ECLI:NL:GHARL:2014:362

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 januari 2014
Publicatiedatum
21 januari 2014
Zaaknummer
200.085.561-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van koopovereenkomst wegens niet tijdige levering van toegangscodes voor een website

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 januari 2014, staat de ontbinding van een koopovereenkomst centraal. De appellant, [appellant], had op 15 februari 2004 een overeenkomst gesloten met [geïntimeerde 1] voor de verkoop van een website, inclusief toegangscodes en ondersteuning. De overeenkomst werd niet nagekomen omdat de toegangscodes niet tijdig werden geleverd, wat leidde tot een geschil over de nakoming van de overeenkomst. De rechtbank had in eerste aanleg geoordeeld dat de appellant toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst, wat de ontbinding rechtvaardigde. De appellant ging in hoger beroep, maar het hof bevestigde de beslissing van de rechtbank. Het hof oordeelde dat de appellant niet alleen de toegangscodes niet had geleverd, maar ook de registratie van de website niet had overgezet naar [geïntimeerde 1]. Dit leidde tot de conclusie dat de appellant niet in staat was om de website in gebruik te stellen, wat een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst vormde. De grieven van de appellant werden verworpen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij de appellant werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige levering en de gevolgen van wanprestatie in koopovereenkomsten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.085.561/01
(zaaknummer rechtbank Assen 74719 / HA ZA 09-617)
arrest van de eerste kamer van 21 januari 2014 in de zaak van:
[appellant],
wondende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg eiser in conventie, verweerder in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. R.A.D. Blaauw, kantoorhoudende te Rotterdam,
tegen

1.[geïntimeerde 1],

hierna: [geïntimeerde 1], en
2.
[geïntimeerde 2],
hierna: [geïntimeerde 2],
beide wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
in eerste aanleg gedaagde in conventie, eisers in reconventie,
hierna:
[geïntimeerden],
advocaat: mr. J.G.H. Meijerink, kantoorhoudende te Assen.
Het arrest in het incident van 28 juni 2011 wordt hier overgenomen.

1.De verdere loop van het geding in hoger beroep

1.1
[appellant] heeft een memorie van grieven genomen en daarbij geconcludeerd - zo begrijpt het hof - conform het petitum in de appeldagvaarding (in de hoofdzaak).
1.2
[geïntimeerden] hebben een memorie van antwoord genomen, met als conclusie:
"(...) bij arrest, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [appellant] niet-ontvankelijk te verklaren, althans het vonnis van de Rechtbank Assen van 2 februari 2011 te bekrachtigen, voor zover nodig onder aanvulling en verbetering van de daarin vermelde gronden, met afwijzing van de vorderingen van [appellant] en met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep, inclusief de volgens het liquidatietarief berekende nakosten, met bepaling dat de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is binnen 14 dagen na het in dezen te wijzen arrest."
1.3
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
1.4
Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (
Stb. 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.

2.De feiten, het geschil en de beslissing in eerste aanleg

2.1
De rechtbank heeft in onderdeel 2 van het vonnis waarvan beroep feiten vastgesteld. Hiertegen is niet gegriefd en ook anderszins is niet van bezwaren daartegen gebleken. Deze feiten luiden, aangevuld met wat verder over de feiten als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende gemotiveerd betwist alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud van de overgelegde producties vaststaat, als volgt.
2.2
Op 15 februari 2004 hebben [appellant] en [geïntimeerde 1] een schriftelijk vastgelegde overeenkomst gesloten met de navolgende inhoud:
"verkocht aan [geïntimeerde 1]
(...)
de totale voorraad van gsmmobiel
+ alle hex files en 1 jaar support van [appellant]
goodwil en inventaris
en de naam en website www.gsmmobiel.com
dit alles voor de prijs van 20.000 euro twintigduizend euro
over het bedrag is geen rente verschuldigd
voldaan per zondag 15 februari 2500,-
rest is 17.500,- euro
deze wordt voldaan in maand termijnen van een bedrag tussen de 400 en 500 euro
net zolang tot het volledige bedrag ad 17.500,- is betaald
maar zeker voor 15 februari 2008"
De overeenkomst is ondertekend door [appellant] en [geïntimeerde 1], alsmede door [A], wonende te [woonplaats] (hierna: [A]), als getuige.
2.3
Ter uitvoering van de overeenkomst heeft [appellant] zaken verstrekt aan [geïntimeerde 1] en gegevens van [geïntimeerde 1] op de website gsmmobiel.com gezet.
2.4
De toegangscode van de website heeft [appellant] niet verstrekt aan [geïntimeerde 1] en de registratie van de website is niet overgezet op de naam van [geïntimeerde 1]. De domeinnaam van de website gsmmobiel.com stond en staat geregistreerd op naam van [B], de niet-huwelijkse partner van [appellant].
2.5
Na 15 februari 2004 heeft [appellant] de website gsmmobiel.com gebruikt voor het aanbieden van zijn producten.
2.6
[geïntimeerde 1] heeft aan [appellant] € 2.500,- betaald. Het resterende bedrag van € 17.500,- is door [geïntimeerde 1] niet aan [appellant] betaald.
2.7
[geïntimeerde 1] is in gemeenschap van goederen gehuwd met [geïntimeerde 2].
2.8
In eerste aanleg heeft [appellant] in conventie gevorderd dat de rechtbank:
I bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad [geïntimeerde 1] zal veroordelen tot betaling aan [appellant] van € 17.952,- (waarvan € 452,- voor buitengerechtelijke incassokosten), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 februari 2008, en
II voor recht zal verklaren dat de hiervoor onder I vermelde vordering in de tussen [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] bestaande (huwelijks)gemeenschap van goederen valt en dat [appellant] zich ten aanzien van deze vordering kan verhalen op alle tegenwoordige en toekomstige goederen van zowel [geïntimeerde 1] als [geïntimeerde 2],
met veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten.
2.9
[geïntimeerden] hebben in conventie verweer gevoerd en in reconventie gevorderd dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primairde op 15 februari 2004 gesloten koopovereenkomst op grond van een wilsgebrek zal vernietigen,
subsidiairde voornoemde koopovereenkomst wegens wanprestatie zal ontbinden dan wel ontbonden zal verklaren,
zowel primair als subsidiair[appellant] zal veroordelen tot terugbetaling aan [geïntimeerde 1] van € 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke (handels)rente vanaf 15 februari 2004, dan wel vanaf 28 oktober 2009, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
2.1
Bij tussenvonnis van 11 november 2009 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast, welke op 7 december 2010 heeft plaatsgevonden.
2.11
In het bestreden eindvonnis van 2 februari 2011 heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellant] toerekenbaar is tekort geschoten door de toegangscode voor de website niet aan [geïntimeerde 1] ter hand te stellen. De rechtbank heeft als volgt beslist:
in conventie
1. wijst de vorderingen af,
2. veroordeelt [appellant] in de proceskosten, aan de zijde van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] tot op heden begroot op € 1.299,00, waarvan te voldoen:
a. de griffier van deze rechtbank € 1.200,25 (...), en
b. het restant, zijnde € 98,75, aan de advocaat van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2].
in reconventie
3. ontbindt de overeenkomst van 15 februari 2004,
4. veroordeelt [appellant] om aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] te betalen een bedrag van € 2.500,00 (...), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoelde in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 30 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5. veroordeelt [appellant] in de proceskosten, aan de zijde van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] tot op heden begroot op € 226,00 (...), te voldoen aan de griffier van deze rechtbank (...),
6. wijst het meer of anders gevorderde af,
in conventie en in reconventie
7. verklaart dit vonnis wat betreft de beslissingen onder 2., 3., 4. en 5. uitvoerbaar bij voorraad.
3 De beoordeling in hoger beroep
3.1
[appellant] heeft vijf grieven ontwikkeld.
3.2
Grief 1bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat [appellant] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst van 15 februari 2004 en dat deze tekortkoming ontbinding van die overeenkomst rechtvaardigt. Volgens [appellant] heeft de rechtbank te veel waarde toegekend aan de tekst van de overeenkomst van 15 februari 2004 en de overeenkomst onvoldoende uitgelegd conform de Haviltex-norm. Het was aanvankelijk de bedoeling van partijen dat de koopsom voor de website in één keer zou worden voldaan, maar toen [geïntimeerde 1] op 15 februari 2004 slechts € 2.500,- ter beschikking had, is besloten om de transactie in aangepaste vorm toch door te laten gaan. Deze aanpassing bestond eruit dat [geïntimeerde 1] de koopsom in termijnen zou mogen voldoen, maar dat [appellant] (in ruil daarvoor) de website nog niet op naam van [geïntimeerde 1] zou overschrijven. Aldus tot zover (samengevat) de toelichting op de eerste grief van [appellant].
3.3
Het hof leest in grief 1 en in de daarop gegeven toelichting in essentie geen andere relevante stellingen of verweren dan die door [appellant] reeds in eerste aanleg waren aangevoerd en door de rechtbank gemotiveerd zijn verworpen. Het hof onderschrijft hetgeen de rechtbank ter motivering van haar beslissing heeft overwogen en neemt die motivering over. Ter toelichting voegt het hof daar nog het volgende aan toe. Zelfs indien veronderstellenderwijs zou worden aangenomen dat het de aanvankelijke bedoeling van partijen was dat [geïntimeerde 1] de website in één keer zou betalen en dat [geïntimeerde 1] ermee instemde dat [appellant] de website niet eerder zou overschrijven op naam van [geïntimeerde 1] dan nadat de volledige koopsom zou zijn voldaan - het één en ander is door [geïntimeerde 1] gemotiveerd betwist - dan nog is [appellant] toerekenbaar tekort geschoten door [geïntimeerde 1] niet in staat te stellen de website zelf in gebruik te nemen. Tussen partijen staat immers vast dat [geïntimeerde 1] tot 15 februari 2008 de tijd had om door middel van wisselende maandelijkse betalingen het restant van de koopsom te voldoen.
In de schriftelijke overeenkomst van 15 februari 2004 is geen aanknopingspunt te vinden voor het oordeel dat [appellant] niet gehouden was om de toegangscodes voor de website dadelijk aan [geïntimeerde 1] te verstrekken, te meer nu vaststaat dat [geïntimeerde 1] heeft voldaan aan zijn verplichting tot het doen van een eerste betaling van € 2.500,-. De stellingen van [appellant] bevatten evenmin een aannemelijke verklaring voor het feit dat [appellant] de toegangscodes voor de website niet meteen aan [geïntimeerde 1] heeft geleverd. Deze tekortkoming van [appellant] in de nakoming van de overeenkomst van 15 februari 2004 rechtvaardigt reeds de ontbinding daarvan, zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld. Grief I faalt derhalve en
grief 2, waarmee [appellant] opkomt tegen het oordeel van de rechtbank dat hij het door [geïntimeerde 1] betaalde bedrag van € 2.500,- dient terug te betalen, deelt dat lot.
3.4
Grief 3mist doel, aangezien deze grief voortbouwt op het hiervoor reeds als onjuist aangemerkte standpunt dat [appellant] niet toerekenbaar tekort is geschoten.
3.5
Volgens
grief 4heeft de rechtbank de stelling van [appellant] dat [geïntimeerde 1] niet tijdig heeft geklaagd over gebreken in de prestaties van [appellant] ten onrechte alleen beoordeeld in de context van art. 7:23 BW in plaats van daarbij ook te toetsen aan art. 6:89 BW, welke bepaling volgens [appellant] in de weg staat aan toewijzing van de vordering van [geïntimeerde 1].
3.6
Het hof stelt voorop dat art. 7:23 BW een precisering is van het bepaalde in art. 6:89 BW (HR 23 november 2007, ECLI:NL:HR:2007: BB3733). Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat, nu [appellant] de toegangscode voor de website niet heeft geleverd en de website ook niet op naam van [geïntimeerde 1] heeft gesteld, art. 7:23 lid 1 BW in zoverre toepassing mist. Toetsing aan art. 6:89 BW leidt niet tot een ander oordeel, aangezien deze bepaling eveneens betrekking heeft op gevallen van ondeugdelijke levering en niet op gevallen waarin in het geheel niet is geleverd. Grief 4 faalt.
3.7
Grief 5stelt aan de orde de afwijzing door de rechtbank van de gevorderde verklaring voor recht en de nevenvorderingen van [appellant] bij de gevorderde hoofdsom. Aangezien uit het voorgaande volgt dat de grieven van [appellant] falen en zijn vorderingen daarom niet toewijsbaar zijn, heeft [appellant] geen belang bij afzonderlijke bespreking van deze grief.
3.8
De slotsom luidt derhalve dat alle grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
3.9
[appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. De proceskosten zullen worden vastgesteld op € 284,- aan verschotten en op € 1.788,- aan geliquideerd salaris van de advocaat (2 punten in tarief II). De gevorderde nakosten zullen op nagemelde wijze worden toegewezen.
De beslissing:
Het gerechtshof:
bekrachtigt het bestreden vonnis van de rechtbank van 2 februari 2011;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het geding in hoger beroep, uitvoerbaar bij voorraad, en stelt deze kosten aan de zijde van [geïntimeerde 1] vast op:
- € 284,- aan verschotten,
- € 1.788,- aan geliquideerd salaris van de advocaat;
- € 131,- voor nasalaris van de advocaat;
- € 68,00 voor nasalaris van de advocaat indien niet binnen veertien dagen na
aanschrijving aan deze uitspraak is voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. K.E. Mollema, mr. J.H. Kuiper en mr. H. de Hek en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 21 januari 2014.