ECLI:NL:GHARL:2014:3480

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 maart 2014
Publicatiedatum
25 april 2014
Zaaknummer
200.132.722-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot medewerking aan de verkoop van de voormalige echtelijke woning

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verplichting van de man om mee te werken aan de verkoop van de voormalige echtelijke woning. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft de man aangeklaagd omdat hij weigerde zijn medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning, die onder hypothecaire druk stond van de SNS Bank. De man was niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling, wat de vrouw in haar verzoek versterkte. De rechtbank had eerder bepaald dat de woning verkocht moest worden en dat de opbrengst zou worden verdeeld tussen de partijen. De vrouw verzocht het hof om de man te verplichten binnen een week na de uitspraak mee te werken aan de verkoop, met een dwangsom van € 500,- per dag bij niet-naleving. Het hof oordeelde dat de man, gezien zijn financiële situatie, niet in staat was de hypothecaire lening over te nemen en dat hij geen medewerking had verleend aan de verkoop. Het hof besloot dat de man verplicht was om binnen twee weken na schriftelijke sommatie van de vrouw mee te werken aan de verkoop van de woning, met een dwangsom van maximaal € 15.000,-. Daarnaast werd de bestreden beschikking bekrachtigd en het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.132.722/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 184587/FL RK 11-1499)
beschikking van de familiekamer van 27 maart 2014
inzake
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. D.G. Nagel, kantoorhoudende te Almere,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen: de man,
verweerder in hoger beroep,
voorheen advocaat mr. M.M. van Maanen, kantoorhoudende te Amsterdam,
thans zonder advocaat.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 27 mei 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 22 augustus 2013;
- een brief met bijlagen van 31 december 2013, ingekomen op 2 januari 2014, van mr. Nagel.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 24 januari 2014 plaatsgevonden. Verschenen zijn de vrouw en mr. Nagel. Hoewel behoorlijk opgeroepen, is de man niet verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn op 17 juni 2005 in de gemeente Haarlem in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd.
3.2
De man heeft op 13 juli 2010 bij de rechtbank een inleidend verzoekschrift tot echtscheiding met nevenvoorzieningen ingediend. De vrouw heeft een verweerschrift, tevens inhoudende een zelfstandig verzoek, ingediend. De man heeft daarop een verweerschrift ingediend. Tevens heeft de man een aanvullend verzoekschrift ingediend.
3.3
Bij beschikking van de rechtbank van 27 april 2011 is - voor zover hier van belang - de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op 16 september 2011 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.4
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap aldus gelast:
- de voormalige echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats] zal worden verkocht. De daarop rustende hypotheek zal van de opbrengst worden afgelost. De overwaarde dan wel onderwaarde zal tussen partijen bij helfte worden gedeeld.
Tot notaris wordt benoemd, tenzij de man en de vrouw binnen veertien dagen na heden anders overeenkomen, ten overstaan van wie op een door hem te bepalen datum en plaats de uitvoering van vorenstaande plaatsvindt, mr. [X te Y], zijn opvolger of degene die zijn kantoor waarneemt;
- het saldo van de spaar-/levensverzekering per 16 september 2011 komt ieder van partijen voor de helft toe;
- aan ieder van partijen wordt toegescheiden de inboedelgoederen die hij/zij thans in bezit heeft;
- de schulden aan Defam, Visa-card en KPN worden door partijen ieder voor de helft gedragen;
- de man draagt een bedrag van € 800,- terzake de schuld aan de ouders van de vrouw;
- de vrouw betaalt een bedrag van € 450,- aan de man terzake de kosten van kinderopvang.
Het meer of anders verzochte is afgewezen.
3.5
Bij beroepschrift, binnengekomen bij de griffie op 22 augustus 2013, heeft de vrouw verzocht de bestreden beschikking te vernietigen (naar het hof begrijpt:) voor zover het betreft de beslissing over de echtelijke woning en de schuld aan KPN en opnieuw beslissende te bepalen:
I. dat de echtelijke woning van partijen zal dienen te worden verkocht, waarbij ieder der partijen gehouden is hieraan binnen één week na datum van de door het hof te wijzen beschikking hun medewerking te verlenen, zulks onder verbeurte van een dwangsom van
€ 500,- per dag dat hij/zij in gebreke blijft daaraan te voldoen;
II. dat tussen partijen een bedrag van € 170.000,- geldt als de waarde van de voormalige echtelijke woning en dat dientengevolge de eventuele over- dan wel onderwaarde die resteert na verkoop van de woning, bij afrekening tussen partijen het bedrag van € 170.000,- als uitgangspunt zal gelden voor de verdeling van de over- dan wel onderwaarde en dat al het meer of mindere volledig ten laste van, dan wel ten gunste van de man zal komen, zulks zonder verdere verrekening;
III.
primair:
dat de schuld aan KPN zonder verdere verrekening aan de man wordt toegescheiden;
subsidiair:
dat de schuld aan KPN, voor zover dit de basisvordering betreft, door partijen gezamenlijk dient te worden gedragen en dat de verhogingen wegens te late betalingen van de nota volledig ten laste van de man komen, zulks zonder verdere verrekening;
kosten rechtens.
3.6
Van de man is geen verweerschrift bij de griffie binnengekomen.
3.7
Niet in geschil is dat het saldo van de spaar-/levensverzekering per 16 september 2011 ieder van partijen voor de helft toekomt.

4.De motivering van de beslissing

Ten aanzien van de medewerking van de man aan verkoop van de voormalige echtelijke woning
4.1
De vrouw heeft aangevoerd dat de man weigert medewerking te verlenen aan de verkoop van de voormalige echtelijke woning van partijen.
4.2
Uit de stukken is naar voren gekomen dat de SNS Bank recentelijk een gerechtsdeurwaarder de opdracht heeft gegeven de hoofdsom van de hypothecaire geldlening ten aanzien van de voormalige echtelijke woning, inclusief de achterstand in de betaling van de lasten inzake deze lening, de buitengerechtelijke incassokosten en rente, op de vrouw te incasseren. Tijdens de zitting is gebleken dat de SNS Bank inmiddels beslag heeft gelegd op de voormalige echtelijke woning en dat deze naar alle waarschijnlijkheid executoriaal zal worden verkocht.
4.3
In verband met het voorgaande heeft de vrouw ter zitting aangegeven dat het voor haar van belang is dat de man tot medewerking aan verkoop van de voormalige echtelijke woning wordt verplicht, voor het geval de executoriale verkoop van deze woning geen doorgang zal vinden. Het hof overweegt hierover als volgt.
4.4
Gebleken is dat de man niet in staat is de hypothecaire geldlening ten aanzien van de voormalige echtelijke woning over te nemen, in die zin dat de vrouw kan worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Tevens staat vast dat de man een achterstand in de betaling van de lasten inzake deze lening heeft laten ontstaan. Uit de stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat de man, anders dan de vrouw, desondanks geen medewerking heeft verleend aan de verkoop van de voormalige echtelijke woning van partijen. Gelet hierop zal het hof de man, in het geval de executoriale verkoop van de voormalige echtelijke woning - om wat voor reden dan ook - geen doorgang zal vinden, verplichten mee te werken aan de verkoop van de voormalige echtelijke woning en wel binnen twee weken na de eerste schriftelijk sommatie van de vrouw.
4.5
Omdat de man niet bereidwillig is gebleken om zonder meer mee te werken aan de verkoop van de voormalige echtelijke woning, zal het hof een dwangsom opleggen, zoals de vrouw heeft verzocht. Het hof gaat er evenwel, anders dan de vrouw, vanuit dat de medewerking kan worden bereikt met een dwangsom van € 500,- per week, met een maximum van € 15.000,-. Derhalve zal het hof de dwangsom op dat bedrag bepalen.
Ten aanzien van de wijze van verdeling naar aanleiding van de verkoop van de voormalige echtelijke woning
4.6
De vrouw heeft aangevoerd dat partijen tijdens de zitting bij de rechtbank overeenstemming hebben bereikt omtrent het feit dat de waarde van de voormalige echtelijke woning minimaal € 170.000,- bedraagt, dat in het geval deze woning op een later moment wordt verkocht ook van deze waarde zal worden uitgegaan, en dat een eventueel verschil tussen de werkelijke waarde en de afgesproken waarde ten laste of ten gunste van de man zal komen.
4.7
Naar het oordeel van het hof is niet gebleken dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de waarde van de voormalige echtelijke woning en de wijze van verdeling daarvan, zoals door de vrouw is gesteld. Dat uit het proces-verbaal van de comparitie van 21 november 2012 van de rechtbank blijkt dat de man heeft aangegeven dat het een mogelijkheid is om de taxatiewaarde van € 170.000,- te hanteren bij de verkoop van de voormalige echtelijke woning, ongeacht of de waarde hiervan alsdan is gestegen of gedaald en dat het verschil in waarde in dat geval voor zijn rekening komt, acht het hof daartoe onvoldoende. Naar het oordeel van het hof heeft de man met deze enkele mededeling de voorgestelde wijze van verdeling niet aanvaard, maar slechts aangegeven dat dit een optie is.
4.8
Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw ook overigens onvoldoende onderbouwd dat de waarde van de voormalige echtelijke woning op een bedrag van € 170.000,- dient te worden bepaald en dat van de door haar gestelde vergaande wijze van verdeling dient te worden uitgegaan. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat uit de stukken slechts is gebleken dat de WOZ-waarde van deze woning in de aangifte inkomstenbelasting 2009 is bepaald op € 172.000,- en dat de woning ten tijde van de echtscheidingsprocedure is getaxeerd op
€ 170.000,-, hetgeen het hof onvoldoende acht om de waarde anno 2014 te bepalen op het door de vrouw aangegeven bedrag, mede gelet op de dalende woningmarkt in de afgelopen jaren.
Ten aanzien van de schuld aan KPN
4.9
Niet in geschil is dat de schuld aan KPN een gemeenschapsschuld is. In geschil is of partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor deze schuld.
4.1
De vrouw is van mening dat de schuld aan KPN geheel voor rekening van de man dient te komen, nu deze schuld ziet op gesprekskosten die de man met zijn mobiele telefoon vanuit het buitenland heeft gemaakt en hij deze kosten nodeloos heeft gemaakt. Voorts is zij van mening dat zij, indien zij al draagplichtig is, slechts dient bij te dragen in de oorspronkelijke nota, zonder verhogingen wegens het te laat voldoen van de nota, nu de vrouw geen enkele invloed heeft gehad op het moment van betalen van de nota en de nalatigheid volledig aan de man is te wijten.
4.11
Het hof overweegt hierover als volgt. Het beginsel dat echtgenoten ieder voor de helft draagplichtig zijn voor gemeenschapsschulden lijdt slechts uitzondering indien zodanige draagplicht in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw onvoldoende onderbouwd dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de schuld aan KPN door partijen gezamenlijk, ieder voor de helft, gedragen wordt.
De enkele stelling dat de vrouw betwijfelt dat de man de in rekening gebrachte telefoongesprekken daadwerkelijk met hulpverlenende instanties heeft gevoerd, zoals hij heeft aangegeven, acht het hof daartoe onvoldoende. Ook de stelling dat de man geen contact behoefde op te nemen met jeugdzorginstellingen, omdat de vrouw de contacten met deze instanties onderhield en partijen onderling via Skype communiceerden, dit om de kosten laag te houden acht het hof - wat daar verder ook van zij - onvoldoende om af te wijken van het uitgangspunt dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor gemeenschapsschulden. De stelling van de vrouw dat zij geen enkele invloed heeft gehad op het moment van betalen van de nota en de nalatigheid volledig aan de man is te wijten, maakt dit niet anders. Het hof ziet dan ook geen aanleiding te bepalen dat de vrouw slechts dient bij te dragen in de oorspronkelijke rekening, met uitzondering van de verhogingen wegens het te laat voldoen van de rekening.

5.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof beslissen als hierna vermeld.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
in het geval de executoriale verkoop van de voormalige echtelijke woning, te weten de woning aan de [adres] te [woonplaats], - om welke reden dan ook - geen doorgang vindt:
verplicht de man binnen twee weken na schriftelijke sommatie door de vrouw mee te werken aan de verkoop van de voormalige echtelijke woning van partijen, te weten de woning aan de [adres] te [woonplaats];
bepaalt dat de man aan de vrouw dient te betalen een dwangsom groot € 500,- per week dat de man in gebreke blijft aan de hiervoor genoemde verplichting te voldoen, tot een maximum van € 15.000,-;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.M. van der Meer, mr. A.H. Garos en
mr. H. Lenters, uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 27 maart 2014 in het bijzijn van de griffier.