Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[naam 1],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
eerste griefop tegen de hiervoor kort weergegeven beslissingen in rechtsoverweging 3.5 van het tussenvonnis van 23 januari 1997. Zij acht deze onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd. Zij wijst er in de toelichting op dat op [geïntimeerde] de bewijslast rust van de stelling dat hij Halcion tabletten heeft ingenomen en dat het door hem overgelegde bewijsmateriaal onvoldoende is, terwijl er wel degelijk aanwijzingen zijn dat [geïntimeerde] andere medicijnen heeft gebruikt die een ongunstige invloed op de werking van Halcion kunnen hebben gehad. Zij wijst er in dit verband op dat [geïntimeerde] in 1990 het middel Rengasil, een non-steroidal anti-inflammatory drug, voorgeschreven heeft gekregen en dat het dus zeer wel mogelijk is dat hij in 1979 ook al een dergelijk middel voorgeschreven heeft gekregen. [appellante] wijst er, ten slotte, op dat [geïntimeerde] bewijs had moeten leveren door het overleggen van een verklaring van een arts, althans enig inzicht had moeten geven in zijn ziektegeschiedenis en dat de omstandigheid dat hij het medische dossier en het apotheekdossier niet heeft laten veilig stellen, voor zijn rekening moet komen.
tweede griefop tegen rechtsoverweging 2.7 van dat vonnis. Zij voert aan dat de procedure als geheel niet voldoet aan de eisen van art. 6 EVRM, omdat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden. [appellante] stelt met een beroep op uitspraken van het EHRM (onder meer: EHRM 18 maart 1997, NJ 1998, 278, Mantovanelli/Frankrijk en EHRM 2 juni 2005, nr. 48386/99 Cottin/België) dat de rechtbank het deskundigenbericht buiten beschouwing had moeten laten. [appellante] voert, zakelijk weergegeven, aan dat het arrest van de Hoge Raad van 20 september 1996, NJ 1997, 328 ([appellante]/[naam eisers] c.s.), waarnaar de rechtbank in het eindvonnis verwijst, is ”achterhaald” door de uitspraak van het EHRM in de zaak Mantovanelli/Frankrijk.
derde griefluidt dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van de juistheid en betrouwbaarheid van de bevindingen en conclusies van de deskundigen (rechtsoverwegingen 2.10 tot en met 2.14 van het eindvonnis). [appellante] stelt in de toelichting op de grief, kort en zakelijk gezegd, dat de wijze waarop de deskundigen hun onderzoek hebben verricht de toets der kritiek niet kan doorstaan en dat de deskundigen hoogst aanvechtbare conclusies uit de resultaten van hun (op zichzelf al gemankeerde) onderzoek trekken.
vierde griefricht zich tegen de rechtsoverwegingen 2.15 en 2.16 van het eindvonnis. [appellante] meent dat de rechtbank ten onrechte op grond van de bevindingen en de conclusies van de deskundigen heeft aangenomen dat causaal verband bestaat tussen het gebruik van de Halcion tabletten en de ernstige klachten van [geïntimeerde] als omschreven onder vraag 3 van het rapport. [appellante] herhaalt in de toelichting dat aan de totstandkoming van het rapport zodanige gebreken kleven dat het buiten beschouwing moet worden gelaten. Zij voert verder aan dat het door de rechtbank aangenomen causaal verband enkel is gegrond op het deskundigenbericht, dat de deskundigen hebben nagelaten te onderzoeken welke andere factoren (mede)oorzaak kunnen zijn van de klachten van [geïntimeerde] en dat, indien al causaal verband tussen het gebruik van de Halcion tabletten en de klachten van [geïntimeerde] kan worden aangenomen, de rechtbank heeft nagelaten de deskundigen te vragen een percentage te verbinden aan de medeoorzaak van de door [geïntimeerde] gestelde klachten.
vijfde grieften slotte, is gericht tegen rechtsoverweging 2.19 van het eindvonnis, waarin de rechtbank overweegt dat zij aanleiding ziet aan [geïntimeerde] smartengeld toe te kennen op dezelfde grond als die het hof in het arrest van 25 april 1995 ([naam eisers] c.s./[appellante]) heeft genoemd. [appellante] voert, zakelijk weergegeven, aan dat niet kan worden uitgesloten dat de klachten van [geïntimeerde] zijn opgeklopt, dat de huisarts destijds geen aanleiding zag het gebruik van Halcion te staken en dat [naam 3] erop heeft gewezen dat een eigen herinnering aan een ervaring wordt beïnvloed door informatie die nadien over het onderwerp wordt ontvangen; in dit geval heeft [geïntimeerde] uitgebreid kennis genomen van de procedure [naam eisers] c.s./[appellante], terwijl de deskundigen dezelfde zijn die in die zaak zijn opgetreden.