ECLI:NL:GHARL:2014:3673

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 mei 2014
Publicatiedatum
7 mei 2014
Zaaknummer
13/01119
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vergrijpboete opgelegd door de Inspecteur Belastingdienst voor onjuiste aangifte inkomstenbelasting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Inspecteur Belastingdienst tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin een vergrijpboete van 50% werd opgelegd aan belanghebbende voor het indienen van een onjuiste aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2009. De rechtbank had de boetebeschikking vernietigd, maar de Inspecteur is in beroep gegaan. De zaak werd behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 mei 2014.

Belanghebbende had in 2009 een WWB-uitkering van de Gemeente Leeuwarden en had een aangifte ingediend waarin hij een te hoog bedrag aan ingehouden loonheffing had opgegeven. De Inspecteur stelde dat belanghebbende opzettelijk een onjuist bedrag had ingevuld, wat leidde tot een te hoge voorlopige teruggaaf. Belanghebbende ontkende opzet en stelde dat er sprake was van een schrijffout.

Het Hof oordeelde dat de Inspecteur erin was geslaagd aannemelijk te maken dat belanghebbende willens en wetens een te hoog bedrag aan loonheffing had ingevuld. Het Hof hield rekening met de financiële omstandigheden van belanghebbende en besloot de boete te verminderen tot € 1.500. De uitspraak van de rechtbank werd gedeeltelijk vernietigd, behoudens voor zover deze betrekking had op de beschikking heffingsrente en het griffierecht.

De beslissing van het Hof werd openbaar uitgesproken op 8 mei 2014, en beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer 13/01119
uitspraakdatum: 8 mei 2014
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/kantoor Leeuwarden
(hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 8 oktober 2013, nummer AWB LEE 13/663, in het geding tussen de Inspecteur en
[X]te [Z]
(hierna: belanghebbende)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is met dagtekening 20 juni 2012 voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.647. Daarbij is bij beschikking een vergrijpboete van € 2.659 opgelegd. Aan heffingsrente is een bedrag berekend van € 410.
1.2
Het bezwaar van belanghebbende heeft de Inspecteur ongegrond verklaard.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraak van 8 oktober 2013 het beroep voor zover gericht tegen de beschikking heffingsrente ongegrond verklaard, het beroep tegen de boetebeschikking gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar voor zover die betrekking heeft op de boetebeschikking vernietigd en de boetebeschikking vernietigd. Tevens heeft de Rechtbank gelast dat de Inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoedt.
1.4
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2014 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A] namens de Inspecteur, bijgestaan door drs. [B], en belanghebbende.
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De feiten

2.1
Belanghebbende is geboren op 15 januari 1978.
2.2
Belanghebbende heeft in 2009 een WWB-uitkering van de Gemeente Leeuwarden ten bedrage van € 14.647 genoten, waarop een bedrag van € 2.900 aan loonheffing is ingehouden. Het loon voor de Zorgverzekeringswet bedroeg € 13.701.
2.3
Belanghebbende heeft met dagtekening 26 maart 2010 een met de hand ingevulde papieren aangifte IB/PVV 2009 ingediend, welke de Inspecteur op 30 maart 2010 heeft ontvangen.
2.4
In zijn aangifte IB/PVV 2009 heeft belanghebbende als loon een bedrag van € 13.701 opgenomen. Belanghebbende heeft met de hand op het aangiftebiljet onder “Ingehouden loonheffing” een bedrag van € 7.900 ingevuld.
2.5
Met dagtekening 22 mei 2010 heeft belanghebbende een voorlopige aanslag (teruggaaf) IB/PVV 2009 ontvangen op basis van een loon van € 13.701 en een bedrag aan ingehouden loonheffing van € 7.900. Aan belanghebbende is € 5.319 aan voorlopige teruggaaf verleend en € 123 aan heffingsrente vergoed. Na verrekening met een openstaand belastingbedrag is een bedrag van € 5.328 aan belanghebbende uitgekeerd.
2.6
Belanghebbende heeft in 2010 een WWB-uitkering van de Gemeente Leeuwarden genoten ten bedrage van € 9.216, waarop een bedrag van € 1.924 aan loonheffing is ingehouden.
2.7
Belanghebbende heeft op 29 maart 2011 zijn (papieren) aangiftebiljet IB/PVV 2010 ingediend. Op zijn aangiftebiljet IB/PVV 2010 heeft belanghebbende met de hand als loon van [C] B.V. een loon van € 5.283 vermeld en een bedrag aan ingehouden loonheffing van € 719 en voorts een uitkering van de Gemeente Leeuwarden van € 8.609 ingevuld met als daarbij ingehouden loonheffing een bedrag van € 7.924.
2.8
Volgens de aanslag IB/PVV 2009 met dagtekening 20 juni 2012 is belanghebbende een bedrag van € 2.899 aan IB/PVV verschuldigd, terwijl er € 2.900 aan loonheffing is ingehouden. Belanghebbende moet op de aanslag een bedrag van € 8.388 betalen, bestaande uit:
de eerder verleende voorlopige teruggaaf € 5.319
vergrijpboete € 2.659
heffingsrente € 410.
2.9
Over het door belanghebbende zelf ingevulde bedrag aan loonheffing in zijn aangifte IB/PVV 2009 heeft hij verschillende verklaringen gegeven. In zijn brief van 25 maart 2012 schrijft belanghebbende:
“(…) De aangifte over 2009 heb ik schriftelijk (handgeschreven red.) ingediend. Ik heb de gegevens van de jaaropgaaf 2009 (zie bijlage) daarbij gebruikt. De Belastingdienst heeft 7.900 in plaats van de ingevulde 2.900 gemaakt. De fout ligt overduidelijk in de software van de Belastingdienst (…)”
In zijn bezwaarschrift stelt belanghebbende:
“(…) Mijn handgeschreven schriftelijke aangifte over 2009 is door de Belastingdienst foutief verwerkt. Het bedrag van de loonheffing van ¤ 2900 is door de Belastingdienst in ¤ 7900 veranderd. (…)”
Deze verklaring handhaaft belanghebbende in zijn beroepschrift.
Ter zitting van de Rechtbank stelt belanghebbende dat
(…) Er (..) een schrijffout (is) gemaakt…(…) De ingevulde ‘2’ wordt voor een ‘7’gelezen. (…) Mijn ‘2’ lijkt op een ‘7’. Het was als ‘2’bedoeld. Bij de datum heb ik een andere ‘2’gebruikt, maar bij de loonheffing heb ik ook een ‘2’ willen invullen. Het lijkt helaas op een ‘7’. (…)
In zijn verweerschrift in hoger beroep stelt belanghebbende
“(…) Alleen het getal “2” lijkt door een schrijffout op een “7”. Ik heb de fout over het hoofd gezien en de schriftelijke aangifte zo op de bus gedaan. Maar dat was zeker niet willens en wetens.(…)”.
2.1
Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende verklaard dat hij willens en wetens een te hoog bedrag aan loonheffing heeft ingevuld op zijn papieren aangifte IB/PVV 2010. Volgens zijn verklaring was deze handeling met betrekking tot de aangifte IB/PVV 2010 opzettelijk verricht, maar gold dit niet met betrekking tot de aangifte IB/PVV 2009. Bij het invullen van het aangiftebiljet 2009, zo verklaarde belanghebbende ter zitting van het Hof, heeft hij de “2” uit de jaaropgave weliswaar ook als zodanig gelezen, maar per abuis als “7” op het aangiftebiljet vermeld.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht de onderhavige vergrijpboete van 50 percent, voor zover die ziet op de correctie van het onjuiste bedrag aan loonheffing, heeft opgelegd.
3.2
De Inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend, belanghebbende ontkennend.
3.3
De Inspecteur voert ter zitting ter onderbouwing van zijn standpunt aan dat sprake is van opzet. Belanghebbende heeft willens en wetens de aangifte IB/PVV 2009 onjuist ingevuld. Belanghebbende ontkent dit en stelt dat er sprake is geweest van een verschrijving. Ook is belanghebbende van mening dat zijn handelingen met betrekking tot de aangifte IB/PVV 2010 niet meegewogen mogen worden bij het oordeel over de onderhavige in geschil zijnde boete.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Belanghebbende erkent onjuist aangifte te hebben gedaan. Partijen houdt enkel verdeeld of belanghebbende dit opzettelijk heeft gedaan.
4.2
Indien het aan opzet van de belastingplichtige is te wijten dat met betrekking tot een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven, de aangifte niet, dan wel onjuist of onvolledig is gedaan, vormt dit ingevolge artikel 67d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een vergrijp waarvan de inspecteur hem, gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag, een boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent van het bedrag van de aanslag, een en ander voor zover dat bedrag als gevolg van de opzet van de belastingplichtige niet zou zijn geheven.
4.3
Volgens onderdeel 3 van paragraaf 25 van het BBBB is opzet het willens en wetens handelen of nalaten, leidend tot het niet of niet binnen de daarvoor gestelde termijn heffen of betalen van belasting.
4.4
De Inspecteur stelt dat er sprake is van opzet. Zijn bewijslast daartoe houdt in dat hij aannemelijk dient te maken dat belanghebbende willens en wetens een te hoog bedrag aan loonheffing in zijn aangifte IB/PVV 2009 heeft opgenomen, hetgeen heeft geleid tot een te hoge voorlopige teruggaaf IB/PVV 2009.
4.5
Vast staat dat belanghebbende met de hand een bedrag aan loonheffing heeft ingevuld op zijn papieren aangiftebiljet IB/PVV 2009. Over de toedracht van deze onjuistheid heeft belanghebbende tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende verklaard per abuis het cijfer ‘7’ in plaats van het cijfer ‘2’ te hebben geschreven. Het Hof acht dit niet geloofwaardig, omdat het cijfer 2 op de jaaropgaaf niet op het cijfer 7 lijkt, zodat verwarring daaromtrent niet aannemelijk is en het evenmin in de rede ligt om aan te nemen dat het bedrag van € 7.900 aan loonheffing zou zijn ingehouden op belanghebbendes uitkering van € 13.701. Daarbij komt dat ter zitting van het Hof belanghebbende heeft verklaard op de hoogte te zijn van het liquiditeitsvoordeel dat het invullen van een te hoog bedrag ‘ingehouden loonheffing’ op de aangifte met zich brengt. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat hij willens en wetens een te hoog bedrag aan loonheffing heeft ingevuld op zijn papieren aangifte IB/PVV 2010, na in financiële problemen te zijn gekomen door de aanslag en de boete. Anders dan belanghebbende meent, kan voor de beoordeling van het aangedragen bewijs betekenis worden toegekend aan een omstandigheid die na het invullen van de aangifte IB/PVV 2009 heeft plaatsgevonden, zoals de opzettelijk onjuist ingevulde aangifte IB/PVV 2010 (zie Hoge Raad, 4 september 2007, ECLI:NL:HR2007:BA5810).
4.6
Op basis van al hetgeen is aangedragen oordeelt het Hof dat de Inspecteur erin is geslaagd aannemelijk te maken dat belanghebbende willens en wetens een te hoog bedrag aan loonheffing heeft ingevuld op zijn aangifte IB/PVV 2009, hetgeen heeft geleid tot een te hoge voorlopige teruggaaf.
4.7
Belanghebbende stelt dat zijn financiële omstandigheden zodanig zijn dat een vermindering of vernietiging van de boete geboden is. Hij verwijst daarvoor naar het beslag dat op zijn WWB-uitkering is gelegd. Hij moet van een lage uitkering rondkomen en heeft zaken moet verkopen om levensmiddelen te kopen. De Inspecteur betwist deze omstandigheden niet. Gelet hierop vormen de financiële omstandigheden van belanghebbende aanleiding om de boete te verminderen tot op € 1.500. Het Hof acht een boete van € 1.500 ook overigens passend en geboden.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank behoudens voor zover die ziet op de beschikking heffingsrente en het griffierecht;
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen de boetebeschikking gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de boetebeschikking; en
  • vermindert de boetebeschikking tot op € 1.500.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. E. Polak, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is op 8 mei 2014 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(K. de Jong-Braaksma)
(J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 9 mei 2014
1 ``````````````
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.