3.4De (verdere) bespreking van de grieven
3.4.1Het incidenteel appel is onnodig ingesteld, nu de vorderingen in conventie zijn afgewezen en de primaire vorderingen in reconventie zijn toegewezen. Indien het principaal appel gegrond wordt bevonden, dan brengt de devolutieve werking van dat appel mee dat de in eerste aanleg verworpen of niet besproken grondslagen/weren en (meer) subsidiaire vorderingen van Borghese alsnog door het hof zullen worden beoordeeld. Borghese mist daarom belang bij het incidenteel appel. Dit laat onverlet dat hetgeen in de (toelichtingen op) de incidentele grieven en de reactie daarop is aangevoerd door het hof betrokken zal worden bij de beoordeling van het principaal hoger beroep en, indien daaraan wordt toegekomen, bij de bespreking van de in eerste aanleg verworpen of niet besproken grondslagen/weren en (meer) subsidiaire vorderingen van Borghese.
3.4.2Grief Ikomt vanuit diverse invalshoeken (subgrieven) op tegen het oordeel van de rechtbank dat de aanwezigheid van het kabel- en leidingennetwerk non-conformiteit oplevert.
Grief II(onderverdeeld in subgrieven) houdt in dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de tekortkoming van Transformator de ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigt. Met
grief IIIklaagt Transformator dat haar vorderingen ten onrechte zijn afgewezen. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
3.4.3Het gaat hier om de aanwezigheid van kabels en leidingen in de aan het verkochte belendende percelen (openbare weg) waarvan volgens de notulen van de vergadering van
24 maart 2010 (r.o 3.1.18) een deel volgens de nutsbedrijven moet worden omgelegd. Transformator heeft de juistheid van die notulen en de daaruit blijkende noodzaak tot verlegging van kabels en leidingen bestreden. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de notulen zijn opgemaakt door een aan Borghese gelieerde rechtspersoon, Pleijsier Bouw, en dat de notulen niet zijn vastgesteld door de aanwezige partijen. Die enkele omstandigheid acht het hof evenwel op zichzelf onvoldoende om aan de juistheid van de notulen te twijfelen. Transformator geeft ook niet aan dat en op welke punten de notulen een onjuiste weergave geven van wat er is besproken. Zij had hier eenvoudig navraag naar kunnen doen bij de betrokken nutsbedrijven. Nu Transformator haar betwisting voor het overige niet heeft gemotiveerd, gaat het hof daaraan voorbij. Bovendien strookt de inhoud van deze notulen voor wat betreft de noodzaak tot het verleggen van drie elektriciteitskabels van Nuon met de notulen van 12 maart 2007 waar Transformator zich zelf op heeft beroepen (r.o. 3.1.15). De relevantie van die vaststelling zal hieronder blijken.
3.4.4Het hof stelt voorop dat het enkele feit dat de kabels/leidingen zich niet bevinden in de verkochte percelen zelf maar in de belendende percelen niet betekent dat geen sprake kan zijn van non-conformiteit.
3.4.5Dat wil nog niet zeggen dat de aanwezigheid van kabels/leidingen in de belendende percelen zonder meer non-conformiteit oplevert. Het gaat erom wat de koper op dit punt mocht verwachten en waarmee hij in redelijkheid rekening moest houden. Het hof overweegt dienaangaande dat, zoals ook door Transformator is gesteld en door Borghese niet is weersproken, het een feit van algemene bekendheid is dat in een oude stadskern als de onderhavige leidingen en kabels van nutsbedrijven lopen. Van een professionele koper van vastgoed zoals Borghese mag dan ook worden verwacht dat zij bekend is met dit risico en het gevaar dat deze kabels/leidingen met het oog op de voorgenomen bouwactiviteiten verlegd moeten worden. Dit geldt temeer indien het slaan van een of meer damwanden in verband met de realisatie van een parkeerkelder tot de uit te voeren werkzaamheden behoort, zoals dat hier het geval is. Het lag naar verkeersopvattingen dan ook niet op de weg van Transformator om Borghese op dit risico te wijzen, doch het lag op de weg van Borghese hiernaar onderzoek te doen (vergelijk artikel 10 lid 1 van de koopovereenkomst, zoals geciteerd in r.o. 3.1.10). Gesteld noch gebleken is dat Borghese voorafgaand aan de koop hiernaar onderzoek heeft gedaan en vaststaat dat zij ter zake geen vragen heeft gesteld aan Transformator. Aldus heeft Borghese de kans op aanwezigheid van kabels/leidingen in belendende percelen en het risico op de noodzaak tot verplaatsing daarvan aanvaard en als het ware op de koop toegenomen. Hoe dit risico zich dan openbaart, zoals in casu door onder meer een asbestcementen waterleiding en een gietijzeren gasleiding, is in beginsel niet van belang. Het gaat er niet om of de koper specifiek bedacht moet zijn op het risico van dergelijke “kwetsbare leidingen”, het gaat erom of hij bedacht moet zijn op het risico van problemen met bestaande kabels en leidingen als gevolg van bouwwerkzaamheden. Die vraag beantwoordt het hof als gezegd bevestigend. Een uitzondering moet worden gemaakt voor extreme situaties. Niet (gemotiveerd) gesteld noch gebleken is dat een zodanige extreme situatie zich hier voordoet.
3.4.6Er kunnen evenwel omstandigheden zijn die meebrengen dat de koper geen onderzoek hoefde in te stellen, of die met zich brengen dat het nalaten daarvan niet aan de koper kunnen worden tegengeworpen. Het eerste zal het geval kunnen zijn wanneer de afwezigheid van (het risico op verplaatsing van) kabels en leidingen door de verkoper is gegarandeerd; het tweede wanneer de verkoper een mededelingsplicht heeft geschonden.
3.4.7Borghese heeft aangevoerd dat een garantie als hiervoor bedoeld valt te lezen in de artikelen 4.2 en 10.1 van de koopovereenkomst. Voorts heeft Borghese aangevoerd dat zij een “uitontwikkeld” project heeft gekocht. Volgens Borghese mocht zij ervan uitgaan dat zonder vertraging en hoge kosten zou kunnen worden gebouwd. Transformator heeft een en ander gemotiveerd betwist.
3.4.8Bij de uitleg van een contractsbeding komt het in de regel niet aan op een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van het contract, maar op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer aan de bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Bij deze uitleg dient de rechter rekening te houden met alle bijzondere omstandigheden van het geval. De kenbare bedoelingen van partijen zijn bij de uitleg van groot belang (de zogenoemde Haviltexnorm: HR 13 maart 1981; NJ 1981, 635). Van beslissende betekenis zijn telkens alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Hoewel de uitleg van een schriftelijk contract dus niet dient plaats te vinden aan de hand van alleen maar de taalkundige betekenis van de bewoordingen waarin het is gesteld, is in praktisch opzicht de taalkundige betekenis die de bewoordingen, gelezen in de context van dat geschrift als geheel, in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, bij de uitleg van dat geschrift vaak wel van groot belang (HR 20 februari 2004; NJ 2005, 493).
3.4.9Het hof leest in artikel 4 lid 2 van de koopovereenkomst geen garantie die (mede) zou omvatten een garantie inzake de afwezigheid van (het risico op verplaatsing van) kabels en leidingen in de belendende percelen. Het artikellid houdt in dat het registergoed bij de feitelijke aflevering de eigenschappen zal bezitten die nodig zijn voor het gebruik als in lid 6 van dit artikel bedoeld, te weten: de realisering van een vastgoedproject. De genoemde bepaling kan niet los worden gezien van de overige bepalingen van de overeenkomst, waaronder artikel 10 lid 1. Ook in artikel 10 lid 1 van de koopovereenkomst leest het hof geen garantie als gesteld. Het artikel komt erop neer dat de verkoper garandeert de informatie te hebben gegeven die naar geldende verkeersopvattingen door hem ter kennis van de koper moet worden gebracht en dat de koper de resultaten aanvaardt van het onderzoek naar die feiten en omstandigheden die naar geldende verkeersopvattingen voor zijn risico komen, voor zover deze aan verkoper niet bekend zijn. De in artikel 10 lid 1 neergelegde onderzoeksplicht van de koper kleurt aldus nader in wat deze, gelet op artikel 4 van de overeenkomst, aan feitelijke eigenschappen van het verkochte mag verwachten. Op de mededelingsplicht van Transformator komt het hof hieronder terug (r.o. 3.4.12 en volgende).
3.4.10Evenmin valt in de koopovereenkomst te lezen dat een “uitontwikkeld” project wordt verkocht of dat de koper van het verkochte registergoed mag verwachten dat de realisering van het voorgenomen vastgoedproject (in de considerans omschreven als “24 woonappartementen, 1 kantoorruimte en/of winkelruimte en parkeerplaatsen, conform bijlage 1”) zonder vertraging en op dat moment niet voorziene extra kosten zal kunnen plaatsvinden. Tussen partijen is ook niet in geschil dat ten tijde van de koop de bouwvergunning 2e fase voor het project nog niet was aangevraagd en dat derhalve van een “panklaar” bouwproject waarbij direct met de bouw zou kunnen worden begonnen, in zoverre geen sprake was.
3.4.11Borghese heeft geen, althans onvoldoende, bijkomende feiten en omstandigheden gesteld die, indachtig de hier toepasselijke zogenoemde haviltexmaatstaf, niettemin kunnen leiden tot een uitleg van de koopovereenkomst in de door haar voorgestane zin.
3.4.12Volgens Borghese heeft Transformator een mededelingsplicht geschonden. Het hof stelt voorop dat, hoewel Transformator ervan mocht uitgaan dat Borghese als professionele vastgoedkoper in algemene zin bekend zou zijn met de mogelijkheid van kabels en leidingen in de belendende percelen en het risico dat deze bij de bouw verplaatst moeten worden (zie hierboven onder 3.4.5), dit onverlet laat dat Transformator Borghese had moeten informeren over eventueel bij haar bekende concrete en specifieke problemen op dit punt, nu zij moest begrijpen dat die informatie voor Borghese als koper in hoge mate relevant zou zijn Dit brengt het hof bij de vraag waarmee Transformator bekend was ten tijde van het aangaan van de koopovereenkomst.
3.4.13Uit de door Transformator overgelegde notulen van een nutsvergadering op 12 maart 2007 (zoals ten dele geciteerd in r.o. 3.1.15) blijkt het volgende:
KPN gaat ervan uit dat langs het Moleneind
eventueelkabels moeten worden verplaatst. Langs de Oude Nering is voldoende ruimte voor het projecteren van een tijdelijke damwand.
Eventueelis de aanwezige glasvezelkabel eenvoudig te verplaatsen. De kabels aan de Oude Nering moeten
op langere termijnook omgelegd worden. Wellicht kan dit ter besparing van kosten worden gecombineerd. Het hof begrijpt dit laatste aldus dat het gaat om een door KPN zelf geplande omlegging, die los staat van de bouw van het onderhavige project.
Nuon gaat ervan dat ter plaatse van het Moleneind drie elektriciteitskabels moeten worden verplaatst. De kosten werden door Nuon begroot op € 12.500,- (prod. 11 memorie van grieven). Voor het overige werden er geen concrete problemen voorzien. Nuon maakt geen melding van broze gietijzeren gasleidingen. Vitens voorziet geen problemen en merkt niets op over asbestcementen waterleidingen.
3.4.14Uit het vorenstaande volgt dat uitsluitend wat betreft een drietal elektriciteitskabels van Nuon sprake was van een aan Transformator bekend concreet en specifiek probleem. Zoals hiervoor is overwogen had Transformator Borghese hierover moeten informeren. Borghese heeft gesteld dat Transformator zulks heeft nagelaten. Transformator heeft dat betwist. Zij voert als verweer dat zij voor dit probleem een oplossing had gevonden die, naar het hof begrijpt, bestond uit (onder meer) het plaatsen van een permanente damwand. Volgens Transformator heeft zij het probleem en de oplossing aan Borghese kenbaar gemaakt door de verstrekking van een bouwtekening waar een en ander uit blijkt. Borghese heeft dat weersproken. Bij gelegenheid van de pleidooien is aan Transformator gevraagd haar verweer toe te lichten aan de hand van de desbetreffende bouwtekening. Transformator was achter niet in staat de bewuste bouwtekening te tonen waaruit het door haar gestelde blijkt. Op grond daarvan gaat het hof aan de betwisting door Transformator als onvoldoende gemotiveerd voorbij en moet het ervoor gehouden worden dat zij Borghese op dit punt niet heeft geïnformeerd.
3.4.15Transformator heeft voorts betoogd dat de wetenschap omtrent de aanwezigheid van de kabels bij haar (voormalige) bestuurder [C] moet worden toegerekend aan Borghese. Naar het oordeel van het hof mist dit betoog echter een deugdelijke onderbouwing. Het enkele feit dat tussen [C] en Borghese vanaf november 1999 een nauwe samenwerking heeft plaatsgevonden en dat tussen hen een zogenoemde projectontwikkelingsovereenkomst is gesloten, is daartoe op zichzelf onvoldoende. Derhalve gaat het hof ook aan dit betoog voorbij.
3.4.16Nu Transformator blijkens het voorgaande inzake de drie elektriciteitskabels van NUON haar mededelingsplicht heeft geschonden, kan zij Borghese op dit punt niet tegenwerpen dat Borghese haar onderzoeksplicht heeft verzaakt.
3.4.17Dat Transformator bekend was of had moeten zijn met andere specifieke en concrete problemen inzake kabels en leidingen zoals die thans volgens Borghese zijn gebleken, waaronder met name de aanwezigheid van een asbestcementen waterleiding en een gietijzeren gasleiding, is niet gebleken noch voldoende onderbouwd door Borghese gesteld.
3.4.18Het hof komt tot de conclusie dat wat betreft de kabels/leidingen het beroep op wanprestatie uitsluitend kan slagen ten aanzien van de drie elektriciteitskabels van Nuon. Vaststaat dat Transformator onder meer ter zake van deze tekortkoming bij brief van 22 maart 2010 in gebreke is gesteld waarbij haar een termijn is gesteld van tien dagen. Zij stelt dat, anders dan door de rechtbank is aangenomen, door haar binnen die termijn een oplossing is aangeboden voor de aangetroffen kabels/leidingen, in die zin dat zij Borghese heeft geadviseerd een prefab kelderbak te laten afzinken. Borghese heeft aangevoerd dat deze oplossing pas na de ontbinding is aangereikt en daarom te laat. Voorts heeft zij betwist dat sprake is van een deugdelijke en financieel aanvaardbare oplossing. Het hof overweegt dat het op de weg van Transformator had gelegen om behoorlijk te onderbouwen dat het aangereikte alternatief wat betreft technische en financiële aspecten en risico’s een aanvaardbare oplossing zou zijn. Aan die stelplicht heeft zij naar het oordeel van het hof niet voldaan. Zij verwijst slechts naar een verklaring van haar eigen (voormalige) bestuurder
[C]. Daar komt bij dat [C] in zijn e-mail van 13 september 2010 (prod. 8 bij conclusie van repliek/antwoord) het volgende schrijft:
“Met dit systeem kon de damwand vervallen en hoefden er
hoogst waarschijnlijk[cursivering hof] ook geen kabels en leidingen te worden omgelegd.” Hieruit volgt dat ook volgens [C] de geboden oplossing niet zeker was. Derhalve gaat het hof ervan uit dat geen deugdelijke oplossing is aangeboden, daargelaten op welk moment dat zou zijn geweest.
3.4.19Hiermee komt het hof toe aan de beantwoording van de vraag of de aanwezigheid van de drie Nuon kabels de ontbinding van de gehele overeenkomst rechtvaardigt. Het hof stelt voorop dat de verlegkosten relatief zeer gering zijn. Deze kosten zijn in 2007 door Nuon begroot op € 12.500,-. Volgens de notulen van de nutsvergadering van 24 maart 2010 worden deze kosten op dat moment door Nuon geraamd op € 23.000,-. De juistheid van die raming is door Transformator niet gemotiveerd betwist, zodat het hof daarvan zal uitgaan. Het hof overweegt dat Borghese haar te verwachten winst op het project begroot op € 430.000,-. (conclusie van dupliek/repliek sub 3.26). Indien dat juist zou zijn, dan betreffen de verlegkosten ongeveer 5% van de winst. Afgezet tegen de koopsom van € 1.388.000,- plus overname crediteuren ad € 325.000,-, derhalve in totaal € 1.713.000,- , gaat het slechts om 1,3%. Uitgaande van het totaal van de koopsom en de te maken bouwkosten gaat het om een nog veel lager percentage. Weliswaar zou door het verleggen van de drie kabels de bouw kunnen vertragen, maar niet is onderbouwd hoe lang dat zou zijn. Niet gemotiveerd is gesteld of gebleken dat de door Borghese genoemde standaardtermijn van 13 weken ook onverkort heeft te gelden in een geval als het onderhavige waarin het om het omleggen van slechts drie kabels gaat Voorts heeft Transformator onweersproken gesteld dat ten tijde van de ontdekking door Borghese van de kabels de bouwvergunning 2e fase nog niet was aangevraagd en dat de beslistermijn ter zake 6 weken bedraagt met een mogelijkheid van een verlenging van 6 weken. Ook heeft zij onweersproken gesteld dat de aanvraag voor de bouwvergunning 2e fase werd opgehouden doordat Borghese haar verplichting tot betaling van de architect niet nakwam (zie artikel 5 van de raamovereenkomst). Hoe dan ook, het hof acht voldoende aannemelijk geworden dat de drie kabels door Nuon (voor het grootste) deel verlegd hadden kunnen worden in de periode waarin Borghese nog in afwachting verkeerde van de bouwvergunning 2e fase en waarin dus nog niet gebouwd kon worden, zodat van een vertraging van de bouw niet of nauwelijks sprake zou zijn. Ten slotte staat in dit verband vast dat Transformator de oude opstallen op de percelen al voorafgaand aan de levering had gesloopt en dat mede gelet daarop de gevolgen van een gehele ontbinding zeer verstrekkend zouden zijn. Het hof concludeert dat gelet op alle feiten en omstandigheden een volledige ontbinding van de overeenkomst vanwege uitsluitend de drie Nuon kabels niet gerechtvaardigd is.
3.4.20Op grond van de positieve zijde van de devolutieve werking van het appel, zal het hof thans eerst bespreken of Transformator op de andere door Borghese gestelde punten is tekortgeschoten en, zo ja, of dit meebrengt dat in combinatie met de tekortkoming inzake de drie Nuon kabels volledige ontbinding van de overeenkomst (toch) gerechtvaardigd is. Het gaat daarbij om de kwestie van de vluchtweg voor Aldi en het beslag. Terzijde merkt het hof hier op dat Borghese in appel haar beroep op de ontbindende voorwaarde bij gelegenheid van de pleidooien uitdrukkelijk heeft prijsgegeven.
3.4.21Het gaat hier om het feit dat over het gekochte terrein een vluchtweg van Aldi loopt. Borghese heeft zich erop beroepen dat Transformator hiervan wist en dat zij bij instandhouding van de vluchtweg 10m2 niet kan bebouwen zonder dat dit een besparing van de bouwkosten oplevert.
3.4.22Transformator heeft, naast het feit dat zij heeft betwist dat Aldi ter zake enig zakelijk of persoonlijk recht toekwam, aangevoerd dat de kwestie in overleg met Aldi is opgelost. Volgens haar heeft Aldi afstand gedaan van de vluchtweg en heeft Aldi in overleg met de brandweer een nieuwe vluchtroute gekozen. De inhoud van deze afspraken is vastgelegd in een namens Aldi voor akkoord ondertekende brief van 4 mei 2010 (prod. 9 bij conclusie van repliek in conventie/antwoord in reconventie). Reeds in haar brief van 1 april 2010 aan Borghese heeft Transformator een oplossing met Aldi in het vooruitzicht gesteld.
3.4.23Naar het oordeel van het hof heeft Borghese in het licht van dit verweer (i) onvoldoende onderbouwd dat Aldi krachtens enig persoonlijk of zakelijk recht aanspraak kon maken op instandhouding van de vluchtweg en (ii) onvoldoende gemotiveerd betwist dat Transformator het (veronderstelde) probleem van de vluchtweg in onderling overleg met Aldi heeft opgelost en dat deze oplossing afdoende is. Aangezien Transformator dit reeds in de brief van 1 april 2010 had aangekondigd, is er van een situatie als bedoeld in artikel 6:80a BW geen sprake geweest.
3.4.24Het gaat hier om een conservatoir beslag dat op 6 januari 2010 na de koop maar nog juist voor de inschrijving daarvan op het registergoed is gelegd door [E]. Borghese heeft aangevoerd dat zij op grond van artikel 3.2. van de koopovereenkomst alleen die beslagen behoeft te accepteren die ten tijde van het aangaan van de raamovereenkomst, zijnde 27 november 2009, bestonden. Door Transformator is onder meer aangevoerd dat de vordering ter zake waarvan beslag is gelegd ingevolge artikel 4 van de raamovereenkomst door Borghese aan [E] zou worden voldaan. Door zelf deze verplichting niet na te komen, heeft Borghese een situatie gecreëerd waarin Transformator de verkochte percelen niet vrij van een ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst onbekend beslag zou kunnen leveren, aldus Transformator. Het hof stelt vast dat Borghese deze stelling niet, althans onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken. Bij gelegenheid van de pleidooien is aan haar uitdrukkelijk gevraagd of bedoelde vordering deel uitmaakt van de op grond van artikel 4 van de raamovereenkomst door Borghese te betalen vorderingen. Hierop bleef Borghese het antwoord schuldig, zodat het hof dit als niet weersproken voor juist aanneemt. Het lag derhalve op haar eigen weg deze vordering te voldoen waardoor het beslag zou vervallen. Alsdan zou op het moment van levering het beslag niet meer bestaan, zodat van een tekortkoming aan de zijde van Transformator geen sprake is.
Tussenconclusie ten aanzien van het beroep op tekortkoming
3.4.25Uit het voorgaande volgt dat uitsluitend ten aanzien van drie Nuon kabels sprake is van een tekortkoming aan de zijde van Transformator. Als gezegd, rechtvaardigt die enkele tekortkoming naar het oordeel van het hof niet de volledige ontbinding van de koopovereenkomst. Alvorens zo nodig de vraag te beantwoorden of partiële ontbinding van de koopovereenkomst is gerechtvaardigd, zal het hof eerst ingaan op het door Borghese gedane beroep op dwaling. Door haar is immers subsidiair vernietiging van de koopovereenkomst op die grond ingeroepen terwijl de partiële ontbinding door haar eerst meer subsidiair is gevorderd.
3.4.26Ten aanzien van de drie Nuon kabels heeft het hof vastgesteld dat Transformator een mededelingsplicht heeft geschonden. Als gevolg daarvan is Borghese in dwaling komen te verkeren in de zin van artikel 6: 228 lid 1 onder b BW, nu niet is betwist dat Borghese van de afwezigheid van kabels en leidingen uitging. Hiervoor is reeds overwogen dat Transformator onvoldoende heeft onderbouwd dat zij een aanvaardbare oplossing (in de vorm van een prefab bak) heeft aangeboden.
3.4.27Bij gelegenheid van de pleidooien is ten aanzien van de kabels/leidingen door Borghese voor het eerst een beroep gedaan op wederzijdse dwaling. Gelet op het voorgaande is dit beroep mogelijk relevant voor andere kabels/leidingen dan de drie elektriciteitskabels van Nuon. Door Transformator is bezwaar gemaakt tegen het tijdstip waarop voor het eerst een beroep op dit dwalingsgeval (art. 6: 228 lid 1 onder c) naar voren is gebracht. Dat bezwaar acht het hof gegrond. Ingevolge de zogenoemde “in beginsel strakke regel” dienen grieven, eisvermeerderingen en uitbreidingen van het verweer behoudens uitzonderingen uitsluitend in de eerste conclusie in hoger beroep naar voren te worden gebracht (onder andere: HR 20 juni 2008, LJN BC4959, HR 19 juni 2009, LJN BI8771 en HR 9-12-2011, LJN BR2045). Uit laatst genoemd arrest blijkt dat, anders dan door Borghese is betoogd, deze regel ook geldt voor nieuwe weren. Het beroep op wederzijdse dwaling kent een andere feitelijke grondslag en heeft gezien de tenzij-formulering in artikel 6:228 lid 1 onder c BW een eigen dimensie. Het hof ziet dan ook geen reden voor het maken van een uitzondering op genoemde regel. Borghese heeft ook niet uitgelegd wat eraan in de weg stond om dit beroep reeds in de memorie van antwoord naar voren te brengen.
3.4.28Ook ten aanzien van de “vluchtweg Aldi” is een beroep op dwaling gedaan. Door Transformator is evenwel aangevoerd dat Aldi noch een zakelijk recht bezat noch een persoonlijk recht had op de vluchtweg. Een en ander is door Borghese niet betwist, zodat de vraag is of Transformator hier iets verzwegen heeft wat zij had moeten melden. Daar komt echter bij dat het beroep op dwaling voor het eerst is gedaan bij conclusie van antwoord/eis van 8 september 2010. Voordien had Aldi echter reeds na overleg met Transformator afstand gedaan van een mogelijke aanspraak op de vluchtweg (zie hiervoor r.o. 3.4.22). Bij inleidende dagvaarding heeft Transformator Borghese hierover geïnformeerd (randnummer 24). Nu het mogelijke nadeel aan de zijde van Borghese door Transformator tijdig is opgeheven, is de vermeende bevoegdheid tot vernietiging komen te vervallen (vergelijk artikel 6:230 BW).
3.4.29Het hof concludeert dat het beroep op dwaling uitsluitend opgaat ten aanzien van de drie elektriciteitskabels van Nuon.
De vorderingen van Borghese
3.4.30Uit het voorgaande volgt dat de primair door Borghese gevorderde volledige ontbinding en vergoeding van de ontbindingsschade niet toewijsbaar is. Bij de primair gevorderde verklaring voor recht dat Transformator ten aanzien van de drie elektriciteitskabels van Nuon is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst heeft Borghese geen afzonderlijk belang, mede gelet op het navolgende.
3.4.31De subsidiair gevorderde vernietiging van de koopovereenkomst op grond van dwaling is toewijsbaar gelet op de dwaling inzake de drie elektriciteitskabels van Nuon. Het hof tekent hierbij aan dat Transformator (buiten het hiervoor gepasseerde voorstel inzake de prefab bak) geen voorstel als bedoeld in artikel 6:230 lid 1 BW heeft gedaan noch een verlangen als bedoeld in artikel 6:230 lid 2 BW kenbaar heeft gemaakt. Een dergelijke oplossing (bijvoorbeeld verlaging van de koopsom voor een bedrag gelijk aan de kosten voor het verleggen van de kabels) is thans ook niet meer mogelijk, nu Transformator als gevolg van de uitwinning door de hypotheekhouders niet meer kan leveren (welke omstandigheid voor haar risico komt: zie hierna onder het kopje “vorderingen van Transformator”). Bij de mede gevorderde verklaring voor recht dat de overeenkomst onder invloed van dwaling is aangegaan bestaat geen afzonderlijk belang.
3.4.32Tot de subsidiaire vordering behoort tevens een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 187.543,11 op grond van onrechtmatige daad. Naar het oordeel van het hof levert de verzwijging van de aan Transformator bekende aanwezigheid van de drie Nuonkabels een onrechtmatige daad op, nu Transformator aldus heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die zij in deze jegens Borghese in acht had behoren te nemen. Dit maakt Transformator schadeplichtig. Borghese is bij de begroting van het hiervoor genoemde bedrag uitgegaan van de situatie waarin zij de overeenkomst niet zou hebben gesloten. Het hof acht echter onder verwijzing naar het voorgaande niet aannemelijk dat indien Borghese ten tijde van de aankoop was geïnformeerd over de noodzaak tot verlegging van drie Nuonkabels in de belendende percelen, zij de overeenkomst in het geheel niet zou hebben gesloten. Dit is als zodanig ook niet door Borghese gesteld en zonder nadere - niet gegeven - toelichting ook niet aannemelijk nu het verleggen van de drie kabels in bouwtechnisch en financieel opzicht een detail is dat de kern van het bouwproject niet raakt. Het hof acht aannemelijk dat Borghese alsdan een korting op de koopsom zou hebben bedongen ter grootte van de geraamde verlegkosten ad € 23.000,-. Gelet daarop begroot het hof de door Borghese geleden schade op dit bedrag en zal de schadevordering slechts in zoverre worden toegewezen en voor het overige worden afgewezen. De gevorderde wettelijke rente vanaf 16 april 2010 is toewijsbaar, nu op grond van artikel 6: 83 aanhef en onder b BW het verzuim zonder ingebrekestelling is ingetreden.
3.4.33Nu de subsidiaire vordering wordt toegewezen, komt het hof aan de meer subsidiaire vordering tot partiële ontbinding en de uiterst subsidiaire vordering tot opheffing van het nadeel niet toe.
De vordering van Transformator
3.4.34Daarmee komt het hof toe aan de vordering van Transformator. Deze strekt na wijziging van eis in hoger beroep tot het geven van een verklaring voor recht dat Borghese is tekortgeschoten en tot gehele althans gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst op die grond en tot betaling van schadevergoeding. Deze vorderingen stuiten af op het gegeven dat de koopovereenkomst wordt vernietigd vanwege dwaling. Het hof overweegt nog dat uit het voorgaande volgt dat Borghese haar verbintenissen uit de koopovereenkomst bevoegd heeft opgeschort en dat de omstandigheid dat nakoming gedurende die opschorting onmogelijk is geworden voor risico van Transformator komt (zie artikel 6:59 BW in verbinding met artikel 6: 64 BW en artikel 6:266 BW). De vordering zal derhalve worden afgewezen.