Uitspraak
DKCL,
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het exploot van oproeping bij vervroeging d.d. 9 november 2012,
[geïntimeerde] te veroordelen tot betaling aan DKCL van de gehele vordering van DKCL ad € 341.155,17; te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 22 maart 2011 zijnde de datum van het faillissement van [A], althans vanaf de dag der dagvaarding in eerste aanleg, tot aan de dag der algehele voldoening;
te verklaren voor recht dat [geïntimeerde] tegenover DKCL onrechtmatig heeft gehandeld doordat [geïntimeerde] zijn inlichtingenplicht ex artikel 105 Fw heeft geschonden en DKCL heeft geschaad in haar verhaalsmogelijkheden als pandhouder tegenover [B];
te verklaren voor recht dat [geïntimeerde] tegenover KDCL onrechtmatig heeft gehandeld doordat [geïntimeerde] zijn extra zorgplicht jegens DKCL heeft geschonden en haar heeft geschaad in haar verhaalsmogelijkheden als pandhouder tegenover [B];
[geïntimeerde] te veroordelen om aan DKCL een bedrag te betalen van € 65.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf
te verklaren voor recht dat [geïntimeerde] tegenover DKCL voorafgaand aan het faillissement van [B] onrechtmatig heeft gehandeld jegens DKCL en haar heeft geschaad in haar verhaalsmogelijkheden tegenover [B];
[geïntimeerde] te veroordelen om aan DKCL te vergoeden de schade die DKCL heeft geleden als gevolg van de normschending als omschreven onder punt V, welke schade dient te worden opgemaakt bij staat;
[geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een bedrag ad € 2450,- aan DKCL, ter zake van door DKCL gemaakte buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over zodanig bedrag vanaf 3 januari 2011, althans vanaf de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
[geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een bedrag ad € 624,61 aan DKCL ter zake van door DKCL gemaakte beslagkosten te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119 BW over zodanig bedrag, vanaf 7 februari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep.
[geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van de nakosten tot een bedrag van € 131,- dan wel indien betekening van het vonnis plaatsvindt, tot een bedrag van € 199,-, waarbij betaling van € 131,- respectievelijk € 199,- dient te geschieden binnen veertien dagen na dagtekening van de betekening, bij gebreke waarvan geïntimeerden ook over deze nakestn de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW verschuldigd zal worden
3.De beoordeling van het geschilWijziging van eis
Nieuwe producties
Vaststaande feiten
"Hierbij bevestig ik u dat door de in oprichting zijnde "Stichting Administratiekantoor[B]" aan uw BV een bedrag zal worden geleend groot € 300.000 (…).
Dit bedrag wordt u nu ter beschikking gesteld binnen 5 werkdagen nadat aan [D] door [DKH] is voldaan de hoofdsom + rente van het door [DKH] aan [D] verschuldigde bedrag waarvan de hoofdsom € 377.000 bedraagt.
Voorts is aan de verstrekking van de lening ad € 300.000 bovengenoemd als voorwaarde verbonden de ondertekening en daarmee de erkenning en acceptatie door uw vennootschap en, voor zover van toepassing ook door uzelf in persoon, van voorwaarden waaronder de Stichting meergenoemd bedrag zal gaan lenen."
"Daarbij speelde een rol, dat de aandelen in [A] BV sinds juli 2009 in handen waren van Stichting Administratiekantoor DKMS met als bestuurder [geïntimeerde]. Zowel het Administratiekantoor DKMS als Bosuil Holding BV (een vennootschap van [geïntimeerde]) hebben een vordering op DKMS, zodat met de belangen van [geïntimeerde] rekening dient te worden gehouden bij het realiseren van een mogelijke oplossing voor DKMS en DMKP (toevoeging hof: een gelieerde vennootschap).
Toen een belangrijke klant van DKMS haar order met een waarde van € 600.000,-- annuleerde, betekende dit volgens [C] het einde voor DKMS en DKMP. De liquiditeitspositie ging door deze annulering sterk achteruit en de schulden (fiscus, verhuurder) konden niet meer worden ingelost.
Vervolgens hebben Stichting Administratiekantoor DKMS en Bosuil Holding hun lening opgezegd en op 27 december 2010 een bodemverhuurconstructie toegepast. Daarop heeft [C] het faillissement van DKMS en DKMP aangevraagd."
"In deze verslagperiode is definitief overeenstemming met [geïntimeerde] en Bosuil Holding B.V. bereikt. De rechter-commissaris heeft goedkeuring verleend voor deze minnelijke regeling en de vaststellingsovereenkomst is inmiddels getekend. Uit hoofde van deze regeling doen [geïntimeerde] en Bosuil Holding B.V. afstand van het bedrag van € 130.000,- zijnde de opbrengst uit hoofde van de verkoop van de voorraden van DKMS. Daarnaast betalen [geïntimeerde] en Bosuil Holding B.V. een aanvullend bedrag van € 150.000,- in verband met de opbrengst uit hoofde van de verkoop van de inventaris en machines van DKMS (de totale opbrengst hiervan bedraagt € 220.000,-). Het bedrag van
€ 130.000,- was reeds op de derdengeldrekening van het kantoor van de curator geparkeerd. Het bedrag van € 150.000,- is inmiddels ontvangen.
Ook met DKCL Holding B.V. is definitieve overeenstemming bereikt. De rechter-commissaris heeft goedkeuring verleend voor deze regeling en de vaststellingsovereenkomst is door DKCL Holding B.V. ondertekend. Uit hoofde van de regeling wordt het bedrag van € 130.000,-, zijnde de opbrengst uit hoofde van de verkoop van de voorraden van DKMS, tussen de curator en DKCL Holding B.V. verdeeld, ieder voor de helft. Daarnaast wordt de opbrengst uit hoofde van de incasso van debiteuren eveneens tussen beide partijen verdeeld, ieder voor de helft. De curator draagt zorg voor de incasso, waarvoor een bijdrage van 10% in rekening wordt gebracht. De financiële afwikkeling van deze regeling dient nog plaats te vinden."
"(…) [geïntimeerde] trok aan de touwtjes bij [B].
[geïntimeerde] en ik waren erbij toen in het kader van de verkoop op 22 december 2010 van de activa van [B] de pandakte van 28 juli 2009 op tafel kwam. [geïntimeerde] was dus op de hoogte van het pandrecht van DKCL.
(…)
Bij de activatransactie na het faillissement van [B] die plaatsvond had [geïntimeerde] ook de regie. Via Boslaan Holding B.V. trad hij daarbij ook op als koper. Zelf heb ik het faillissement aangevraagd, maar [geïntimeerde] heeft het voorbereid en in gang gezet. (…)"
Geschil in eerste aanleg
€ 341.155,17 met rente en kosten. Dit bedrag is het bedrag dat DKCL te vorderen heeft van KM. Aan deze vordering heeft zij ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. Volgens DKCL heeft [geïntimeerde] het faillissement van DKMS geforceerd. Door dit faillissement werd ook het faillissement van KM onvermijdelijk, waardoor DKCL haar vordering op KM niet meer op deze vennootschap kon verhalen. [geïntimeerde] heeft bij het "regisseren" van het faillissement van DKSM geen rekening gehouden met de gerechtvaardigde belangen van DKCL, aldus DKCL. DKCL stelt ook dat [geïntimeerde] haar heeft geschaad in haar verhaalsmogelijkheden door, terwijl hij op de hoogte was van haar pandrecht op (onder meer) de voorraden, zonder de curator op de hoogte te stellen van dit pandrecht te bevorderen dat de voorraden werden verkocht aan Boslaan, een vennootschap van [geïntimeerde].
Bespreking van de grieven
DKCL meent allereerst dat [geïntimeerde] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld bij de activatransactie met de curator. Volgens DKCL heeft [geïntimeerde] ten onrechte het pandrecht van DKCL verzwegen en heeft hij, ofschoon op hem een zorgplicht rustte jegens DKCL, DKCL bewust geschaad in haar verhaalsmogelijkheden. Door het handelen/nalaten van [geïntimeerde] heeft DKCL niet de kans gehad haar pandrecht tijdig kenbaar te maken aan de curator, waardoor aan de rechten van DKCL is voorbijgegaan bij de activatransactie.
Degrieven I tot en met Vhebben betrekking op deze grondslag van de vordering van DKCL.
DKCL meent vervolgens dat [geïntimeerde] ook voorafgaand aan het faillissement van DKMS onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld, doordat hij ondanks zijn invloed als feitelijk leidinggevende en financier/indirect aandeelhouder van DKMS, er niets aan heeft gedaan het faillissement van DKMS te voorkomen. [geïntimeerde] heeft het faillissement van DKMS juist veroorzaakt, aldus DKCL.
Grief VIheeft betrekking op deze grondslag.
de volledige waarde van de voorraden, of een bedrag van meer dan € 65.000,- zou hebben ontvangen. In een situatie als deze vindt de begroting van de schade immers plaats door de bestaande situatie (een opbrengst van € 65.000,-) te vergelijken met de hypothetische situatie zonder het onzorgvuldige handelen. Dat DKCL in de hypothetische situatie waarin [geïntimeerde] in het kader van de onderhandelingen met de curator over de activatransactie wel melding zou hebben gemaakt van het pandrecht van DKCL meer dan € 65.000,- van de opbrengst van de voorraden zou hebben ontvangen, heeft DKCL niet (laat staan: gemotiveerd) gesteld. Het ligt ook niet voor de hand. Van de verkoopopbrengst van de voorraden van € 130.000,- (waarvan gesteld noch gebleken is dat die te laag zou zijn), hebben Bosuil, STAK en [geïntimeerde] niets ontvangen. [geïntimeerde]/Bosuil hebben de gehele opbrengst op een derdengeldrekening gestort. De curator heeft de nietigheid ingeroepen van het pandrecht van DKCL op de voorraden. Gesteld noch gebleken is dat dit is veroorzaakt door het niet melden door [geïntimeerde] van het bestaan van het pandrecht van DKCL op de voorraden. Dat de positie van DKCL toen de verkoopopbrengst van de voorraden op de derdengeldrekening was geparkeerd slechter was dan ze zou zijn geweest indien [geïntimeerde] bij de activatransactie melding zou hebben gemaakt van het pandrecht van DKCL, is evenmin gesteld of gebleken. In dit verband overweegt het hof dat [geïntimeerde] en Bosuil op dat moment een eerste pandrecht op de voorraden pretendeerden, zodat DKCL er niet van kon uitgaan dat zij haar rechten als pandhouder zelfstandig - buiten [geïntimeerde]/Bosuil en de curator - zou kunnen uitoefenen. Het ligt in de rede dat ook in de hypothetische situatie de voorraden zouden zijn verkocht en dat de verkoopopbrengst zou zijn gestort op een derdengeldrekening totdat de partijen die aanspraak maakten op de verkoopopbrengst ([geïntimeerde]/Bosuil, DKCL en de curator) tot een vergelijk zouden zijn gekomen over de verdeling. Dat is in de feitelijke situatie ook gebeurd. Dat DKCL in de hypothetische situatie meer dan de helft van de verkoopopbrengst zou hebben ontvangen, heeft zij ook niet gemotiveerd gesteld. Het valt ook niet aan te nemen, nu de curator de rechtsgeldigheid van het pandrecht van DKCL betwistte, niet vanwege het feit dat [geïntimeerde] er geen melding van had gemaakt bij de activatransactie, maar vanwege het feit dat de vestiging van het pandrecht volgens de curator een onverplicht karakter had en tot benadeling van de schuldeisers van DKMS leidde.