ECLI:NL:GHARL:2014:3523

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 april 2014
Publicatiedatum
29 april 2014
Zaaknummer
200.137.281
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van bewindvoerder en mentor in het kader van ondercuratelestelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ondercuratelestelling van een man, die na een hersenbloeding en de diagnose van een hersentumor niet in staat was zijn belangen te behartigen. De vrouw, zijn echtgenote, heeft tegen de eerdere beschikking van de kantonrechter gegriefd, waarin de zus van de man en mr. U. Ugur als curatoren waren benoemd. De vrouw verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en een onafhankelijke curator te benoemen. Het hof heeft vastgesteld dat de man, ondanks zijn geestelijke en lichamelijke toestand, niet onder curatele gesteld diende te worden, maar dat bewindvoering en mentorschap voldoende waren. Het hof heeft geoordeeld dat de benoeming van mr. Ugur als curator niet wenselijk was, gezien haar rol als advocaat van de man in de echtscheidingsprocedure. De benoeming van de zus als curator werd ook in twijfel getrokken, omdat de vrouw onvoldoende gehoord leek te zijn in de eerdere procedure. Het hof heeft uiteindelijk de beschikking van de kantonrechter vernietigd en mevrouw G. Besselink benoemd tot bewindvoerder, terwijl de vader van de man als mentor werd aangesteld. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.137.281
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, 2178207)
beschikking van de familiekamer van 29 april 2014
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.M.C. de Vroet te Goor, gemeente Hof van Twente,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep, verder te noemen: de zus,
advocaat: mr. U. Ugur te Hengelo (Ov),
en
mr. U. Ugur,
kantoorhoudende te Hengelo (Ov),
in haar hoedanigheid als curator,
verder te noemen “mr. Ugur”,
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[belanghebbende 1],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen: de man,
en
[belanghebbende 2]wonende te [woonplaats],
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. I. Mercanoğlu te Enschede,
en
[belanghebbende 3],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen “de moeder”.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Overijssel, sector kanton, zittingsplaats Almelo) van 21 augustus 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 15 november 2013;
- het verweerschrift, ingekomen op 3 januari 2014.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 27 maart 2014 plaatsgevonden. De vrouw en de zus zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Mr. Ugur is tevens verschenen in haar hoedanigheid als curator van de man. De vader en de moeder zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2.3
Ter mondelinge behandeling heeft mr. Ugur met instemming van de wederpartij een aantal stukken overgelegd, te weten een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) van 6 december 2013 en brieven van de raad van respectievelijk 8 januari 2014 en 9 januari 2014.
2.4
De voorzitter van het hof heeft op 3 april 2014, bijgestaan door de griffier, in aanwezigheid van S. Çeri, beëdigd tolk in de Turkse taal, de man thuis gehoord. Een proces-verbaal van dit verhoor is op 7 april 2014 aan partijen toegezonden. Partijen zijn tot en met 14 april 2014 in de gelegenheid gesteld op het proces-verbaal van het verhoor van de man te reageren.
2.5
Bij journaalbericht van 8 april 2014, ingekomen op 9 april 2014, heeft mr. Mercanoğlu zich gesteld als advocaat van de vader. Nu deze advocaat zich na de mondelinge behandeling heeft gesteld, heeft het hof hem geen termijn meer gegeven voor het indienen van verweer. Wel heeft het hof mr. Mercanoğlu, evenals alle andere partijen en hun vertegenwoordigers in deze procedure, in de gelegenheid gesteld tot uiterlijk 14 april 2014 een reactie te geven op het proces-verbaal van het horen van de man. Op verzoek van mr. Mercanoğlu is hem telefonisch een keer uitstel verleend voor het indienen van een reactie, en wel tot woensdag 16 april 2014 vóór 10.00 uur.
2.6
Bij faxbericht van 14 april 2014, ingekomen op diezelfde datum, heeft mr. de Vroet een reactie gegeven op het proces-verbaal van het verhoor van de man. Bij journaalbericht van 14 april 2014, ingekomen op diezelfde datum, heeft mr. Ugur namens haarzelf en de zus een reactie gegeven op het proces-verbaal van het verhoor van de man. Bij faxbericht van 16 april 2014, ingekomen op diezelfde datum, heeft mr. Mercanoğlu zijn reactie gegeven op het proces-verbaal van het verhoor van de man.

3.De vaststaande feiten

3.1
De man is geboren op [geboortedatum]1983. De man heeft zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit.
3.2
De man en de vrouw zijn op 7 december 2010 met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk zijn geboren:
- [kind 1], op [geboortedatum] 2011, en
- [kind 2], op [geboortedatum] 2012.
3.3
Op 28 mei 2012 heeft de man een hersenbloeding gekregen, waarvoor hij behandeld is in het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG). Op 7 augustus 2012 is bij de man in het UMCG de diagnose hersentumor gesteld. Sindsdien zijn er tussen de vrouw enerzijds en de familie van de man anderzijds spanningen ontstaan over de medische behandeling van de man, ten gevolge waarvan de behandeling in het UMCG op 7 september 2012 is beëindigd. Op 11 november 2012 heeft de vrouw aangifte bij de politie gedaan van mishandeling door de zus. Sinds 16 februari 2013 wordt de man thuis verzorgd door zijn moeder en vader. Op 12 juni 2013 heeft de man met bijstand van mr. Ugur een echtscheidingsverzoek ingediend. De echtscheiding is inmiddels uitgesproken; de vrouw heeft ter mondelinge behandeling bij dit hof desgevraagd gezegd dat zij zich niet meer verzet tegen inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand.
3.4
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 15 juli 2013, heeft de zus verzocht haar samen met mr. Ugur te benoemen tot curator van de man.
3.5
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter de man onder curatele gesteld wegens een geestelijke stoornis, met benoeming van de zus en mr. Ugur tot curatoren.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vrouw is met zeven grieven in hoger beroep gekomen tegen de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De vrouw verzoekt het hof - kort weergegeven - de bestreden beschikking te vernietigen voor zover dit de benoeming van de zus en mr. Ugur als curatoren betreft, en, voor zover mogelijk, een onafhankelijke en professionele curator te benoemen van de Branchevereniging professionele Bewindvoerders en Inkomensbeheerders (PBI), kosten rechtens.
4.2
De zus en mr. Ugur verzoeken het hof - samengevat - de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, de bestreden beschikking te bekrachtigen en de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure, voor zover de wet het toelaat uitvoerbaar bij voorraad.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:378 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW), zoals dat sinds 1 april 2014 luidt, kan een meerderjarige door de kantonrechter onder curatele worden gesteld, wanneer hij tijdelijk of duurzaam zijn belangen niet behoorlijk waarneemt of zijn veiligheid of die van anderen in gevaar brengt, als gevolg van a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel b. gewoonte van drank- of drugsmisbruik, en een voldoende behartiging van die belangen niet met een meer passende en minder verstrekkende voorziening kan worden bewerkstelligd.
5.2
Ingevolge artikel 1:431 lid 1 BW kan de rechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren indien een meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel b. verkwisting of het hebben van problematische schulden.
5.3
Ingevolge artikel 1:450 lid 1 BW kan de rechter een mentorschap instellen ten behoeve van een meerderjarige, indien een meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen.
5.4
Mr. Ugur heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij bij de kantonrechter een verzoek heeft ingediend tot ontslag als curator van de man, maar dat daarop tot op dat moment nog niet was beslist. Mr. Ugur heeft voorts verklaard dat zij helemaal niet als curator benoemd wenste te worden. Uit de reactie van mr. Ugur en de zus op 14 april 2014 naar aanleiding van het proces-verbaal van verhoor van de man, lijkt mr. Ugur echter het standpunt in te nemen dat zij curator van de man wenst te blijven. Wat hier verder van zij, het hof is van oordeel dat de benoeming van mr. Ugur tot curator van de man in de gegeven omstandigheid dat mr. Ugur tevens optreedt als advocaat van de man in de echtscheidingsprocedure niet gewenst kan worden geacht. Het waarnemen van de vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen als curator verdraagt zich naar het oordeel van het hof in het onderhavige geval niet met de behartiging van de belangen van de man in een echtscheidingsprocedure. In zoverre slagen de grieven 4 en 7 van de vrouw.
5.5
Ter beoordeling staat voorts de benoeming van de zus tot curator. De vrouw stelt in haar grieven 1, 2, 3, 5 en 6 - kort samengevat - dat de kantonrechter onvoldoende waarde hecht aan haar kant van het verhaal, dat niet blijkt hoe hij de twee haaks op elkaar staande verhalen van haar en de zus heeft geverifieerd aan de hand van objectieve gegevens en dat de kantonrechter niet aan waarheidsvinding hoeft te doen. Hoewel het de vrouw zeer heeft gekwetst dat de kantonrechter heeft overwogen dat het over haar geschetste beeld geen reden tot vreugde geeft, haar versie van het verhaal niet als de juiste beschouwt, en hij klaarblijkelijk twijfelt aan haar verklaring dat zij nog steeds van de man houdt, zouden haar bezwaren tegen benoeming van (mr.Ugur en) de zus als curator van de man al voldoende moeten zijn om een onafhankelijke, althans andere curator, aan te stellen.
5.6
Het hof constateert dat de kantonrechter op 19 augustus 2013 de vrouw en haar advocaat heeft gehoord en op 1 augustus 2013 de zus en mr. Ugur. Vervolgens heeft de kantonrechter zijn beschikking gegeven. Het hof acht de genomen beslissing in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor en is van oordeel dat reeds om die reden de beschikking dient te worden vernietigd. Voorts acht het hof het onbegrijpelijk dat de kantonrechter, nu zoals door hem is geconstateerd sprake is van twee tegengestelde visies, er van heeft afgezien de man te horen. Uitgangspunt dient te zijn bij het uitspreken van een dergelijke verstrekkende maatregel dat de onder curatele gestelde wordt gehoord door de rechter. Het afzien van het horen van de man is te minder begrijpelijk nu nota bene in het verzoek van de zus en mr. Ugur is aangegeven dat de man nog wel in staat is zijn wil kenbaar te maken. De overwegingen van de kantonrechter, inhoudende dat het verhaal van de vrouw op zijn zachtst gezegd een veel te fraaie voorstelling van zaken te zien geeft, haar gedrag niet past bij de slachtofferrol die zij tijdens het gesprek met de kantonrechter aannam en dat de kantonrechter is gebleken dat haar verhaal niet een juiste versie is, zijn onbegrijpelijk en worden niet gestaafd door objectieve gegevens. De grieven 1, 2, 3, 5 en 6 van de vrouw slagen in zoverre, met uitzondering van haar verzoek tot benoeming van een onafhankelijke curator.
5.7
Ten aanzien van het verzoek van de vrouw in grief 4 tot benoeming van een onafhankelijk curator overweegt het hof allereerst dat het dient te onderzoeken of de behartiging van de belangen van de man met een minder verstrekkende voorziening
kan worden bewerkstelligd. Het hof overweegt daartoe als volgt.
5.8
Uit het horen van de man en hetgeen partijen naar voren hebben gebracht is het hof gebleken dat er geen sprake is van een situatie dat de man tegen handelingen van zichzelf in bescherming moet worden genomen. Tevens heeft de man nadrukkelijk aangegeven het (mede)gezag over zijn kinderen te willen houden. Gelet hierop acht het hof ondercuratelestelling een te ingrijpende voorziening en kan met bewindvoering ten aanzien van de vermogensrechtelijke belangen en mentorschap ten aanzien van de niet-vermogensrechtelijke belangen worden volstaan.
5.9
Wat betreft de te benoemen bewindvoerder neemt het hof in overweging dat naar verwachting de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen de man en de vrouw in de nabije toekomst zal dienen plaats te vinden. Dit zou kunnen leiden tot tegengestelde belangen tussen (de familie van) de man en de vrouw. Naar het oordeel van het hof hebben zowel de man als de vrouw, mede gelet op de geëscaleerde verhoudingen tussen alle betrokkenen, baat bij een onafhankelijke en professionele bewindvoerder en acht het hof daarom benoeming van de zus niet aangewezen. Het hof realiseert zich dat het betrekken van een onbekende derde weer een extra belasting voor de man kan zijn maar is desondanks van oordeel dat interventie van een neutrale belangenbehartiger ook in zijn belang is en escalaties zoals die zich in het verleden hebben voorgedaan kunnen voorkomen. Daarbij gaat het hof er van uit dat mr. Ugur en de zus de te benoemen bewindvoerder op juiste en volledige wijze zullen informeren over de handelingen die zij naar aanleiding van de ondercuratelestelling hebben verricht.
Nu de man vanwege zijn ziekte niet in staat is een uitdrukkelijke voorkeur kenbaar te maken zal het hof benoemen: mevrouw G. Besselink, werkzaam bij de Stichting Stuiver, Postbus 756, 7500 AT, Enschede, die zich bereid heeft verklaard om als bewindvoerder van de man op te treden.
5.1
Wat betreft de te benoemen mentor heeft de vrouw aangegeven dat zij, gelet op de gebeurtenissen in de afgelopen periode, die rol niet meer op zich kan nemen. Nu de man feitelijk bij zijn moeder woont, hij liefdevol door haar wordt verzorgd, ook de vader in die zorg bijdraagt acht het hof de behartiging van de niet-vermogensrechtelijke belangen van de man op dit moment het meest gediend met benoeming van de vader tot mentor. Het hof gaat er van uit dat, nu de vader zich bereid heeft verklaard om op te treden als curator van de man hij eveneens bereid is om als mentor van zijn zoon op te treden.
Grief 4 van de vrouw slaagt in zoverre, dat een onafhankelijk bewindvoerder zal worden benoemd, en faalt voor het overige.
5.11
Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en, opnieuw beschikkende, ambtshalve mevrouw G. Besselink, werkzaam bij de Stichting Stuiver, Postbus 756,
7500 AT, Enschede, benoemen tot bewindvoerder van de man en de vader benoemen tot de mentor van de man. Nu het een familierechtelijke kwestie betreft, ziet het hof geen aanleiding tot een proceskostenveroordeling over te gaan.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel van 21 augustus 2013, en opnieuw beschikkende:
benoemt de vader tot mentor van de man;
benoemt tot bewindvoerder van de man mevrouw G. Besselink, werkzaam bij de Stichting Stuiver, Postbus 756, 7500 AT, Enschede.
;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.H. Schulten, R. Krijger en B.F. Keulen, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier, en is op 29 april 2014 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.