Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
de vrouw,
de man,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het verweerschrift, ingekomen op 28 november 2013;
december 2013;
- de brief met bijlagen van mr. Sloof van 11 februari 2014 met bijbehorend
journaalbericht, ingekomen op 12 februari 2014;
- de brief met bijlagen van mr. Sloof van 18 februari 2014 met bijbehorend
journaalbericht, ingekomen op 19 februari 2014 en;
- de brief met bijlagen van mr. Spronk van 19 februari 2014 met bijbehorend
journaalbericht, ingekomen op 20 februari 2014.
3.De vaststaande feiten
a. de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek;
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
5.5 Blijkens de wetsgeschiedenis is het uitgangspunt van de wetgever geweest dat de alimentatieverplichting na twaalf jaren in beginsel definitief eindigt, waarbij de wetgever ervan uit is gegaan dat de alimentatiegerechtigde in de periode van twaalf jaren in beginsel voldoende gelegenheid heeft om zich voor te bereiden op het voorzien in eigen levensonderhoud, ook wanneer dit moet gebeuren naast de zorg voor minderjarige kinderen uit het huwelijk en dat dit ook van de onderhoudsgerechtigde gevergd kan worden. In lijn met voormeld uitgangspunt hebben partijen in het convenant in artikel 1.2 een stapsgewijze afbouw van de hoogte van de partneralimentatie opgenomen en is in artikel 1.5 van het convenant opgenomen dat de vrouw zich ervoor zal inspannen om na 1 oktober 2012 geheel in eigen inkomen te voorzien.
€ 1.564,- bruto per maand. Gelet op de hoogte van die partneralimentatie enerzijds en het ontbreken van substantieel ander inkomen van de vrouw anderzijds, is duidelijk dat de financiële achteruitgang van de vrouw bij het wegvallen van de alimentatie ingrijpend is. Dat zij een woning heeft met een aanzienlijke overwaarde zoals de man heeft opgemerkt, maakt dat op zichzelf niet anders. Het gegeven dat het eindigen van de alimentatie ingrijpende gevolgen heeft voor de vrouw beantwoordt echter niet de vraag of zulks naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de vrouw kan worden gevergd. In dat kader is immers tevens van belang of de vrouw in de afgelopen twaalf jaren er alles aan heeft gedaan wat in redelijkheid van haar kan worden gevergd om tot financiële zelfstandigheid te komen. Daaromtrent overweegt het hof als volgt.