ECLI:NL:GHARL:2014:348

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 januari 2014
Publicatiedatum
21 januari 2014
Zaaknummer
21-004679-09
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingfraude met overdracht van effectenportefeuille en valselijk opgemaakte geconsolideerde jaarrekening

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Arnhem. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], werd beschuldigd van belastingfraude en valsheid in geschrift. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk onjuiste belastingaangiften had gedaan, waardoor te weinig belasting werd geheven. De verdachte had in zijn aangiften de datum van overdracht van zijn effectenportefeuille aan Safe Strategic Investments B.V. onjuist vermeld, wat leidde tot een aanzienlijk financieel voordeel. Het hof heeft vastgesteld dat de overdracht pas op 5 juli 2001 had plaatsgevonden, terwijl de verdachte in zijn aangiften de datum van 12 maart 2001 had opgegeven. Dit leidde tot een belastingnadeel van € 1.180.054 voor de Nederlandse staat. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde op advies van zijn accountants en dat er geen opzet was. Het hof verwierp deze argumenten en concludeerde dat de verdachte bewust onjuiste informatie had verstrekt. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 250.000, waarbij het hof rekening hield met zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder zijn fysieke gezondheid en leeftijd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004673-09
Uitspraak d.d.: 21 januari 2014
TEGENSPRAAK
Promis
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Arnhem van 26 november 2009 met parketnummer 05-980004-07 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres].

1.Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

2.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 21 november 2012, 11 maart 2013, 24 juni 2013, 23 september 2013, 9 december 2013 en 21 januari 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadslieden, mr. R.W.J. Kerckhoffs en mevr. mr. M.H.W.N. Lammers, naar voren is gebracht.

3.Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

3.1.
Door de raadsman is betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard vanwege -kort weergegeven-:
a. het onjuist verbaliseren van de ING-tapes en het bewust aanleveren door het openbaar ministerie van een incompleet dossier;
b. schending van het nemo teneteur beginsel;
c. schending van het gelijkheidsbeginsel en willekeur;
d. schending van het informele verschoningsrecht van de accountant en de belastingadviseur.
Door de hiervoor onder a. tot en met d. genoemde schendingen zijn, aldus de verdediging, de beginselen van een behoorlijke procesorde afzonderlijk maar ook in onderlinge samenhang bezien geschonden, waardoor doelbewust dan wel met grove veronachtzaming de belangen van de verdachte op een eerlijk proces tekort zijn gedaan.
3.2.
Ter onderbouwing van voornoemd standpunt wordt door de verdediging het volgende aangevoerd.
3.2.1.
Ad a (
het onjuist verbaliseren van de ING-tapes en het bewust aanleveren door het openbaar ministerie van een incompleet dossier)
De verdediging stelt op grond van hetgeen in het preliminair verweer ter terechtzitting van 21 november 2012 is aangevoerd en in de pleitnota is herhaald, dat met betrekking tot de ING tapes sprake is van een bewust onjuiste verbalisering. Niet alleen is de verbalisering met betrekking tot de uitwerking onjuist maar bovendien blijkt het relaas omtrent de bemoeienis van de officier van justitie onjuist te zijn. Daarnaast stelt de verdediging dat door de FIOD zeer relevante telefoongesprekken van verdachte met een medewerker van de ING niet zijn uitgewerkt en voor verdachte relevant ontlastend materiaal buiten het proces-verbaal van de FIOD is gehouden.
3.2.2.
Daarnaast stelt de verdediging dat controle door de verdediging of door de FIOD alle voor verdachte relevante en ontlastende stukken aan het dossier zijn toegevoegd, niet meer mogelijk nu een deel van de bewijsmiddelen is geretourneerd dan wel spoorloos is verdwenen.
3.3.
Ad b. (
schending van het nemo teneteur beginsel)
De verdediging stelt zich, onder verwijzing naar hetgeen in het preliminair verweer ter terechtzitting van 21 november 2012 is aangevoerd en onder verwijzing naar het arrest Chambaz van het EHRM van 5 april 2012, op het standpunt dat de beslissing van het openbaar ministerie om verdachte te vervolgen volledig is gebaseerd op de resultaten van een op artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen gebaseerd onderzoek van belastingaangiften. Zonder van de op grond van dat artikel verkregen gegevens en verklaringen gebruik te maken, had tegen verdachte geen rechtmatige verdenking kunnen ontstaan.
Subsidiair heeft de verdediging betoogd dat de aldus onrechtmatig in het onderzoek ingebrachte bescheiden van het bewijs dienen te worden uitgesloten.
3.5.
Ad c. (
schending van het gelijkheidsbeginsel en willekeur)
De verdediging stelt zich op het standpunt, onder verwijzing naar hetgeen in het preliminair verweer ter terechtzitting van 21 november 2012 is aangevoerd, dat door de beslissing van het openbaar ministerie de zaken tegen de adviseurs van verdachte wegens gebrek aan bewijs te seponeren en de zaak tegen verdachte te vervolgen het gelijkheidsbeginsel is geschonden en is gehandeld in strijd met het verbod op willekeur. Dit klemt des te meer nu het openbaar ministerie niet bereid is gebleken om ter terechtzitting verantwoording over deze beslissingen af te leggen.
3.6.
Ad d. (
schending van het informele verschoningsrecht van de accountant en de belastingadviseur)
De verdediging stelt hiertoe dat de belastingdienst inzage had in de navolgende documenten:
- een interne notitie van [getuige 1] van een telefoongesprek met
[verdachte] (bijlage D-12);
- een aantekening van [getuige 1] op een e-mailbericht van [getuige 2] (bijlage D-16); deze heeft hij met pen op het e-mailbericht gezet naar aanleiding van een telefoongesprek met [verdachte], aldus [getuige 1];
- een persoonlijke aantekening van [getuige 1] op bijlage D-13.
Naar het oordeel van de verdediging had de belastingdienst geen inzage mogen nemen in bovenstaande documenten, nu de belastingdienst in strijd met het informele verschoningsrecht van de belastingadviseur/accountant heeft gehandeld door deze personen niet de gelegenheid te geven een afweging te maken of het verschoningsrecht van toepassing is op de gevraagde bescheiden. De genoemde documenten waarop de Belastingdienst het vermoeden van het plegen van een strafbaar feit heeft gebaseerd vallen onder voornoemd informeel verschoningsrecht. Dat betekent dat de Belastingdienst deze bescheiden niet ter inzage had mogen vragen althans deze niet voor haar onderzoek en daarmee de vaststelling van een verdenking had mogen gebruiken.
3.7.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft betoogd dat het openbaar ministerie zich niet kan vinden in de aannames en veronderstellingen waarop de verdediging de verweren met betrekking tot de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie stoelt en is van oordeel dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging.
3.8.
Overwegingen hof
Algemeen
Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie bij vormverzuimen is volgens vaste jurisprudentie slechts in die gevallen aan de orde als sprake is van een ernstige schending van beginselen van een behoorlijke procesorde, waarbij doelbewust of met grove veronachtzaming van verdachtes belangen te kort is gedaan aan diens recht op een behoorlijke behandeling van de zaak. Hierbij moet van geval tot geval beoordeeld worden of en in hoeverre de verdachte bij een vormverzuim in zijn belangen is benadeeld.
3.8.1.
Ad a (
het onjuist verbaliseren van de ING –tapes en het bewust aanleveren door het openbaar ministerie van een incompleet dossier)
Met de verdediging is het hof van oordeel dat het dossier en met name het proces-verbaal, zoals bij de aanvang van het hoger beroep aan het hof is overgelegd, niet geheel voldeed aan de eisen die daaraan uit het oogpunt van waarheidsvinding gesteld mogen worden. Het hof denkt hierbij aan het niet volledig uitwerken van de ING-tapes en het geven van een samenvatting van één van de gesprekken (23 maart 2001) uit de ING-tapes die niet (geheel) overeenkwam met de inhoud van dat gesprek.
Echter, anders dan door de verdediging betoogd, leidt dit naar het oordeel van het hof niet tot een niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Bij de regiezitting van het hof in deze zaak op 21 november 2012 heeft de verdediging het hof gewezen op de onvolkomenheden in het procesdossier. Bij tussenarrest van 5 december 2012 heeft het hof gelast dat de alle ING-tapes verbatim dienen te worden uitgewerkt. Voorts is de verdediging in staat gesteld om getuigen omtrent de gang van zaken met betrekking tot de verkrijging en uitwerking van de ING-tapes te horen. Alle tapes en de verbatim uitwerking daarvan maken nu onderdeel uit van het dossier. Zo er al sprake zou zijn van schending van strafvorderlijke voorschriften in het vooronderzoek, dan is verdachte daardoor niet in zijn belang geschaad nu deze gebreken in hoger beroep zijn hersteld.
Het is het hof niet gebleken noch is anderszins aannemelijk geworden dat door de FIOD bewust bescheiden aan het dossier zijn achtergehouden.
De feiten en omstandigheden die de verdediging aanvoert voor het standpunt dat de uitwerking van de ING-tape van 23 maart 2001 bewust valselijk is opgemaakt, kunnen naar het oordeel van het hof die conclusie niet staven. Het hof is het voorts niet gebleken dat de onjuistheden in de uitwerking van de gesprekken doelbewust zijn gemaakt. Dit onderdeel van het verweer wordt verworpen.
Door de verdediging is voorts gesteld dat controle of door de FIOD alle voor verdachte relevante en ontlastende stukken aan het dossier zijn toegevoegd niet meer mogelijk is nu een deel van de bewijsmiddelen is geretourneerd dan wel spoorloos is verdwenen. Dat door de retournering van bescheiden mogelijk ontlastend materiaal niet in het dossier is opgenomen kan in beginsel niet worden uitgesloten, maar naar het oordeel van het hof heeft de verdediging onvoldoende onderbouwd waarom de door de raadsman bedoelde bescheiden van belang kunnen zijn voor de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering.
Subsidiair heeft de verdediging betoogd dat de uitwerking van de telefoontapes van de ING door de FIOD op belangrijke onderdelen niet juist is weergegeven, zodat deze weergave ter zijde dient te worden gesteld.
Het hof verwerpt dit verweer. Ook door het hof zijn deze tapes beluisterd. Met de verdediging is het hof eens, dat de weergave van de gesprekken op sommige onderdelen niet (geheel) overeenkomt met hetgeen op de tapes besproken wordt, maar het betreffen afwijkingen die zeker niet cruciaal zijn voor het bewijs en welke onjuiste weergaven mede te verklaren zijn door de kwaliteit van de tapes en de wijze waarop de gesprekken tussen verdachte en de medewerker van ING zijn gevoerd.
3.8.2.
Ad b. (
schending van het nemo teneteur beginsel)
De stelling van de verdediging dat het openbaar ministerie op grond van informatie verkregen op de voet van artikel 47 van de Algemene Wet inzake rijksbelastingen niet tot vervolging mag overgaan, vindt geen steun in de wet. In gevallen waarin van een belastingplichtige op grond van art. 47 AWR afgifte van materiaal wordt verlangd met het oog op een juiste belastingheffing, mag wilsafhankelijk materiaal niet worden gebruikt voor fiscale beboeting of strafvervolging van de belastingplichtige. Zou dit laatste toch gebeuren, dan dient de strafrechter te bepalen welk gevolg aan dit gebruik moet worden verbonden. [1]
Het hof kan niet geheel uitsluiten dat het strafrechtelijk onderzoek dat tegen verdachte is opgestart voor een gering deel is gebaseerd op materiaal dat afhankelijk van de wil van verdachte is verkregen. Het hof is echter op basis van de processtukken, het onderzoek ter terechtzitting en de daarbij door de verdediging ingebrachte bescheiden van oordeel dat het strafrechtelijk onderzoek niet uitsluitend of grotendeels is gestart op basis van wilsafhankelijk materiaal.
Het hof wijst er hierbij op dat door verdachte zelf, voorafgaand aan het strafrechtelijk onderzoek, vrijwillig stukken zijn gestuurd aan de Belastingdienst. [2]
Gelet hierop is het hof van oordeel dat niet gesteld kan worden dat doelbewust of met grove veronachtzaming van verdachtes belangen te kort is gedaan aan diens recht op een behoorlijke behandeling van de zaak, zodat een niet-ontvankelijk verklaren van het openbaar ministerie niet aan de orde is.
Ook indien, zoals door de verdediging is betoogd, niet uit te sluiten valt dat lopende het onderzoek door verbalisanten handelingen zijn verricht die niet stroken met de strafvorderlijke richtlijnen -het hof ziet hiervoor noch ambtshalve noch door hetgeen door de verdediging is aangedragen concrete aanwijzingen- leidt dit niet tot het niet-ontvankelijk verklaren van het openbaar ministerie nu niet is gebleken dat dit heeft geleid tot bewijsmateriaal dat door de belastingplichtige onder dwang is verstrekt. Daarnaast blijkt uit het dossier dat veel bescheiden bij derden zijn opgevraagd of door verdachte zelf of namens verdachte door zijn accountants/adviseurs vrijwillig aan de belastingdienst zijn overgelegd.
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het mogelijk verstrekken van wilsafhankelijk materiaal dient te leiden tot bewijsuitsluiting, zoals ook door de verdediging subsidiair is betoogd.
Het hof overweegt hiertoe het volgende.
Ter terechtzitting van 21 november 2012 heeft de verdediging het betoog van bewijsuitsluiting voor het eerst aan de orde gesteld. Op verzoek van het hof heeft de verdediging vervolgens op 18 december 2012 een lijst overgelegd van stukken die naar het oordeel van de verdediging van het bewijs dienen te worden uitgesloten.
Op 21 november 2012 heeft de verdediging ook verzocht om toevoeging van de stukken uit de fiscale procedure. Bij tussenarrest van 5 december 2012 heeft het hof de stukken uit de fiscale procedure aan het dossier toegevoegd.
Het hof heeft de lijst van 18 december 2012 vergeleken met de door de verdediging ingebrachte fiscale stukken. Uit deze vergelijking blijkt dat behoudens het in lijst genoemde verslag van 28 januari 2005 tussen vertegenwoordigers van de belastingdienst en verdachte en [getuige 2], alle andere genoemde bescheiden deel uitmaken van het door verdachte vrijwillig in het proces ingebrachte fiscale stukken. Zo al het door de verdediging genoemde materiaal van bewijs zou moeten worden uitgesloten is het nadien door de verdediging zelf weer in het geding gebracht. Deze bescheiden zijn voor het bewijs bruikbaar.
3.8.3.
Ad c. (
schending van het gelijkheidsbeginsel en willekeur)
Het is aan het openbaar ministerie om binnen de gegeven beleidsvrijheid – daargelaten de voor rechtstreeks belanghebbenden bestaande beklagmogelijkheden van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering – te beslissen of strafvervolging al dan niet opportuun is. Slechts indien het openbaar ministerie in redelijkheid niet tot vervolging had kunnen besluiten of wanneer anderszins sprake is van schending van enig beginsel van behoorlijke procesorde kan het recht tot strafvervolging vervallen worden verklaard.
Het is het hof in het kader van de vervolging van verdachte niet gebleken van enige strijd met het gelijkheidsbeginsel. Het is op zichzelf denkbaar dat de accountants en (een of meer van) de overige adviseurs strafrechtelijk waren vervolgd (waarbij het hof uitdrukkelijk in het midden laat of er door die personen wel of niet strafbare feiten zijn gepleegd nu daarnaar door het hof geen onderzoek is gedaan), maar hun positie is gezien in het geheel van feiten en omstandigheden anders dan die van verdachte. Het was ook verdachte die een direct aanzienlijk financieel belang had bij de tenlastegelegde feiten. Nu er geen sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel, kan niet gezegd worden dat het openbaar ministerie door verdachte wel te vervolgen en zijn adviseurs niet, gehandeld heeft in strijd met het verbod op willekeur. Het verweer wordt verworpen.
3.8.4.
Ad d. (
schending van het informele verschoningsrecht van de accountant en de belastingadviseur)
Vooropgesteld dient te worden dat het informele verschoningsrecht van de accountant en de belastingadviseur geen basis vindt in de wet. De verdediging heeft zijn verweer gestoeld op het arrest van de Hoge Raad van 23 september 2005 [3] waarin het volgende wordt overwogen:
“Dat het tot de algemene beginselen van behoorlijk bestuur te rekenen beginsel van fair play zich ertegen verzet dat een inspecteur van zijn bevoegdheid ex artikel 47 AWR gebruik maakt om kennis te krijgen van rapporten en andere geschriften van derden voor zover zij ten doel hebben de fiscale positie van de belastingplichtige te belichten of hem daaromtrent te adviseren. Deze overweging geldt ook voor de onderdelen van die geschriften die met dat doel gegevens van feitelijke of beschrijvende aard bevatten.”
De verdediging stelt vervolgens dat het aan de belastingadviseur zelf is om te beoordelen of dit verschoningsrecht van toepassing is op de gevraagde bescheiden.
Uitgangspunt in deze zaak is dat belastingplichtigen op grond van artikel 47 AWR gegevens en inlichtingen dienen te verstrekken welke voor de belastingheffing van belang kunnen zijn. Als de Belastingdienst die gegevens bij de belastingadviseur opvraagt is dat daarom niet in strijd met het fair play beginsel. De Belastingdienst krijgt daardoor immers geen andere gegevens dan de belastingplichtige zelf had behoren te verstrekken. Van strijd met het fair play beginsel kan wel sprake zijn als de Belastingdienst inzage zou vorderen in correspondentie tussen de belastingplichtige en de belastingadviseur voor zover daarin zaken worden besproken als de verschillende opties die de belastingplichtige ten dienste staan, de toelaatbaarheid en eventuele risico's van bepaalde keuzes, de jegens de Belastingdienst te volgen strategie etc. etc. Hiervan is het hof niet gebleken.
Door de belastingdienst is op 23 januari 2006 aan Ernst & Young gevraagd om de controledossiers van de openbare accountants. [4] Dat vervolgens door Ernst &Young kennelijk weloverwogen is besloten naast de controledossiers ook de adviesstukken aan de belastingdienst over te leggen, is de verantwoordelijkheid van Ernst & Young. Indien uit de inhoud van die dossiers vervolgens feiten kunnen worden afgeleid ten voordele of nadele van verdachte, is dat voor risico van Ernst & Young en leidt dat er niet toe dat het zogeheten informele verschoningsrecht is geschonden.
Overigens is het hof van oordeel dat de door de raadsman bedoelde stukken niet onder het zogeheten informele verschoningsrecht vallen.
Het hof verwerpt het verweer
3.8.5.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande, ook in onderlinge samenhang bezien, verwerpt het hof de verweren van de verdediging. Derhalve is het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging. Zoals hiervoor al aangehaald wordt ook het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting verworpen.

4.Voorwaardelijke verzoek tot horen van getuigen

4.1.
Subsidiair betoogt de verdediging dat indien het beroep op het niet-ontvankelijk verklaren van het openbaar ministerie in verband met het onjuist verbaliseren van de ING-tapes en het bewust aanleveren door het openbaar ministerie van een incompleet dossier, wordt verworpen, de getuigen [getuige 3], [getuige 4], beiden werkzaam bij de FIOD en de getuige [getuige 5], werkzaam bij het openbaar ministerie dienen te worden gehoord.
Daarnaast verzoekt de verdediging om, indien het beroep op het niet-ontvankelijk verklaren van het openbaar ministerie in verband met de schending van het gelijkheidsbeginsel, wordt verworpen, toevoeging van de correspondentie met betrekking tot de sepotbeslissingen met betrekking tot de medewerkers van Ernst & Young en de voormalige directeur van ABN AMRO Bank [getuige 6] en wenst de verdediging de voormalige officier van justitie [getuige 7] nader te horen over diens brief van 3 april 2007.
4.2.
Het hof heeft bij zijn tussenarrest van 5 december 2012 het horen van de getuigen [getuige 3] en [getuige 7] toegewezen. De getuigen zijn vervolgens door de raadsheer-commissaris in het bijzijn van mr. Kerckhoffs gehoord. Hetgeen door de verdediging thans ter terechtzitting wordt aangevoerd geeft geen blijk van nieuwe feiten of omstandigheden die het thans noodzakelijk maken deze getuigen wederom te horen. Het hof wijst het verzoek af.
4.3.
Het horen van de getuigen [getuige 4] is bij tussenarrest van 5 december 2012 afgewezen omdat het horen van de verbalisant [getuige 3] was toegewezen.
Het verzoek tot het toevoegen van de correspondentie is reeds eerder gedaan ter terechtzitting van 21 november 2012 en bij tussenarrest van 5 december 2012 door het hof afgewezen.
Hetgeen door de verdediging op 9 december 2013 is aangevoerd leidt niet tot een beslissing van een andere inhoud dan die van 5 december 2013. Niet gebleken is van feiten en omstandigheden die het thans noodzakelijk maken de gevraagde bescheiden toe te voegen of de getuige te horen, zodat het verzoek wordt afgewezen.
4.4.
Ten aanzien van het horen van de getuige [getuige 5] dient het hof het verzoek te beoordelen aan de hand van het noodzaakcriterium. Het verzoek wordt afgewezen nu het hof de noodzaak tot het horen niet is gebleken. Naar het oordeel van het hof is er uit het dossier voldoende informatie bekend over de uitwerking van de ING-tapes en acht het hof zich afdoende geïnformeerd. Daarnaast heeft de verdediging de ING-tapes zelf kunnen uitluisteren en die op- en/of aanmerkingen ter terechtzitting naar voren kunnen brengen en gebracht die de verdediging dienstig voorkwam.

5.Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

6.De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 16 april 2003 te Arnhem en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten:
-
- een aangifte inkomstenbelasting en premievolksverzekeringen over het jaar 2001 ten name van [verdachte] (D-01-B),
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, en/althans heeft laten doen door (een) ander(en), immers heeft/hebben verdachte(n) en/of zijn, verdachtes, mededader(s) opzettelijk op die bij/naar de Inspecteur der Belastingen te Arnhem en/of (elders) in Nederland ingeleverde/gezonden aangifte voor de inkomstenbelasting en premievolksverzekeringen (over genoemd aangiftetijdvak) (Aangifteblad 5) geen en/of een onjuist en/of te laag (belastbaar) bedrag onder
"box 2 Inkomen uit aanmerkelijk belang" (punt 20, algemeen) en/of
aan "Reguliere voordelen uit het aanmerkelijk belang" (onder punt 20b) en/of
aan "Voordeel uit aanmerkelijk belang" (onder punt 20h), opgegeven en/of vermeld,
en/althans door die/een ander(en) doen opgeven en/of vermelden,
terwijl dat/die feit(en) er toe heeft/hebben gestrekt, dat te weinig belasting werd geheven;
2:
[verdachte Holding] BV op of omstreeks 28 oktober 2003 te Arnhem en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten:
- een aangifte Vennootschapsbelasting over het kalenderjaar 2001 of boekjaar 2001/2002 ten name van [verdachte Holding] B.V. (D-02-B),
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, en/althans heeft laten doen door (een) ander(en), immers heeft voornoemde rechtspersoon en/of haar mededader(s) opzettelijk op die bij/naar de Inspecteur der Belastingen te Arnhem en/of (elders) in Nederland ingeleverde/gezonden aangifte voor de Vennootschapsbelasting (over genoemd aangiftetijdvak) (blad 6) een onjuist en/of te hoog bedrag onder
"Overige bedrijfskosten" (punt 19, algemeen) en/of
aan "Waarderingsvermindering effecten" (onder punt 19k, rubriek 8639)
en/of aan "Totaal overige bedrijfskosten" (onder punt 19o, rubriek 7607), en/of
een te laag bedrag aan "Saldo fiscale winstberekening" (onder punt 21, rubriek 8711) en/of (blad 2) een te laag bedrag aan "Saldo fiscale winst" (onder punt 1h, rubriek 1208) en/of (blad 4) een te laag "Belastbaar bedrag" (onder punt 11, rubriek 2314)
en/of (Bijlage) onder "1l Transacties of overeenkomsten met aandeelhouders-natuurlijke personen of transacties met verbonden lichamen" d.d. 12 maart 2001
als datum van overdracht van een pakket aandelen door de bestuurder en enig aandeelhouder van [verdachte Holding] aan Safe Strategic Investments B.V., opgegeven en/of vermeld en/althans door die/een ander(en) laten opgeven en/of vermelden,
terwijl dat/die feit(en) er toe heeft/hebben gestrekt, dat te weinig belasting werd geheven, tot het plegen van welk bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) opdracht heeft/hebben gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven gedraging(en) verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) feitelijke leiding heeft/hebben gegeven;
3:
hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in de periode van 21 januari 2002 tot en met 19 november 2002, in elk geval in het jaar 2002, te Leerdam en/of Utrecht en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met één of meer andere (rechts)perso(o)n(en), althans alleen,
-
- een toelichting op de geconsolideerde jaarrekening 2001 van [verdachte Holding] BV te Leerdam, gevoegd als bijlage 3 bij het rapport opgemaakt door Ernst & Young en gericht aan de Directie van [verdachte Holding] BV d.d. 19 november 2002 inzake de jaarrekening 2001 (D/44-E),
-
- zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen –
(telkens) valselijk heeft opgemaakt of vervalst, en/althans valselijk heeft doen opmaken en/of doen vervalsen door (een) ander(en),
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn, verdachtes, mededader(s) (telkens) valselijk - immers opzettelijk in strijd met de waarheid - (zakelijk weergegeven) in deze toelichting, onder het kopje "Effecten" (pagina 10 &11) het navolgende vermeld en/of doen vermelden: "Op 12 maart 2001 heeft de bestuurder en enig aandeelhouder van de vennootschap een pakket aandelen overgedragen aan de 100% deelneming Safe Strategic Investments BV.", terwijl de overeenkomst omtrent de overdracht en levering van voornoemde aandelen aan Safe Strategic Investments BV pas op 5 juli 2001, in ieder geval op een latere datum dan 12 maart 2001, is voltooid,
zulks (telkens) met het oogmerk om voormeld geschrift als echt en onvervalst
te gebruiken en/of door één of meer ander(en) te (doen) gebruiken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
7. Beoordeling van het bewijs [5]
7.1.
De verdenking in deze zaak komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
- de aangifte inkomstenbelasting en premievolksverzekeringen over het jaar 2001 onjuist of onvolledig heeft gedaan (feit 1);
- de aangifte vennootschapsbelasting over het kalenderjaar 2001 ten name van [verdachte Holding] B.V. onjuist of onvolledig heeft gedaan (feit 2);
- een toelichting op de geconsolideerde jaarrekening van [verdachte Holding] B.V. valselijk heeft opgemaakt (feit 3).
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden welke door de verdediging niet worden betwist.
7.2.
Verdachte was in 2001 enig aandeelhouder en directeur van [verdachte Holding]
BV. Deze vennootschap hield alle aandelen in de op 30 december 1999 opgerichte Safe Strategic Investments BV (hierna te noemen: Safe BV of Safe of SSI (BV)) [6] .
In 2001 hield verdachte in privé diverse effectenportefeuilles (hierna: de effectenportefeuilles) ter belegging. In verband daarmee werden effectenrekeningen aangehouden bij de ABN-AMRO bank, de ING bank en KBC bank. Financiering van de effecten vond ook plaats door deze banken. [7] In het jaar 2001 vond een daling van de aandelenkoersen plaats. [8] In dat zelfde jaar heeft verdachte ING, KBC en ABN Amro per brief van 5 juli 2001 medegedeeld dat de effectenportefeuilles aan Safe BV verkocht en overgedragen waren. [9] Ter bepaling van de verkoopprijs hebben eiser en Safe BV de hoogste (AEX)-koersen van de effecten op 12 maart 2001 gehanteerd. [10]
7.3.
Ten aanzien van feit 1
Verdachte heeft op 16 april 2003 bij de Belastingdienst te Arnhem een aangifte inkomstenbelasting en premievolksverzekeringen als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, gedaan over het jaar 2001. Het aangifteformulier is door hem ondertekend.
In het aangifteformulier zijn onder punt 20, algemeen “box 2 Inkomen uit aanmerkelijk belang” en onder 20b “Reguliere voordelen uit het aanmerkelijk belang” en onder 20h “Voordeel uit aanmerkelijk belang” geen bedragen ingevuld. [11]
7.4.
Ten aanzien van feit 2
Op of omstreeks 28 oktober 2003 heeft [verdachte Holding] BV bij de Belastingdienst te Arnhem een aangifte vennootschapsbelasting als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, gedaan over het kalenderjaar 2001.
In de bijlage bij deze aangifte is onder “1I Transacties of overeenkomsten met aandeelhouders-natuurlijke personen of transacties met verbonden lichamen” opgenomen: “…heeft op 12 maart 2001 de bestuurder en enig aandeelhouder van de vennootschap een pakket aandelen overgedragen aan de 100% deelneming Safe Strategic Investments B.V.”
In het geval komt vast te staan dat de overdracht van de effectenportefeuille heeft plaats gevonden op 5 juli 2001 of een andere datum na 12 maart 2001, terwijl de waarde van die portefeuille is gedaald sedert 12 maart 2001, is:
- op blad 6 van de aangifte een onjuist en/of te hoog bedrag onder “Overige bedrijfskosten” (punt 19, algemeen) en aan “Waarderingsvermindering effecten”(onder punt 19 k, rubriek 8639) en aan “Totaal overige bedrijfskosten” (onder punt 19o, rubriek 7607) opgegeven en een te laag bedrag aan “Saldo fiscale winstberekening” (onder punt 21, rubriek 8711) en
- op blad 2 een te laag bedrag aan “Saldo fiscale winst” (onder punt 1h, rubriek 1208) en
- op blad 4 een te laag “Belastbaar bedrag” (onder punt 11, rubriek 2314) opgegeven. [12]
Die aangifte is ondertekend door verdachte als directeur/aandeelhouder. [13]
7.5.
Ten aanzien van feit 3
Op 16 januari 2002 heeft een bespreking plaats gevonden ten kantore van verdachte waar ook medewerkers van Ernst & Young aanwezig waren. Het onderwerp van bespreking was de verwerking van de aandelentransactie in de jaarrekening 2001 van [verdachte Holding]
BV.. [14]
In de toelichting op de geconsolideerde jaarrekening 2001 van de Holding, gevoegd als bijlage 3 bij het rapport opgemaakt door Ernst & Young en gericht aan de directie van de Holding van 19 november 2002 inzake de jaarrekening 2001, is onder het kopje “Effecten” (pagina 10 en 11) vermeld: “
Op 12 maart 2001 heeft de bestuurder en enig aandeelhouder van de vennootschap een pakket aandelen overgedragen aan de 100% deelneming Safe Strategic Investments BV.” [15] De jaarrekening is in opdracht van verdachte opgemaakt door Ernst & Young. [16]
7.6.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal acht de feiten als tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen.
Zij stelt, kort samengevat, dat uit de door haar genoemde documenten en verklaringen van getuigen blijkt dat de overdracht van de effectenportefeuille door verdachte aan Safe heeft plaats gevonden op 5 juli 2001.
7.7.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich, kort samengevat, op het standpunt dat op basis van de in het procesdossier aanwezige bewijsmiddelen niet buiten twijfel is vast te stellen dat verdachte pas op een datum na 12 maart 2001 de economische eigendom van de effectenportefeuille heeft overgedragen aan Safe BV. Voor de belastingaangifte moet volgens de verdediging van 12 maart 2001 als moment van economische eigendomsoverdracht worden uitgegaan. Ten slotte stelt de verdediging dat het opzet op strafwaardig handelen ontbreekt.
7.8.
bewijsoverweging hof
7.8.1.
De kern van deze zaak is of 12 maart 2001 de datum is waarop de obligatoire
overeenkomst tot overheveling van (de economische eigendom van) de effectenportefeuille tussen verdachte en Safe BV is gesloten. Die datum van die overeenkomst is beslissend voor de vaststelling van het moment van waar af de waardemutaties van de effecten voor rekening en risico van Safe BV zijn gekomen.
Gelet op de tenlastegelegde feiten dient bewezen te worden dat verdachte op 5 juli 2001, althans op een latere datum dan 12 maart 2001 zijn effectenportefeuille tegen een onzakelijk te hoge prijs heeft overgedragen aan Safe BV.
Op 12 maart 2011 heeft verdachte een gesprek gehad met medewerkers van de ING over de tekorten op de financiering van zijn privé effectenportefeuille. [17] Het hof gaat er bij wijze van veronderstelling vanuit dat verdachte al op 12 maart 2001, naar aanleiding van dit gesprek naar een oplossing heeft gezocht voor de tekorten op zijn privé effectenrekening. Die oplossing was gelegen in het overhevelen van zijn effectenportefeuille naar Safe BV. De feitelijke overgang van deze effectenportefeuille is bij de betreffende banken eerst per brief medegedeeld op 5 juli 2001.
Het dossier ontbeert objectief en concreet materiaal waaruit kan worden afgeleid dat verdachte op 12 maart 2011 de overeenkomst heeft gesloten tot overheveling van de effectenportefeuille. Bescheiden zoals een kort rond 12 maart 2001 opgemaakte schriftelijke overeenkomst of andere bescheiden zoals een aandeelhoudersbesluit of notulen van een vergadering van aandeelhouders ontbreken. Ook blijkt niet dat op 12 maart 2001 de gestelde verkoop administratief is vastgelegd. Ook de verklaringen van de door de rechter-commissaris, de raadsheer-commissaris en het hof gehoorde getuigen maken dit niet anders, omdat zij veelal verklaren omtrent hetgeen zij van verdachte hebben gehoord. De mededeling van verdachte dat hij op 12 maart 2001 zijn effectenportefeuilles zou hebben verkocht aan Safe BV is in alle gevallen de enige kenbron.
7.8.2.
Daarentegen zijn er in het procesdossier bewijsmiddelen aanwezig die tot de conclusie leiden dat er op 12 maart 2001 nog geen overeenkomst was gesloten, zoals onder meer blijkt uit de volgende feiten en omstandigheden:
- Op 12 maart 2001 heeft verdachte op zijn kantoor in Leerdam een delegatie van ING ontvangen. Van de kant van ING waren aanwezig [getuige 8] en [getuige 9]. In dat gesprek is de verhoging van de kredietlimiet in rekening-courant van [verdachte] tot 3 miljoen euro aan de orde. Het verslag van de bespreking vermeldt:
“Met [verdachte] is besproken om (indien mogelijk) een aanbod te doen voor verhoging van de limiet waarbij hij een deel van de limiet niet zal gebruiken, die blijft dus als buffer achter die functioneert als een ‘stand-by faciliteit om forse schommelingen van de beurzen op te vangen. Stel de faciliteit wordt hfl 3 mio, dan kan daarvan hfl 1 mio als ruimte gereserveerd worden voor opvang van deze schommelingen. Hij kan dan hfl 2 mio gebruiken om beleggingen aan te kopen. Bespreekbaar zou nu wel moeten zijn dat hij de bestaande debetstand aanzuivert.” [18]
[getuige 8] (van ING) is daarover gehoord. Zij verklaart dat bij de bespreking van 12 maart 2001 niet is gesproken over de overdracht van de effectenportefeuille van verdachte aan Safe BV. [19]
- Op 19 maart 2001 stuurt [getuige 10] van KBC aan [getuige 11] van ABN-AMRO een fax waarin is vermeld dat verdachte overweegt binnen twee maanden ongeveer 5 miljoen over te boeken van uit de B.V. naar privé. [20] Naar het oordeel van het hof duidt dat niet op een reeds plaatsgevonden hebbende overdracht van de effectenportefeuilles naar een vennootschap.
- het gesprek dat verdachte op 22 maart 2001 om 16:49 uur heeft gevoerd met [getuige 12] van ING [21] , onder meer inhoudende:
[getuige 12]: ‘
Tegen dit soort dalingen is inderdaad niet tegenaan te werken.’
Verdachte: ‘
Nou dus wat hebben we gisteren gedaan, dat komt wel weer terug. Om half twee ging ik van mijn fietsje van huis af.’
‘Toen heb ik besloten dat ik zeg jongens, ik ga al mijn bank ’t geld afbetalen.’
(…)
‘En hoe het precies wordt, weet ik nog niet. Dus we gaan, daarom heb ik gevraagd om effe die beurs eh dingen allemaal op een rij te zetten.’
[getuige 12]:
‘Ja, ik heb hier een grafiekje.’
Verdachte: ‘
Ik ga meneer [naam 1] bellen maar dan weet je vast waar wij me bezig zijn. En dan kom ik morgen of overmorgen kom’k we is een keer terug op die grafiek welke de beste dag is.
- Het gesprek dat verdachte op 23 maart 2001 om 08:37 heeft gevoerd met [getuige 12] van ING [22] , onder meer inhoudende:
Verdachte: ‘
maandag 12 maart om 13.00 uur
[getuige 12]: ’
13.00 uur. Ik ga ‘ns kijken of ik ergens iets kan vinden. Hoezo precies één uur?’
Verdachte: ‘
Nou omdat ik de aandelen aan de BV heb verkocht. Moet toch ergens een, een datum hebben.’
- Op 1 juni 2001 schrijft verdachte aan ING dat zijn verzoek om kredietverhoging in zijn geheel niet is behandeld terwijl dit de reden van het bezoek was op 13.02.01
(naar het hof begrijpt is kennelijk bedoeld 12.03.01). [23]
- Op 2 juni 2006 schrijft notaris [naam notaris] een bevestiging aan verdachte dat verdachte eind maart 2001 met zijn kantoor contact heeft opgenomen in verband met het
voornemen(onderstreping door het hof) van verdachte om (een deel van) zijn effectenportefeuille over te dragen. [24]
- Op 18 juni 2001 antwoordt KBC schriftelijk aan verdachte op zijn verzoek een financieringsopzet beleggingsportefeuille te maken. Daarin doet de bank onder meer het voorstel om de beleggingsportefeuille in zijn geheel over te laten nemen door een aparte vennootschap. [25]
- Op 19 juni 2001 stuurt [naam 2], Hoofd Vermogensbeheer & Beleggingen KBC een e-mail naar [naam 3], accountmanager KBC met onder meer de volgende inhoud: “Ik had zojuist de [verdachte] (...) uitgebreid aan de telefoon n.a.v. onze brief. (...) Het vehikel heet niet [bedrijf] BV maar “Safe Strategic Investment”. Overigens is hij er nog niet uit of de beleggingen in privé of BV komen. Hij neigt naar BV en morgen komt [naam 4] langs voor een advies” [26]
- Op 5 juli 2001 stuurt verdachte een brief naar ING, ABN-AMRO en KBC met het verzoek zijn effectenportefeuille voor rekening en risico van Safe Strategic Investments B.V. te laten lopen. [27]
- In een notitie van 9 juli 2001 van een gesprek op 4 juli 2001 tussen [getuige 11] van ABN -AMRO en onder meer verdachte is vermeld dat het belangrijkste punt van bespreking de privé effectenportefeuille is. Verdachte wil de portefeuilles met terugwerkende kracht van 21 maart inbrengen in Safe. [28]
Het hof acht op grond van vorenstaande feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, buiten redelijke twijfel komen vast te staan dat het -beweerdelijke- voornemen van verdachte van 12 maart 2001, na overleg en consultaties met derden, eerst op 5 juli 2001 heeft geleid tot een overdracht van de effectenportefeuille, waarbij een prijs is gehanteerd op basis van de (hogere) koersen van 12 maart 2001.
7.9.
Meer en vaartverweer
7.9.1.
Door de verdediging zijn in de pleitnota onder paragraaf 14 feiten en omstandigheden in een alternatief scenario aangevoerd die aldus de verdediging zich niet laten rijmen met een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten.
7.9.2.
Het hof verwerpt dit verweer.
Ook uit de door de verdediging geschetste feiten en omstandigheden valt geen aannemelijkheid af te leiden dat door verdachte al op 12 maart 2001 klip en klaar het besluit is genomen tot overheveling van de effectenportefeuille van privé naar Safe BV en dat dit besluit toen is geëffectueerd.
De door de verdediging aangedragen feiten en omstandigheden gaan immers uit van de aanname dat door verdachte op 12 maart 2001 wel een besluit zou zijn genomen. Vervolgens wordt dit scenario onderbouwd met de weergave van diverse handelingen en gesprekken die verdachte nadien met diverse personen heeft gevoerd. Het hof heeft hierboven reeds opgemerkt dat de mededeling van verdachte dat hij op 12 maart 2001 zijn effectenportefeuilles zou hebben verkocht aan Safe BV in alle gevallen de enige kenbron is.
7.10.
Tussentijdse conclusie
Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat niet aannemelijk is dat verdachte op 12 maart 2001 een definitief en geëffectueerd besluit had genomen tot overheveling van de effectenportefeuille, maar dat vaststaat dat het daadwerkelijke besluit op een latere datum is genomen en de overdracht op 5 juli 2001 tegen een te hoge prijs heeft plaatsgevonden.
Door in de aangifte inkomstenbelasting en premievolksverzekering over het jaar 2001 en in de aangifte vennootschapsbelasting over het kalenderjaar 2001 de datum van 12 maart 2001 op te nemen als de datum van effectenoverdracht is de fiscus voor een fors bedrag benadeeld. [29]
7.11.
Fiscale terugwerkende kracht
Door de verdediging is betoogd dat indien het hof van mening is dat er op 12 maart 2001 door verdachte geen overeenkomst tot overheveling van de effectenportefeuille is gesloten, niet vaststaat dat in de in die visie later tot stand gekomen overeenkomst niet zou mogen worden uitgegaan van de datum van 12 maart 2001 als de datum per wanneer de aandelen voor rekening van Safe BV zijn gekomen. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de toepassing van een economische terugwerkende kracht in de jaarrekening of belastingaangiften niet per definitie onaanvaardbaar is.
Het hof verwerpt dit verweer.
De fiscale wetgeving kent geen terugwerkende kracht, tenzij dit in de wet of in het beleid expliciet anders is bepaald, zoals (bijvoorbeeld) in het geval van de geruisloze inbreng van een onderneming in een besloten vennootschap. Van een zodanig geval is echter geen sprake.
7.12.
Opzet
Zoals in paragraaf 7.7. weergegeven acht het hof bewezen dat 12 maart 2001 niet de datum is waarop de effectenportefeuille aan Safe BV is overgedragen
7.12.1.
Vervolgens dient het hof de vraag te beantwoorden of verdachte zijn opzet (al dan niet in voorwaardelijke zin) gericht had op het onjuist invullen van de belastingaangiften en het valselijk opmaken van de toelichting op de geconsolideerde jaarrekening door telkens de datum van 12 maart 2001 aan te houden als de datum van overheveling van de effectenportefeuille.
Door de verdediging is uitvoerig betoogd dat op basis van het voorliggende dossier niet overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte opzettelijk onjuiste en/of onvolledige aangiften vennootschapsbelasting 2001 en inkomstenbelasting 2001 heeft gedaan alsmede opzettelijk een valse toelichting op de geconsolideerde jaarrekening 2001 van [verdachte Holding] B.V. heeft gegeven.
7.12.2.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt hiertoe het volgende:
Op 21 december 2001 is een bespreking geweest waar aanwezig waren [getuige 13] van BDO als adviseur van verdachte, [getuige 18], [getuige 1] en [getuige 2] van Ernst & Young. De aanwezigen zijn het er, aldus de notitie naar aanleiding van de bespreking, over eens dat er onvoldoende basis is om de transactie tegen de koersen van 12 maart 2001 in de jaarrekening 2001 te verwerken. Verdachte wordt gebeld om een afspraak te maken. Verdachte wijst dit af. Wat hem betreft is de zaak afgedaan en wordt de transactie per 12 maart 2001 verwerkt. Hij benadrukt dat deze handeling geheel voor eigen rekening is en dat hij iedereen wil vrijwaren. Verdachte kondigt aan de opdracht te zullen intrekken als Ernst & Young niet meewerkt. Uiteindelijk is de conclusie dat Ernst & Young geen goedkeurende verklaring bij de jaarrekening 2001 zal afgeven en dat de aangifte vennootschapsbelasting niet door Ernst & Young wordt ondertekend. [30]
Op 16 januari 2002 vindt een volgende bespreking plaats, waar dan aanwezig zijn
verdachte, [getuige 14], [getuige 13], [getuige 1] en [getuige 2]. Het belangrijkste discussiepunt is het al dan niet kunnen aantonen van een overeenkomst tussen Safe BV en verdachte op 12 maart 2001. Het verslag vermeldt:

Helaas is nagelaten de overeenkomst tijdig te laten registreren. Hierdoor ontbreekt een onomstotelijk bewijs van wilsovereenstemming. De wilsovereenstemming wordt zelf niet ter discussie gesteld. Immers de [verdachte] heeft dit herhaaldelijk bevestigd en zal additioneel een schriftelijke verklaring van de [getuige 15] vragen om dit te staven. Voorts zal [getuige 13] een verklaring verstrekken dat hij op 21 maart 2001 is geconsulteerd met betrekking tot de uitvoering van de overeenkomst.
Ondanks het herhaaldelijk attent maken door E&Y/[getuige 13] dat er grote risico’s worden genomen, is de [verdachte] ervan overtuigd dat het een eerlijke zaak is en dat hij desnoods tot de rechter door zal gaan om zijn gelijk te halen”. [31]
Naar aanleiding van deze bespreking schrijft [getuige 13] op 15 maart 2002 aan verdachte: “U vertelde mij op 21 maart 2001 dat u op 12 maart 2001 besloten had alle effecten en beleggingen die u in privé hield op die dag te hebben verkocht aan Safe Strategic Investments BV. [32]
Voorts schrijft [getuige 15] op 4 februari 2002 aan verdachte: “Hierbij bevestig ik het telefoongesprek wat wij op 12 maart 2001 hebben gevoerd. U belde mij om advies, hoe te handelen met de effectenportefeuille (....). [Ik] heb [...] u dringend geadviseerd per direct de gehele effectenportefeuille tegen dagwaarde te verkopen aan Safe Strategic Investments BV.” [33]
Onder druk van [getuige 2] en [getuige 1] is uiteindelijk een schriftelijke koopovereenkomst gedateerd 28 februari 2002 opgesteld waarin als datum van verkoop 12 maart 2001 is opgenomen. [34]
7.12.3.
Gezien het hiervoor aangehaalde heeft het er alle schijn van dat de verklaringen van [getuige 13] en [getuige 15] en de overeenkomst uitsluitend zijn opgesteld om het bewijs met betrekking tot de datum 12 maart 2001 rond te krijgen. Dat komt de geloofwaardigheid van die stukken niet ten goede.
De getuige [getuige 13] heeft naar het oordeel van het hof met zijn verklaring ter terechtzitting op 23 september 2013 deze ongeloofwaardigheid niet kunnen wegnemen.
Bovendien houdt de verklaring van [getuige 15] niet meer in dan een advies aan verdachte en de verklaring van [getuige 13] niet meer dan de mededeling van verdachte dat hij op 12 maart 2001 zijn effecten had verkocht aan Safe. Zij verklaren (nog afgezien van de vraag of deze verklaringen juist zijn) slechts wat verdachte hen heeft verteld.
Nu de schriftelijke koopovereenkomst van 28 februari 2002 uitsluitend tot stand is gekomen om een goedkeurende verklaring van de accountant te verkrijgen en de overeenkomst bovendien pas op een zeer laat tijdstip is opgesteld, kan daaraan weinig (bewijs)waarde worden gehecht voor wat betreft het tijdstip van het sluiten van de overeenkomst.
Het hof neemt daarbij ook nog in aanmerking hetgeen verdachte zelf heeft gezegd in de hiervoor onder 7.8.2 aangehaalde telefoongesprekken van 22 en 23 maart 2001.
7.12.4.
Uit het bovenstaande blijkt dat verdachte door zijn adviseurs op indringende wijze is onderhouden over de ontoelaatbaarheid van de verwerking van overheveling van de effectenportefeuille per 12 maart 2011. Zij hebben verdachte er op gewezen dat het door hem ingenomen standpunt grote risico’s inhield. Ondanks deze adviezen heeft verdachte voet bij stuk gehouden bij de datum van 12 maart 2001. [35]
Verdachte dreigde anders bij het accountantsbureau weg te gaan. [36] Uit de verklaring van [getuige 1] afgelegd ter terechtzitting op 9 december 2013 blijkt dat Ernst & Young vervolgens alsnog akkoord is gegaan, zonder dat er al een getekende overeenkomst aan de aandelenoverdracht ten grondslag lag. Men is slechts uitgegaan van de toezegging van verdachte om deze overeenkomst alsnog op te maken. [37]
Deze overeenkomst is vervolgens 28 februari 2002 opgesteld met daarin als datum van de overdracht van de effectenportefeuilles 12 maart 2001. [38]
Vervolgens is deze datum ook in de belastingaangiften opgenomen. Verdachte heeft derhalve zijn belastingaangiften ingediend met daarin de stelling dat de verkoop van de effectenportefeuilles per 12 maart 2001 zou hebben plaatsgevonden. Hij wist toen dat de keuze voor 12 maart 2001 onjuist was, omdat er toen nog geen overeenkomst bestond, maar dat slechts de mogelijkheid om de effectenportefeuilles te verkopen met een aantal betrokkenen werd besproken. Het hof leidt uit de feiten (bijvoorbeeld de ING-tapes) af dat verdachte tot en met de indiening van de aangiften als actief belegger voortdurend in contact stond met de drie banken waar hij de effectenportefeuilles had ondergebracht. Dit kan niet tot een andere gevolgtrekking leiden dan dat verdachte heeft geweten dat Safe BV door uit te gaan van koersen per 12 maart 2001 met een aanzienlijk verlies werd opgezadeld. [39]
Voor zover verdachte zich beroept op het feit dat hij heeft gehandeld conform het advies van zijn adviseurs wordt dit verweer verworpen nu verdachte zelf aan de adviseurs foutieve informatie heeft verstrekt door het blijven vasthouden aan de datum van 12 maart 2001.
In dit licht moet ook de toelichting van Ernst & Young op de geconsolideerde jaarrekening worden gezien waarin is opgenomen onder het kopje Effecten:
"Op 12 maart 2001 heeft de bestuurder en enig aandeelhouder van de vennootschap een pakket aandelen overgedragen aan de 100% deelneming Safe Strategic Investments BV. [40]
Het opnemen van de datum van 12 maart 2001 maakt de toelichting in het licht van het hiervoor aangehaalde met betrekking tot de juistheid van de datum van 12 maart 2001 tot een valselijk opgemaakte toelichting. Door vervolgens akkoord te gaan met deze toelichting heeft verdachte zich bewust en dus met opzet schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift. [41]
7.12.5.
Conclusie
Verdachte heeft naar het oordeel van het hof bewust en dus opzettelijk onjuiste belastingaangiften gedaan als gevolg waarvan te weinig belasting zou kunnen worden geheven en zijn de feiten 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen.
Dat de overdracht van de effectenportefeuille eerst eind 2001 wordt verwerkt in de administratie van Safe BV doet hier niet aan af. Op 5 juli 2001 vindt de rechtshandeling van overdracht plaats waarbij Safe BV de effectenportefeuille in eigendom verkrijgt. Verdachte en Safe BV hebben echter altijd het standpunt ingenomen dat de prijs voor de portefeuille de waarde per 12 maart 2001 was. Administratieve handelingen nadien kunnen daaraan niet toe- of afdoen.
7.13.
Bewijs van uitdeling
De verdediging heeft zich, op grond van feiten en omstandigheden als in paragraaf 16 van de pleitnota omschreven, op het standpunt gesteld dat het dossier geen bewijs bevat voor de stelling dat verdachte in zijn hoedanigheid van aandeelhouder zich bewust ten koste van [verdachte Holding] BV dan wel Safe BV heeft verrijkt door in de aangiften uit te gaan van zijn besluit van 12 maart 2001. Derhalve is er geen bewijs voor een uitdeling in fiscale zin en daarmee voor de onjuistheid van de aangiften.
Het hof verwerpt dit verweer.
Ingevolge artikel 4.12 van de Wet IB 2001 worden tot het inkomen uit aanmerkelijk belang gerekend voordelen die worden getrokken uit tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen of winstbewijzen (reguliere voordelen), verminderd met de aftrekbare kosten. Tot dergelijke voordelen worden ook verkapte winstuitdelingen gerekend. Van een verkapte winstuitdeling is sprake indien een belastingplichtige in zijn hoedanigheid van aandeelhouder door de (besloten) vennootschap waarvan hij aandeelhouder is, ten laste van de vennootschap is bevoordeeld en zowel de vennootschap als de belastingplichtige/ aandeelhouder zich daarvan bewust zijn geweest.
Het hof heeft reeds geconcludeerd dat er op 12 maart 2001 geen daadwerkelijke (economische) overdracht van de effectenportefeuilles aan Safe BV. heeft plaatsgevonden.
In de periode van 12 maart 2001 tot en met 5 juli 2001 zijn de aandelen gemiddeld in waarde gedaald. [42]
Omdat sprake was van 100%-aandeelhouderschap staat vast dat zowel verdachte, [verdachte Holding] BV en Safe BV zich ervan bewust waren dat verdachte in zijn hoedanigheid van aandeelhouder door de verkoop is bevoordeeld ten laste van Safe BV. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat verdachte en de bestuurder van [verdachte Holding] BV in het onderhavige jaar één en dezelfde persoon betrof en dat [verdachte Holding] BV - en dus feitelijk verdachte - de bestuurder van Safe BV was.
Nu is voldaan aan het bewustheidsvereiste en tevens vaststaat dat Safe BV door het tegen die waarde overnemen van de effectenportefeuilles werd benadeeld en verdachte dienovereenkomstig werd bevoordeeld, dient het door de [verdachte Holding] BV geleden nadeel als te belasten winstuitdeling te worden aangemerkt. Verdachte had dit in zijn aangifte inkomstenbelasting dienen op te nemen.
Het hof verwerpt het standpunt van verdachte dat als er al sprake is van een uitdeling, deze niet in 2001 maar in 2002 heeft plaatsgevonden, omdat verdachte eerst in het jaar 2002 in de boeken van Safe BV zou zijn gecrediteerd voor een prijs gelijk aan de koers op 12 maart 2001 (de prijs van de aandelen zou dan zijn betaald aldus verdachte). Immers op het moment van de overdracht van de effectenportefeuilles was het (reguliere) voordeel ter beschikking gesteld doch tenminste vorderbaar en inbaar (artikel 4.43 Wet inkomstenbelasting 2001).

8.Bewezenverklaring

8.1.
De tenlastelegging is geënt op de tekst van de bijlage bij de aangifte vennootschapsbelasting. In de bijlage bij de aangifte vennootschapsbelasting en in de toelichting op de geconsolideerde jaarrekening is, zoals hiervoor al geciteerd, opgenomen:
“Op 12 maart 2001 heeft de bestuurder en enig aandeelhouder van de vennootschap een pakket aandelen overgedragen aan de 100% deelneming Safe Strategic Investments BV.”De bestuurder en enig aandeelhouder is verdachte en vast staat dat verdachte zijn privé-effectenportefeuilles heeft overgedragen. De toevoeging privé in de bijlage/toelichting was meer correct geweest. Gelet op de behandeling ter zitting heeft dit echter niet tot enige verwarring geleid. Er bestaat geen enkel misverstand over dat de steller van de tenlastelegging de aandelentransactie van verdachte privé naar Safe BV bedoelt weer te geven.
Het hof leest en begrijpt de tenlastelegging dan ook in die zin.
8.2.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1:
hij opof omstreeks16 april 2003 te Arnhemen/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten:
-
- een aangifte inkomstenbelasting en premievolksverzekeringen over het jaar 2001 ten name van [verdachte](D-01-B),
onjuist en/ofonvolledig heeft gedaan,en/althans heeft laten doen door (een) ander(en),immers heeft/hebbenverdachte(n) en/of zijn, verdachtes, mededader(s)opzettelijk op die bij/naar de Inspecteur der Belastingen te Arnhemen/of (elders) in Nederlandingeleverde/gezonden aangifte voor de inkomstenbelasting en premievolksverzekeringen (over genoemd aangiftetijdvak)(Aangifteblad 5)geenen/of een onjuist en/of te laag(belastbaar) bedrag onder "box 2 Inkomen uit aanmerkelijk belang"(punt 20, algemeen)en/of aan"Reguliere voordelen uit het aanmerkelijk belang"(onder punt 20b)en/of aan"Voordeel uit aanmerkelijk belang"(onder punt 20h),opgegeven en/of vermeld,en/althans door die/een ander(en) doen opgeven en/of vermelden,
terwijl dat/diefeit(en)er toe heeft/hebbengestrekt, dat te weinig belasting werd geheven;
2:
[verdachte Holding] BV opof omstreeks28 oktober 2003 te Arnhemen/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten:
- een aangifte Vennootschapsbelasting over het kalenderjaar 2001of boekjaar 2001/2002ten name van [verdachte Holding] B.V.(D-02-B),
onjuist en/ofonvolledig heeft gedaan,en/althans heeft laten doen door (een) ander(en),immers heeft voornoemde rechtspersoonen/of haar mededader(s)opzettelijk op die bij/naar de Inspecteur der Belastingen te Arnhem en/of (elders) in Nederlandingeleverde/gezonden aangifte voor de Vennootschapsbelasting (over genoemd aangiftetijdvak)(blad 6)een onjuist en/of te hoog bedrag onder
"Overige bedrijfskosten"(punt 19, algemeen) en/of
aan"Waarderingsvermindering effecten"(onder punt 19k, rubriek 8639)en/of aan
"Totaal overige bedrijfskosten"(onder punt 19o, rubriek 7607), en/of
een te laag bedrag aan "Saldo fiscale winstberekening"(onder punt 21, rubriek 8711)en/of (blad 2)een te laag bedrag aan "Saldo fiscale winst"(onder punt 1h, rubriek 1208)en/of (blad 4)een te laag "Belastbaar bedrag"(onder punt 11, rubriek 2314)
en/of (Bijlage) onder "1l Transacties of overeenkomsten met aandeelhouders-natuurlijke personen of transacties met verbonden lichamen"d.d.12 maart 2001 als datum van overdracht van een pakket aandelen door de bestuurder en enig aandeelhouder van [verdachte Holding] aan Safe Strategic Investments B.V., opgegevenen/of vermeld en/althans door die/een ander(en) laten opgeven en/of vermelden,
terwijl dat/diefeit(en)er toe heeft/hebbengestrekt, dat te weinig belasting werd geheven, tot het plegen van welk bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) opdracht heeft/hebben gegeven, dan welaan welke bovenomschreven gedraging(en)verdachteen/of zijn mededader(s) (telkens)feitelijke leiding heeft/hebbengegeven;
3:
hij op eenof meertijdstip(pen)gelegen in de periode van 21 januari 2002 tot en met 19 november 2002,in elk geval in het jaar 2002, te Leerdam en/of Utrecht en/of (elders) in Nederland,(telkens) tezamen en in vereniging met één of meer andere (rechts)perso(o)n(en), althans alleen,
-
- een toelichting op de geconsolideerde jaarrekening 2001 van [verdachte Holding] BV te Leerdam, gevoegd als bijlage 3 bij het rapport opgemaakt door Ernst & Young en gericht aan de Directie van [verdachte Holding] BV d.d. 19 november 2002 inzake de jaarrekening 2001(D/44-E),
-
- zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen –
(telkens)valselijk heeft opgemaaktof vervalst, en/althans valselijk heeft doen opmaken en/of doen vervalsen door (een) ander(en),
immers heeft/hebbenverdachteen/of zijn, verdachtes, mededader(s) (telkens)valselijk - immers opzettelijk in strijd met de waarheid - (zakelijk weergegeven) in deze toelichting, onder het kopje "Effecten" (pagina 10 &11) het navolgendevermeld en/ofdoen vermelden:
"Op 12 maart 2001 heeft de bestuurder en enig aandeelhouder van de vennootschap een pakket aandelen overgedragen aan de 100% deelneming Safe Strategic Investments BV.",
terwijl de overeenkomst omtrent de overdracht en levering van voornoemde aandelen aan Safe Strategic Investments BV pas op 5 juli 2001, in ieder geval op een latere datum dan 12 maart 2001,is voltooid,
zulks(telkens)met het oogmerk om voormeld geschrift als echt en onvervalst te gebruikenen/of door één of meer ander(en) te (doen) gebruiken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

9.Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven.
het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven.
het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
valsheid in geschrift.

10.Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

11.Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
11.1.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft, gelet op de persoon van verdachte, diens fysieke toestand en diens leeftijd, zich op het standpunt gesteld dat oplegging van een gevangenisstraf of werkstraf niet mogelijk is. De advocaat-generaal heeft daarom een geldboete van € 10.000,= gevorderd.
11.2.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt dat bij een bewezenverklaring van één of meer van de tenlastegelegde feiten oplegging van een (onvoorwaardelijk) gevangenisstraf geen passende straf is. Een veroordeling zonder oplegging van straf of maatregel is passend en afdoende. Mocht het hof dit een onvoldoende bestraffing vinden, dan pleit de verdediging voor een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf gekoppeld aan een geldboete.
11.3.
Oordeel van het hof
Verdachte heeft in 2001 zijn privé effectenportefeuilles overgedragen aan Safe BV, een dochteronderneming van een holding waarvan verdachte directeur/enig aandeelhouder was. Verdachte heeft hierbij in strijd met de waarheid een andere datum van overdracht vermeld waardoor hij en de holding belastingtechnisch een zeer groot voordeel konden genieten. Om deze constructie sluitend te maken heeft hij de geconsolideerde jaarstukken van de holding valselijk opgemaakt. Verdachte is daarbij tegen de adviezen van zijn banken, adviseurs en accountants ingegaan. Strafrechtelijk gezien heeft verdachte met deze handelwijze belastingfraude en valsheid in geschrift gepleegd.
In het proces-verbaal van de FIOD-ECD is berekend dat verdachte door de onjuiste aangiften inkomsten- en vennootschapsbelasting in totaal € 1.180.054 te weinig belasting heeft betaald [43] . Hierdoor heeft de Nederlandse staat en dus ook de samenleving een groot nadeel geleden. Belastingfraude kan de samenleving in hoge mate schade toebrengen, niet alleen door het ontstane financiële en fiscale nadeel, maar ook doordat zij de belastingmoraal en het vertrouwen in zakelijke geschriften ondermijnt. Dergelijk gedrag kan eveneens leiden tot gevoelens van onrechtvaardigheid bij diegenen die wel hun belastingverplichtingen nakomen. Aantasting van de belastingmoraal kan er toe leiden dat meer mensen niet aan hun belastingverplichtingen voldoen en/of meer (met belastinggeld gefinancierde) controle noodzakelijk is. Verdachte heeft zich bij zijn handelen kennelijk slechts laten leiden door financieel gewin en heeft geen oog gehad voor de schadelijke gevolgen hiervan voor de samenleving.
Ten voordele van de verdachte houdt het hof rekening met het feit dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen.
Gelet op de ernst van de feiten ziet het hof anders dan de verdediging geen aanleiding voor toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank Arnhem heeft verdachte bij vonnis van 26 november 2009 een gevangenisstraf opgelegd van 12 maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Het hof acht, gelet op de veroordelingen in soortgelijke feiten in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden geheel onvoorwaardelijk passend en geboden. Echter gelet op de persoon van de verdachte, met name zijn fysieke gesteldheid en in het bijzonder zijn zeer ernstige ziekte, de ouderdom van verdachte, het feit dat verdachte first offender is en de ouderdom van de zaak, is het hof van oordeel dat oplegging van een al dan niet voorwaardelijke gevangenisstraf of een werkstraf thans niet meer in de rede ligt.
Het hof kiest daarom voor oplegging van een geldboete. Naar het oordeel van het hof doet de eis van de advocaat-generaal geen recht aan de ernst van de feiten. Het hof zoekt bij het vaststellen van de hoogte van de geldboete aansluiting bij het door de rechtbank Den Haag in de fiscale zaak (overigens niet onherroepelijk) vastgestelde belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang ter hoogte van € 1.750.000,=, [44] over welk bedrag door verdachte ten onrechte geen inkomstenbelasting is betaald. Indien van een dergelijk bedrag wordt uitgegaan, zou de fiscale boete (indien niet strafrechtelijk wordt vervolgd) in de orde van grootte liggen van 50% tot 100% van het ontdoken bedrag aan belasting. Dat zou voor wat betreft de inkomstenbelasting fiscaal ruwweg alleen al een boetebedrag opleveren in de orde van grootte van € 250.000 tot € 500.000, terwijl dan nog geen rekening is gehouden met het opleggen van een boete in verband met het fiscale nadeel met betrekking tot de vennootschapsbelasting.
Het hof acht alles afwegende een geldboete van € 250.000,= als afdoening van de zaak passend en geboden.
Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 23, 24, 24c, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 250.000 (tweehonderdvijftigduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
365 (driehonderdvijfenzestig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. R. de Groot, voorzitter,
mr. P. van Kesteren en mr. P.L.M van Gorkom, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.W. Jansink, griffier,
en op 21 januari 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Hoge Raad, 13 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3640
2.Zie de brieven van 10 maart 2005 (D-54) en 23 december 2005 (D-05-B).
3.HR, 23 september 2005, LJN AU3140.
4.Productie 5 bij de pleitnotities van de verdediging van 9 december 2013.
5.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, documenten of bijlagen, wordt -tenzij anders vermeld-, bedoeld de bijlagen als opgenomen in het proces-verbaal dossiernummer 37260, van FIOD-ECD van 27 april 2011, op ambtseed opgemaakt door [getuige 4] en [getuige 3], beiden buitengewoon opsporingsambtenaar.
6.Bladzijde 1, 15 en 16 van bijlage 6 (een kopie van de notariële akte) bij de brief van [naam 5] aan de belastingdienst, opgenomen in document D-49.
7.Verklaring van de verdachte afgelegd op 27 februari 2007, bijlage V1/003, bladzijde 2.
8.Document AH-1 waarin in grafieken is opgenomen het verloop van de AEX in het kalenderjaar 2001. Uit deze grafieken leidt het hof af dat de aandelen in 2001 over het geheel genomen in waarde zijn gedaald alsmede document D 68-a, een schriftelijke bescheid, zijnde de verklaring van [getuige 17], inspecteur bij de belastingdienst, bladzijde 4, waarin zij aangeeft dat het totale resultaat van de portefeuille die ten laste van Save BV is gebracht over de periode 12 maart 2001 en 5 juli 2001 berekend is op € 1.966.757,93 nadelig.
9.Document D-29, waarin opgenomen de brieven van 5 juli 2001 aan de KBC Bank, de ING bank en de ABN AMRO bank.
10.Document D-66-b, een schriftelijke bescheid inhoudende de verklaring van [getuige 16] van de belastingdienst, bladzijde 2 onder paragraaf 7.
11.Document D-01-B, zijnde de aangifte inkomstenbelasting en premievolksverzekeringen over het jaar 2001.
12.Document D-02-B, zijnde de aangifte vennootschapsbelasting over het kalenderjaar 2001 of boekjaar 2001/2001.
13.De verklaring van verdachte van 26 februari 2007, bijlage V1/002, bladzijde 3, vijfde alinea.
14.Document D-19-E, een schriftelijk bescheid, inhoudende een notitie inzake bespreking dd. 16 januari 2001, opgesteld door [getuige 2].
15.Document D-44, een schriftelijk bescheid, zijnde een rapport aan de directie van [verdachte Holding] BV inzake de jaarrekening 2001, pagina 10 laatste alinea en pagina 11 eerste alinea.
16.De verklaring van verdachte van 26 februari 2007, bijlage V1/002, bladzijde 4, derde alinea.
17.De verklaring van verdachte van 26 februari 2007, bijlage V1/001, bladzijde 2, laatste alinea.
18.Document D-39-J-1, een schriftelijk bescheid zijnde een verslag van 15 maart 2001.
19.De verklaring van [getuige 8] van 5 februari 2007, bijlage G02/01, bladzijde 5, tweede alinea.
20.Document D-27, een schriftelijk bescheid zijnde een fax van 9 maart 2001 van [getuige 10] van ABN AMRO aan [getuige 11], kantoor Leeuwarden, eerste alinea.
21.De verbatim uitwerking van het gesprek van 22 maart 2001 om 16.49 uur tussen verdachte en [getuige 12], bladzijde 3, vanaf het midden en bladzijde 6 bovenaan, welke uitwerking als bijlage is opgenomen in het proces-verbaal dossiernummer 37260, van FIOD-ECD van 22 januari 2013, op ambtseed opgemaakt door [getuige 4] en [getuige 3], beiden buitengewoon opsporingsambtenaar.
22.De verbatim uitwerking van het gesprek van 23 maart 2001 om 08.37 uur tussen verdachte en [getuige 12], bladzijde 32, vanaf het midden, welke uitwerking als bijlage is opgenomen in het proces-verbaal dossiernummer 37260, van FIOD-ECD van 22 januari 2013, op ambtseed opgemaakt door [getuige 4] en [getuige 3], beiden buitengewoon opsporingsambtenaar.
23.Document D-39-J-6, een schriftelijk bescheid zijnde een brief van 1 juni 2001 van SSI BV aan de ING bank, onder paragraaf d.
24.Een schriftelijk bescheid, zijnde een brief van notaris [naam notaris] van 2 juni 2006 aan SSI BV t.a.v. dhr. [verdachte], welke brief als bijlage is gevoegd bij de brief van verdachte aan [naam 6] van de belastingdienst, document D-41-C.
25.Document D-24-K, een schriftelijke bescheid, zijnde een brief van KBC van 18 juni 2001 aan [verdachte Holding] t.a.v. [verdachte], pagina 1, eerste gedachtestreepje.
26.Document D-25-K, een schriftelijk bescheid, zijnde een bericht van [naam 2] aan [naam 3] van 19 juni 2001, aanhef en onder paragraaf 1 en 3.
27.Document D-29, waarin opgenomen de brieven van 5 juli 2001 aan de KBC Bank, de ING bank en de ABN AMRO bank
28.Document D-28-A, een schriftelijke bescheid, zijnde een notitie van [getuige 11] voor [getuige 6], eerste en tweede alinea
29.Document D-68-b, waarin de fiscus het totale nadeel heeft vastgesteld op een bedrag van
30.Document D-18-F, een schriftelijk bescheid, zijnde een notitie naar aanleiding van (de) bespreking dd. 21 december 2001, eind pagina 1 en pagina 2.
31.Document D-19-E, een schriftelijk bescheid, zijnde een notitie inzake bespreking d.d. 16 januari 2002 bij SSI.
32.Document D-62, een schriftelijk bescheid, zijnde de brief van [getuige 13] van BDO van 15 maart 2002 aan SSI BV t.a.v. verdachte, tweede alinea
33.Document D-21-E, een schriftelijk bescheid, zijnde een kopie van de brief van [getuige 15] van 4 februari 2002 aan verdachte
34.De verklaring van [getuige 2] van 15 juli 2008 afgelegd tegenover de rechter-commissaris in de rechtbank Arnhem, bladzijde 7, vijfde alinea en bijlage 3 bij document D-04, bladzijde 2.
35.Zie onder meer het verslag van het gesprek van 16 januari 2002, document D-19-E, derde alinea.
36.Document D-18-F, een schriftelijk bescheid, zijnde een notitie naar aanleiding van (de) bespreking dd. 21 december 2001, pagina 2 midden.
37.Verklaring van [getuige 1] afgelegd ter terechtzitting op 9 december 2013.
38.Bijlage 3 bij document D-04, bladzijde 2.
39.Zie onder meer de verbatim uitwerking van het gesprek van 22 maart 2001 om 16.49 uur tussen verdachte en [getuige 12], bladzijde 43, vanaf het midden en bladzijde 4 welke uitwerking als bijlage is opgenomen in het proces-verbaal dossiernummer 37260, van FIOD-ECD van 22 januari 2013, op ambtseed opgemaakt door [getuige 4] en [getuige 3], beiden buitengewoon opsporingsambtenaar.
40.Document D-44, een schriftelijk bescheid, zijnde een rapport aan de directie van [verdachte Holding] BV inzake de jaarrekening 2001, pagina 10 laatste alinea en pagina 11 eerste alinea.
41.De verklaring van verdachte van 26 februari 2007, bijlage V1/002, bladzijde 4, derde alinea.
42.Document AH-1 waarin in grafieken is opgenomen het verloop van de AEX in het kalenderjaar 2001. Uit deze grafieken leidt het hof af dat de aandelen in 2001 over het geheel genomen in waarde zijn gedaald alsmede document D 68-a, een schriftelijke bescheid, zijnde de verklaring van [getuige 17], inspecteur bij de belastingdienst, bladzijde 4, waarin zij aangeeft dat het totale resultaat van de portefeuille dat ten laste van Safe BV is gebracht over de periode 12 maart 2001 en 5 juli 2001 berekend is op € 1.966.757,93 nadelig.
43.Document D-68-b.
44.Uitspraak rechtbank ’s Gravenhage van 21 december 2012, ECLI:NL:RBSGR:2012:BZ4212