ECLI:NL:GHARL:2014:3478
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de Nederlandse rechter inzake ondertoezichtstelling van minderjarigen in deplorabele toestand
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 april 2014, gaat het om de ondertoezichtstelling van vier minderjarigen die in een deplorabele toestand zijn aangetroffen. De appellante, de moeder van de kinderen, heeft hoger beroep aangetekend tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, waarin werd besloten tot ondertoezichtstelling. De moeder betwist de bevoegdheid van de Nederlandse rechter om deze maatregel te nemen, omdat zij stelt dat de kinderen hun gewone verblijfplaats in Slowakije hebben. Het hof oordeelt echter dat de Nederlandse rechter bevoegd is, gezien de omstandigheden waaronder de kinderen zijn aangetroffen en de noodzaak tot bescherming van hun belangen.
Het hof stelt vast dat de kinderen in een ernstige situatie verkeerden, waarbij hun zedelijke en geestelijke belangen in gevaar waren. De moeder heeft onvoldoende bewijs geleverd dat de kinderen in Slowakije waren ingegroeid en dat daar adequate zorg voor hen zou zijn. Het hof volgt de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat de Nederlandse overheid maatregelen moet nemen ter bescherming van de kinderen.
De beslissing van het hof is om de eerdere beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, waarbij de ondertoezichtstelling van de minderjarigen wordt gehandhaafd. Het hof benadrukt dat de veiligheid en het welzijn van de kinderen voorop staan en dat professionele hulp noodzakelijk is. De moeder heeft niet aangetoond dat vrijwillige hulp voldoende zou zijn, gezien de ernst van de situatie. De uitspraak bevestigt de noodzaak van ingrijpen door de autoriteiten in het belang van de minderjarigen.