. E. Harmsen en L.T. Horsman als raden,
in tegenwoordigheid van mr C.M.M. van der Waerden als griffier,
en op 13 maart 2014 in het openbaar uitgesproken.
De raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.