ECLI:NL:GHARL:2014:3557

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 april 2014
Publicatiedatum
29 april 2014
Zaaknummer
200.100.211-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrije bewijskracht van vaststellingsovereenkomst zonder uitvoering

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 april 2014, staat de vrije bewijskracht van een vaststellingsovereenkomst centraal. De appellant, [appellant], had een arbeidsovereenkomst met de geïntimeerde, [geïntimeerde], en er ontstond een geschil over de uitvoering van een vaststellingsovereenkomst die op 17 augustus 2010 was ondertekend. De appellant trok zijn handtekening in en stelde dat de overeenkomst niet rechtsgeldig was, terwijl de geïntimeerde zich op de overeenkomst beriep. De kantonrechter oordeelde in eerste instantie dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was en dat de appellant recht had op loondoorbetaling en afgifte van een camper en een Volvo. In hoger beroep werd de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof de vrije bewijskracht van de vaststellingsovereenkomst bevestigde, ondanks de betwisting door de appellant. Het hof oordeelde dat de inhoud van de overeenkomst voldoende bewijs biedt voor de stelling van de appellant dat hij de camper in de onderneming van de geïntimeerde heeft ingebracht. De geïntimeerde werd toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. De zaak werd verder gecompliceerd door de vorderingen van beide partijen, waarbij de geïntimeerde eiste dat de Volvo aan haar werd teruggegeven, terwijl de appellant een bedrag van € 13.500,-- vorderde wegens overname van apparatuur en gereedschappen. Het hof besloot dat beide partijen bewijs dienden te leveren voor hun stellingen en dat er een comparitie van partijen zou plaatsvinden om de zaak verder te behandelen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.100.211/01
(kantongerecht Heerenveen nrs. 348147 CV EXPL 11-1169 en 356324 \ CV EXPL 11-2314)
arrest van de eerste kamer van 29 april 2014 in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal appel, verweerder in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. B. van Dijk, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te Oosterwolde,
geïntimeerde in het principaal appel, eiseres in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. N. Entzinger, kantoorhoudende te Groningen.

1.Het geding in eerste instantie

1.1
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het verstekvonnis van 30 maart 2011 (zaaknr. 348147 CV EXPL 11-1169) van de rechtbank Leeuwarden, sector kanton, locatie Heerenveen (hierna: de kantonrechter) en het tussenvonnis van 6 juli 2011 en het eindvonnis van 28 september 2011 van de kantonrechter. Beide laatstgenoemde vonnissen zijn gewezen in de zaak met nummer 356324 \ CV EXPL 11-2314.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij exploot van 27 december 2011 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd eindvonnis van 28 september 2011 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 17 januari 2012.
2.2
De conclusie van de memorie van grieven (met één productie), waarin [appellant] zijn vordering heeft gewijzigd, luidt:
"(...) bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Het vonnis van de rechtbank, waartegen beroep, (...) gedeeltelijk [te] vernietigen en opnieuw rechtdoende de vordering van appellant tot veroordeling van geïntimeerde aan appellant een bedrag ad € 13.500,-- toe te wijzen vermeerder[d] met de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf 17 augustus 2010 tot aan de dag der algehele voldoening en voor het overige het vonnis te bevestigen."
2.3
Bij memorie van antwoord (met producties) heeft [geïntimeerde] verweer gevoerd en incidenteel geappelleerd, met - na vermindering van eis - als conclusie:
"(...) bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de Rechtbank Leeuwarden, sector kanton, locatie Heerenveen, op 28 september 2011 tussen partijen (...) gewezen (zo nodig met verbetering en/of aanvulling van gronden) te bekrachtigen en te vernietigen voor hetgeen onder VII en VIII genoemde en [appellant] te veroordelen tot het afgeven van de Volvo met kenteken [kenteken] aan [geïntimeerde] dan wel het betalen van € 2.500,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding, althans een door uw Gerechtshof in goede justitie te bepalen datum, zulks met veroordeling van [appellant] in de kosten van beide instanties."
2.4
[appellant] heeft een akte uitlating producties in het principaal appel tevens memorie van antwoord in het incidenteel appel genomen. [appellant] concludeert tot ongegrond verklaring van het incidenteel appel en veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
2.5
[geïntimeerde] heeft een akte genomen met twee producties. Bij antwoordakte heeft [appellant] hierop gereageerd.
2.6
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd, waartoe door [geïntimeerde] de stukken zijn overgelegd. In het overgelegde procesdossier ontbreken de producties 18 en 19 van [geïntimeerde] die in eerste aanleg in het geding zijn gebracht bij akte van 8 en/of 22 juni 2011. Eveneens ontbreken de producties die door [appellant] in het geding zijn gebracht bij dagvaarding in verzet van 12 mei 2011. In hetgeen hierna volgt zal het hof beoordelen of (één van) partijen hierdoor in haar belangen wordt geschaad.

3.De feiten, het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
De kantonrechter heeft in onderdeel 2 van het vonnis van 28 september 2011 (in conventie en in reconventie) feiten vastgesteld. Hiertegen is niet gegriefd en ook anderszins is niet van bezwaren daartegen gebleken. Deze feiten luiden, aangevuld met wat verder over de feiten als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende gemotiveerd betwist alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud van de overgelegde producties vaststaat, als volgt.
3.2
[X], directeur van [geïntimeerde], en [appellant] hadden in 2005 de intentie om samen een onderneming te starten. Doordat [appellant] in een schuldsaneringstraject zat, was dit niet mogelijk en is [appellant] per 1 september 2006 bij [geïntimeerde] in dienst getreden, laatstelijk in de functie van tweede automonteur tegen een bruto salaris van € 830,86 per maand exclusief emolumenten.
3.3
[appellant] en [X] zijn overeengekomen dat [geïntimeerde], vertegenwoordigd door [X], koopt van [bedrijf], vertegenwoordigd door [appellant], diverse garagegereedschappen en -uitrustingen, kantine- en kantoorinventaris alsmede alle voorraden exclusief motorvoertuigen. De gekochte zaken zijn gespecificeerd op een lijst die deel uitmaakt van de schriftelijke koopovereenkomst, die door [appellant] en [X] op 1 april 2006 is ondertekend.
3.4
Binnen de onderneming van [geïntimeerde] waren diverse tankpassen in omloop. [appellant] mocht ook gebruikmaken van een tankpas, die hij onder meer gebruikte voor woon-werkverkeer.
3.5
[X] is omstreeks begin 2010 begonnen met een "camper- en caravan totaal service bedrijf" in een loods vlak naast het bedrijfspand van [geïntimeerde] in Oosterwolde. Aanvankelijk waren de financiële administraties van de beide ondernemingen aan elkaar gekoppeld. In juni 2010 is in verband met de (tegenvallende) financiële resultaten besloten om de kosten en de omzet van de beide ondernemingen los te koppelen en in verschillende statussen op te nemen.
3.6
In verband met de financiële positie van [geïntimeerde] hebben [X] en [appellant] afgesproken om na de zomervakantie van 2010 in gesprek te gaan over (voortzetting van) hun samenwerking. Tijdens de zomervakantie heeft de vader van [X], [Y] van [Y], de cijfers van [geïntimeerde] geanalyseerd. De eerste gezamenlijke werkdag van [X] en [appellant] na de zomervakantie was 17 augustus 2010.
3.7
[geïntimeerde] heeft [appellant] op 17 augustus 2010 een vaststellingsovereenkomst voorgelegd. De tekst hiervan luidt:
"Heden, 17 augustus 2010, zijn:
[geïntimeerde] (…)
en
[appellant] (…)
overeengekomen als volgt:
- werknemer verricht m.i.v. heden geen werkzaamheden meer voor werkgever
- werknemer blijft in dienst bij werkgever tot en met 31 januari 2011 met behoud van salaris
- e.e.a. wordt nog nader uitgewerkt in een non-activiteitenovereenkomst
- werkgever heeft aan werknemer nog te voldoen een bedrag van € 7.500,- (...) wegens overname apparatuur en gereedschappen;
- werknemer neemt mee, zonder verrekening, zijn eerder ingebrachte voertuigen, te weten:
o Camper Weinsberg Meteoor, kenteken: [kenteken]
o Volvo, kenteken: [kenteken]
- overige privé-eigendommen worden in overleg z.s.m. maar uiterlijk voor 15 september 2010 opgehaald.
- Partijen verplichten elkaar over en weer geheimhouding over aanleiding en inhoud van deze, of daaruit voortvloeiende, overeenkomsten."
3.8
[appellant] heeft deze vaststellingsovereenkomst op 17 augustus 2010 ondertekend, maar per e-mailbericht van 19 augustus 2010 heeft hij aan [X] meegedeeld:
"Nog even over die overeenkomst van gisteren,
Sorry dat ik heb getekent,
Zo'n contract lijkt echt wel een uitweg te bieden
Maar ik heb geen tijd gehad om het te overdenken en te overleggen
Je weet hoe het die dag ging
Ik trek bij deze mijn handtekening in.
zodat ik nog even rustig alles op mij kan laten inwerken.
Ik zie het dus niet als een contract maar als een voorstel
Ik kom er met een paar dagen nog op terug.
als je het hier niet mee eens bent dan voor morgen even reageren
maar ik ga ervan uit dat je mijn situatie wel begrijpt.
we komen er vast wel uit.".
3.9
[geïntimeerde] heeft op dezelfde dag, 19 augustus 2010, per e-mail gereageerd en [appellant] tot vrijdag 20 augustus 2010 om 12:00 uur de tijd gegeven om de vaststellingsovereenkomst alsnog te aanvaarden, bij gebreke waarvan [geïntimeerde] zich aan de in die overeenkomst vastgelegde afspraken niet langer gebonden acht. [appellant] heeft het genoemde tijdstip ongebruikt laten verstrijken.
3.1
[geïntimeerde] heeft [appellant] bij brief van 21 augustus 2010 op staande voet ontslagen. In de ontslagbrief van die datum staat onder meer vermeld:
"(…) De bedrijfsresultaten over het vanaf april 2010 zijn regelmatig met u besproken. En deze zijn zorgwekkend. Om die reden is vanaf begin juni dit jaar een onderzoek gestart naar de oorzaken. In samenwerking met de huis-accountant is onderzoek gedaan naar de resultaten binnen de bedrijfsonderdelen en de kosten daarin. Sinds enige dagen kan worden beschikt over goed gespecificeerde en gecontroleerde overzichten.
Deze overzichten zijn op 17 augustus jl. met U besproken. U heeft geen verantwoording kunnen afleggen voor:
- Uw sterk toegenomen (verdubbelde) brandstofverbruik vanaf april 2010
- Verdwenen kasgelden
- De sterk afgenomen inkoopwaarde van onderdelen en materialen
- Het bijna dagelijks, na sluitingstijd, betreden van het bedrijfspand.
Om al deze redenen kan van mij in redelijkheid niet worden verwacht U langer in dienst te houden.
Om mij moverende redenen hebben wij de voorwaarden besproken voor een minnelijk afscheid en vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst. Op 19 juli j.l. heeft U mij per e-mail bericht zich niet gebonden te achten aan deze overeenkomst. Ondanks dat in de tussentijd was gebleken dat U in het overleg van 17 augustus zaken anders dan de waarheid heeft voorgesteld heb ik U, dezelfde dag per e-mail, bericht mijn aanbod te handhaven tot vrijdag 20 augustus, 12:00 uur, ondanks dat dit onder dwaling mijnerzijds tot stand was gekomen. U heeft daarop niet gereageerd zodat de vaststellingsovereenkomst als vervallen moet worden beschouwd.
Nu een minnelijk afscheid door U getorpedeerd is rest mij geen andere mogelijkheid U op staande voet te ontslaan. (…)"
3.11
Bij brief van 30 augustus 2010 heeft [appellant] aan [geïntimeerde] gemeld de vaststellingsovereenkomst van 17 augustus 2010 alsnog te accepteren en zich primair op het standpunt gesteld dat de vaststellingsovereenkomst alsnog zou moeten worden uitgevoerd, en subsidiair dat hij de vernietigbaarheid van het gegeven ontslag inroept.
3.12
[appellant] heeft [geïntimeerde] in kort geding gedagvaard, in welke procedure hij loondoorbetaling heeft gevorderd, alsmede afgifte van de in de vaststellingsovereenkomst van 17 augustus 2010 genoemde camper en auto (hierna: de Volvo). [geïntimeerde] heeft een voorwaardelijk ontbindingsverzoek bij de kantonrechter ingediend.
3.13
[geïntimeerde] heeft de in de vaststellingsovereenkomst genoemde camper Weinsberg Meteoor (hierna: de camper) op 15 september 2010 via Veilinghuis A7 aan een derde verkocht voor € 6.000,- (excl. € 357,- voor opgeld en btw).
3.14
Bij vonnis in kort geding van 20 oktober 2010 (zaaknr. 331156 \ CV EXPL 10-5227) heeft de kantonrechter het gegeven ontslag op staande voet niet rechtsgeldig geoordeeld. [geïntimeerde] is door de kantonrechter veroordeeld tot loondoorbetaling aan [appellant] tot de datum van rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Voorts is [geïntimeerde] veroordeeld om de camper en de Volvo aan [appellant] af te geven op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.15
[geïntimeerde] heeft de Volvo afgegeven aan [appellant].
3.16
Bij beschikking van 20 oktober 2010 (zaaknr. 332351 \ CV EXPL 10-278) heeft de kantonrechter de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst, voor zover deze nog bestaat, met ingang van 1 november 2010 ontbonden. Aan [appellant] is daarbij ten laste van [geïntimeerde] een ontbindingsvergoeding van € 2.600,- bruto toegekend. Van de geboden gelegenheid om het ontbindingsverzoek in te trekken, is door [geïntimeerde] geen gebruik gemaakt.
3.17
Onderhavige bodemprocedure is ingeleid door een op 25 februari 2011 door [geïntimeerde] aan [appellant] betekende dagvaarding. [appellant] is in de procedure niet verschenen, waarna de kantonrechter in het verstekvonnis van 30 maart 2011 voor recht heeft verklaard dat op rechtsgeldige wijze een einde is gekomen aan de arbeidsovereenkomst tussen partijen door het door [geïntimeerde] gegeven ontslag op staande voet. De kantonrechter heeft [appellant] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van € 27.168,14, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 25.978,14 vanaf 25 februari 2011 tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding.
3.18
Van het verstekvonnis van 30 maart 2011 is [appellant] tijdig in verzet gekomen. [appellant] heeft verweer gevoerd tegen de vorderingen van [geïntimeerde] en in reconventie (onder meer) gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van € 13.500,- netto wegens overname van apparatuur, gereedschappen en de verkoop van de aan [appellant] toebehorende camper.
3.19
In het eindvonnis in verzet van 28 september 2011 heeft de kantonrechter als volgt beslist:
in conventie
13.1.
vernietigt het vonnis waarvan verzet, en opnieuw rechtdoende:
13.2.
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;
13.3.
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [appellant] vastgesteld op € 800,00 (2 punten x € 400,00) aan salaris gemachtigde;
in reconventie
13.4.
verklaart voor recht dat er op 21 augustus 2010 geen rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst van [appellant] heeft plaatsgevonden;
13.5.
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant] van het salaris c.a. over de maanden augustus tot en met oktober 2010 ad € 2.733,12 bruto en € 97,82 netto;
13.6.
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant] van de wettelijke verhoging van 10% over (het bruto-equivalent van) de hiervoor genoemde salarisbedragen;
13.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
13.8.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
13.9.
wijst af het meer of anders gevorderde.

4.De beoordeling in hoger beroep

de eiswijziging in principaal appel

4.1
De eiswijziging van [appellant] bestaat eruit dat hij thans de wettelijke
handelsrente vordert. [geïntimeerde] heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze eiswijziging van [appellant]. Het hof ziet geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Ter zake van de vordering van [appellant] zal derhalve recht worden gedaan op de gewijzigde eis.
de grieven in principaal en incidenteel appel
4.2
[appellant] heeft in principaal appel drie grieven ontwikkeld. De
grieven I en II in het principaal appelkomen erop neer dat de kantonrechter [geïntimeerde] ten onrechte niet heeft veroordeeld tot betaling van € 13.500,-.
Grief III in het principaal appelstrekt ertoe dat de proceskosten in reconventie door de kantonrechter ten onrechte zijn gecompenseerd.
4.3
[geïntimeerde] heeft in incidenteel appel twee grieven voorgesteld. Met
grief I in het incidenteel appelbetoogt [geïntimeerde] dat de kantonrechter ten onrechte niet voor recht heeft verklaard dat de Volvo aan [geïntimeerde] toebehoort en ten onrechte heeft nagelaten [appellant] ertoe te veroordelen de Volvo aan [geïntimeerde] terug te geven.
Grief II in het incidenteel appelhoudt in dat de kantonrechter [geïntimeerde] in conventie ten onrechte in de proceskosten heeft veroordeeld.
4.4
Met de grieven in principaal en incidenteel appel wordt het geschil niet in volle omvang aan het hof voorgelegd. Mede gelet op de eisvermeerdering en -vermindering in eerste aanleg aan de zijde van [geïntimeerde] en in appel de eisvermeerdering van [appellant] en de eisvermindering van [geïntimeerde], zal het hof voor alle duidelijkheid vermelden welke vorderingen over en weer thans nog ter beoordeling voor liggen.
[geïntimeerde] vordert, samengevat:
- een verklaring voor recht dat de Volvo in eigendom toebehoort aan [geïntimeerde];
- een veroordeling van [appellant] om de Volvo terug te leveren aan [geïntimeerde], op straffe van verbeurte van een dwangsom, dan wel een veroordeling van [appellant] tot betaling van € 2.500,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 februari 2011;
- een verklaring voor recht dat de camper in eigendom toebehoort aan [geïntimeerde].
[appellant] vordert, samengevat:
- een veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 13.500,- netto wegens overname apparatuur en gereedschappen (€ 7.500,-) en de verkoop van de camper (€ 6.000,-), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 17 augustus 2010.
Het geschil omtrent de rechtsgeldigheid van het gegeven ontslag op staande voet ligt in de procedure in hoger beroep derhalve niet ter beoordeling voor.
4.5
Alvorens conclusies te trekken ten aanzien van de grieven, zal het hof - mede gelet op de samenhang tussen de vorderingen in het principaal en het incidenteel appel - aan de hand van de te onderscheiden onderwerpen (de camper, de Volvo en de apparatuur/gereedschappen de stellingen van partijen bespreken.
in principaal en in incidenteel appel: ten aanzien van de camper
4.6
Gelet op het feit dat zij zelf de camper heeft verkocht, heeft [geïntimeerde] geen belang meer bij de gevorderde verklaring voor recht dat de camper haar eigendom is. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.7
[appellant] heeft gesteld dat hij de camper in de onderneming van [geïntimeerde] heeft ingebracht. Gelet op de hoofdregel van art. 150 Rv, zou [appellant] die stelling dienen te bewijzen ingeval van voldoende gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde]. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft [appellant] onder meer gewezen op de vaststellingsovereenkomst van 17 augustus 2010. Volgens [appellant] heeft hij recht op vergoeding van de waarde van de camper, nu teruggave daarvan niet meer mogelijk is.
4.8
[geïntimeerde] heeft ten verwere gesteld dat de Volvo en de camper tot de handelsvoorraad van de onderneming behoren en op naam stonden van [geïntimeerde]. Dat moge zo zijn, maar dit één en ander is op zichzelf niet in tegenspraak met de stellingen van [appellant]. In de vaststellingsovereenkomst van 17 augustus 2010, zoals aangehaald in 3.7, is duidelijk verwoord dat de camper door [appellant] is ingebracht. Anders dan [geïntimeerde] ingang wil doen vinden, doet de omstandigheid dat [appellant] zijn instemming met de vaststellingsovereenkomst heeft ingetrokken er niet aan af dat aan de inhoud ervan vrije bewijskracht toekomt. Het staat vast dat partijen in 2006 de intentie hadden om samen een garagebedrijf te beginnen, dat dit niet mogelijk was omdat [appellant] in de schuldsanering zat en dat [appellant] daarom als werknemer in dienst getreden is van [geïntimeerde]. Verder staat vast dat het initiatief om te komen tot een minnelijke beëindiging van de samenwerking van [geïntimeerde] is uitgegaan. Vast staat ook, dat [geïntimeerde] de tekst van de vaststellingsovereenkomst heeft opgesteld. Gelet op deze feiten vormt de desbetreffende passage uit de vaststellingsovereenkomst van 17 augustus 2010 - ook al is deze nimmer uitgevoerd - in beginsel voldoende bewijs voor de stelling van [appellant] dat hij de camper in de onderneming van [geïntimeerde] heeft ingebracht. Aan de niet nader toegelichte stelling van [geïntimeerde] dat de vaststellingsovereenkomst in het kader van onderhandelingen is opgesteld, gaat het hof voorbij. De inhoud van de vaststellingsovereenkomst leidt, in het licht van de vaststaande feiten, het hof tot het oordeel dat voorshands bewezen wordt geacht dat de camper door [appellant] is ingebracht in de onderneming van [geïntimeerde]. [geïntimeerde] zal worden toegelaten hiervan tegenbewijs te leveren.
in principaal appel: ten aanzien van de Volvo
4.9
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis overwogen dat [geïntimeerde] onvoldoende heeft gesteld om aan te kunnen nemen dat de Volvo in eigendom toebehoort aan [geïntimeerde]. Daarbij is van belang dat [geïntimeerde] zelf in de vaststellingsovereenkomst heeft vermeld dat [appellant] de Volvo heeft ingebracht en weer mee mag nemen, aldus de kantonrechter. Ter onderbouwing van het door haar gepretendeerde eigendomsrecht heeft [geïntimeerde] weliswaar een hoeveelheid nadere stukken overgelegd (productie 18), maar zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan hieruit niet worden afgeleid dat [geïntimeerde] de eigenaar van de Volvo is. Aldus tot zover de kantonrechter, die de vorderingen van [geïntimeerde] met betrekking tot de Volvo heeft afgewezen.
4.1
In hoger beroep heeft [geïntimeerde] ter onderbouwing van haar vorderingen met betrekking tot de Volvo een vrijwaringsbewijs (prod. 8) en een overzicht uit het voertuiginformatie en documentatieregister (prod. 9) overgelegd. Laatstgenoemd overzicht betreft de voertuigen die in augustus 2010 bij [geïntimeerde] stonden geregistreerd. Volgens [appellant] heeft hij de Volvo op last van het kort gedingvonnis van 20 oktober 2010 terecht teruggekregen.
4.11
Naar het oordeel van het hof kan met de door [geïntimeerde] gegeven toelichting en met inachtneming van deze nieuwe producties, mede gelet op het verweer van [appellant], nog geen oordeel worden gegeven over de toewijsbaarheid van de vordering van [geïntimeerde]. [geïntimeerde] zal daarom in de gelegenheid worden gesteld om bij akte de (ontbrekende) productie 18 in het geding te brengen.
in incidenteel appel: ten aanzien van de overname van apparatuur
4.12
In het bestreden vonnis van 28 september 2011 heeft de kantonrechter ten aanzien van dit geschilpunt onder meer overwogen dat niet is gebleken dat partijen andere afspraken over de overname van apparatuur en gereedschappen hebben gemaakt dan zou blijken uit de meergenoemde vaststellingsovereenkomst van 17 augustus 2010, zoals aangehaald in 3.7.
4.13
Met overlegging in hoger beroep van de in 3.3 bedoelde schriftelijke overeenkomst van 1 april 2006, waarvan de geldigheid door [geïntimeerde] niet wordt betwist, heeft [appellant] de titel voor het door hem gevorderde bedrag van € 7.500,- genoegzaam aangetoond.
4.14
[geïntimeerde] heeft ten verwere aangevoerd dat het bedrag van € 7.500,- reeds is voldaan, behoudens een bedrag van € 1.821,-. Dat reeds € 5.679,- is betaald, blijkt volgens [geïntimeerde] uit door haar in het geding gebrachte grootboekkaarten. Het bedrag van € 1.821,- is niet betaald, omdat [appellant] de in de overeenkomst van 1 april 2006 vermelde remvertragingsmeter, diagnose- en testapparatuur, aftapbak olie, bulk afgewerkte olie en een pc met monitor en printer niet heeft geleverd. Dat genoemde zaken niet zijn geleverd, blijkt volgens [geïntimeerde] uit de koopovereenkomst, waarop deze zaken niet zijn "afgevinkt". Omdat [appellant] deze zaken niet meer zal leveren, ontbindt [geïntimeerde] de koopovereenkomst van 1 april 2006, zodat [appellant] (het restant van) de koopprijs niet meer zal kunnen opeisen, aldus tot zover [geïntimeerde].
4.15
[appellant] heeft weersproken dat (een deel van) het bedrag van € 7.500,- reeds aan hem is betaald, alsmede dat een deel van de apparatuur/gereedschappen door hem niet is geleverd.
4.16
Het hof overweegt dat op grond van de hoofdregel van art. 150 Rv op [geïntimeerde] de last rust om, gelet op de betwisting door [appellant], te bewijzen dat (een deel van) de koopsom van € 7.500,- is betaald. De overgelegde grootboekkaarten zijn hiervoor niet afdoende. Op [appellant] rust overeenkomstig genoemde hoofdregel - en gelet op de gemotiveerde betwisting hiervan door [geïntimeerde] - de bewijslast van zijn stelling dat alle apparatuur/gereedschappen conform de koopovereenkomst van 1 april 2006 zijn geleverd. Aan partijen zal conform het vorenstaande bewijs van hun stellingen worden opgedragen.
in principaal en incidenteel appel
4.17
Onder aanhouding van iedere verdere beslissing, wordt beslist als volgt.
De beslissing
Het gerechtshof, rechtdoende in hoger beroep:
laat [geïntimeerde] toe tegenbewijs te leveren van de voorshands bewezen geachte stelling dat de camper Weinsberg Meteoor (kenteken [kenteken]) door [appellant] is ingebracht in de onderneming van [geïntimeerde];
laat [geïntimeerde] toe tot het nemen van een akte teneinde de ontbrekende productie 18 in het geding te brengen;
draagt [geïntimeerde] op te bewijzen dat van de koopsom van € 7.500,-, zoals vastgelegd in de koopovereenkomst van 1 april 2006, een bedrag van € 5.679,- is betaald;
draagt [appellant] op te bewijzen dat dat alle apparatuur/gereedschappen conform de koopovereenkomst van 1 april 2006 zijn geleverd;
bepaalt dat, indien [geïntimeerde] en/of [appellant] dat bewijs (ook) door middel van getuigen wensen te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. H. de Hek, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan het Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
bepaalt dat aansluitend op het verhoor van de getuigen een comparitie van partijen zal worden gehouden;
bepaalt dat partijen ([appellant] in persoon, [geïntimeerde] vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte en tot het geven van de verlangde inlichtingen in staat is en bevoegd is tot het aangaan van een schikking) bij het getuigenverhooren en bij de daarop volgende comparitie aanwezig dienen te zijn opdat hen (mede naar aanleiding van de getuigenverklaringen) vragen kunnen worden gesteld en een schikking kan worden beproefd;
bepaalt dat partijen het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen in de maanden juni, juli en augustus zullen opgeven, waarna de raadsheer-commissaris dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) vaststelt;
bepaalt dat partijen overeenkomstig artikel 170 Rv de namen en woonplaatsen van de getuigen tenminste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dienen op te geven;
verstaat dat de advocaat van [geïntimeerde] uiterlijk
twee wekenvoor het getuigenverhoor zal plaatsvinden een kopie van het volledige procesdossier ter griffie van het hof doet bezorgen, bij gebreke waarvan de advocaat van [appellant] alsnog de gelegenheid heeft uiterlijk
één weekvoor de vastgestelde datum een kopie van de processtukken over te leggen;
verwijst de zaak voor het nemen van de akte zijdens [geïntimeerde] en de opgave van verhinderdata door beide partijen naar
de rol van 27 mei 2014;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. K.E. Mollema, mr. L. Groefsema en mr. H. de Hek, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 29 april 2014.