ECLI:NL:GHARL:2014:3467

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 april 2014
Publicatiedatum
25 april 2014
Zaaknummer
200.135.260-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van partneralimentatie en beëindiging na twaalf jaar

In deze zaak gaat het om de verlenging van de partneralimentatie na het verstrijken van de wettelijke termijn van twaalf jaar. Partijen, een vrouw en een man, zijn in 1982 met elkaar gehuwd en hebben drie kinderen. Na hun echtscheiding in 2000 zijn er afspraken gemaakt over de partneralimentatie, die in 2007 zijn aangepast. De vrouw heeft in 2012 een verzoek ingediend om de alimentatieverplichting van de man te verlengen tot het moment waarop zij recht heeft op AOW. De man heeft hiertegen verweer gevoerd en verzocht om niet-ontvankelijk verklaring van de vrouw.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld en vastgesteld dat de vrouw onvoldoende heeft aangetoond dat er bijzondere omstandigheden zijn die een verlenging van de alimentatie rechtvaardigen. De vrouw heeft in de afgelopen twaalf jaar niet voldoende inspanningen geleverd om financieel zelfstandig te worden, ondanks dat zij een HBO-diploma heeft en eerder als systeemanaliste heeft gewerkt. Het hof concludeert dat de beëindiging van de alimentatie niet onredelijk is en dat de vrouw voldoende gelegenheid heeft gehad om zich voor te bereiden op haar eigen levensonderhoud.

De beslissing van de rechtbank Midden-Nederland om de alimentatieverplichting per 1 oktober 2012 te beëindigen, wordt door het hof bekrachtigd. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat ieder de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.135.260/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/07/204206/FL RK 12-2237)
beschikking van de familiekamer van 17 april 2014
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen:
de vrouw,
advocaat: mr. D.H. Sloof, kantoorhoudende te Almere,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen:
de man,
advocaat: mr. J.M. Spronk, kantoorhoudende te Utrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, zitting houdende te Almere, van 15 juli 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 11 oktober 2013;
- de brief met bijlagen van mr. Sloof van 20 november 2013, ingekomen op 21
november 2013;
- het verweerschrift, ingekomen op 28 november 2013;
- de brief met bijlagen van mr. Sloof van 10 december 2013, ingekomen op 11
december 2013;
- de brief met bijlagen van mr. Sloof van 11 februari 2014 met bijbehorend
journaalbericht, ingekomen op 12 februari 2014;
- de brief met bijlagen van mr. Sloof van 18 februari 2014 met bijbehorend
journaalbericht, ingekomen op 19 februari 2014 en;
- de brief met bijlagen van mr. Spronk van 19 februari 2014 met bijbehorend
journaalbericht, ingekomen op 20 februari 2014.
2.2
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het hof gehouden te Leeuwarden op 6 maart 2014. Partijen zijn daarbij verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Door mr. Spronk zijn pleitaantekeningen overgelegd.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn [in 1982] met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk zijn drie inmiddels meerderjarige kinderen geboren, namelijk [kind 1] (1985), [kind 2] (1990) en [kind 3] (1995).
3.2
Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 15 november 2000 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 20 december 2000 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, waardoor het huwelijk van partijen is ontbonden.
3.3
Partijen hebben bij echtscheidingsconvenant gedagtekend 26 september 2000 onder meer afspraken gemaakt over de door de man aan de vrouw verschuldigde partneralimentatie met ingang van 1 oktober 2000. De afspraken in dat convenant maken deel uit van de echtscheidingsbeschikking.
3.4
Er hebben nadien meerdere procedures plaatsgevonden tussen partijen ter zake van de partneralimentatie. De laatste beschikking dateert van 25 september 2007 van het Gerechtshof te Amsterdam. Bij deze beschikking is onder meer bepaald dat de man met ingang van 1 januari 2007 een bedrag van € 1.409,- per maand partneralimentatie aan de vrouw dient te voldoen.
3.5
Ingevolge de wettelijke indexering bedraagt de door de man aan de vrouw verschuldigde partneralimentatie per 1 januari 2012 € 1.564,43 per maand.
3.6
De onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw duurt in beginsel, behoudens verlenging, twaalf jaren.
3.7
De vrouw heeft op 13 november 2012 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank strekkende tot verlenging van de onderhoudsverplichting tot het moment waarop zij gerechtigd zal zijn tot het verkrijgen van een uitkering ingevolge de AOW.
3.8
De man heeft een verweerschrift ingediend dat tevens zelfstandige verzoeken bevat. De man concludeert dan wel verzoekt de rechtbank in dat verweerschrift, kort gezegd:
a. de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek;
b. voor het geval de vrouw wel ontvankelijk is haar verzoek af te wijzen;
c. voor het geval de partneralimentatie wordt verlengd, verzoekt de man de rechtbank om een tijdspad te bepalen waarbinnen de alimentatie wordt verlaagd tot een bedrag dat de rechtbank juist acht en met een tijdspad waarbinnen de alimentatieverplichting zo spoedig mogelijk wordt afgebouwd;
d. met het verzoek voor recht te verklaren dat de alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw op 1 oktober 2012 is geëindigd;
e. met het verzoek aan de rechtbank te bepalen dat de man de achterstand aflost op de volgende wijze: de man wordt verplicht om minimaal 15% van zijn omzet van de maand voorafgaande aan de maand van betaling te voldoen tot maximaal een bedrag van € 1.800,- per maand, op voorwaarde dat de bruto omzet minimaal € 4.000,- bruto per maand is;
f. met veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure van de man;
g. met het verzoek de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.9
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank, onder afwijzing van het meer of anders verzochte en met compensatie van de proceskosten, voor recht verklaard dat de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw per 1 oktober 2012 is geëindigd. Hiertegen richt zich het onderhavige hoger beroep van de vrouw.

4.De omvang van het geschil

4.1 De vrouw verzoekt het hof in haar beroepschrift om de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de termijn waarover de man verplicht is tot het betalen van partneralimentatie zal worden verlengd en zal voortduren tot het moment dat de vrouw gerechtigd zal zijn tot het verkrijgen van een uitkering ingevolge de algemene ouderdomswet (AOW) althans zal doorlopen over een termijn als door het hof in goede justitie te bepalen, subsidiair te verklaren voor recht dat de alimentatieverplichting eindigt per 20 december 2012, kosten rechtens.
4.2
De man heeft het verzoek van de vrouw in hoger beroep en de gronden waarop dat berust gemotiveerd bestreden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de vrouw dan wel afwijzing van het verzoek van de vrouw in hoger beroep met veroordeling van de vrouw tot betaling van de kosten van de man in hoger beroep, welke de man begroot op € 3.000,- ex. btw aan advocatenkosten alsmede het griffiegeld bij het hof van € 299,-.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In geschil is of grond bestaat voor verlenging van de partneralimentatie.
5.2
Op grond van artikel 1:157 lid 4 BW eindigt de verplichting tot levensonderhoud van rechtswege na het verstrijken van een termijn van twaalf jaren, die aanvangt op de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
5.3
Het staat partijen evenwel vrij om een kortere of langere duur van de partneralimentatie af te spreken. Partijen worden in dit verband verdeeld gehouden door het antwoord op de vraag of de hier bedoelde twaalfjaarstermijn op 1 oktober 2000 is aangevangen (zoals volgend de afspraken in het convenant) dan wel op 20 december 2000 (de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand). Uit de door partijen ter zitting van het hof op 6 maart 2014 desgevraagd gegeven toelichting is het hof gebleken dat beide partijen ten tijde van het convenant ervan uitgingen dat de twaalfjaarstermijn op 1 oktober 2000 zou aanvangen. Het andersluidende betoog van de vrouw in het beroepschrift strandt reeds daarom. Het hof zal er met de rechtbank vanuit gaan dat de in geschil zijnde onderhoudsverplichting in beginsel op 1 oktober 2012 is geëindigd.
5.4
Indien de beëindiging van de partneralimentatie ten gevolge van het verstrijken van deze termijn van zo ingrijpende aard is dat ongewijzigde handhaving van die termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van degene die tot uitkering gerechtigd is niet kan worden gevergd, kan de rechter evenwel op grond van artikel 1:157 lid 5 BW op verzoek van degene die tot uitkering gerechtigd is alsnog een termijn vaststellen. Laatsgenoemd artikel is ingevolge artikel 1:158 BW van overeenkomstige toepassing ingeval de alimentatie bij overeenkomst is bepaald. Het verlengingsverzoek dient te worden ingediend voordat drie maanden sinds de beëindiging zijn verstreken. Niet in geschil is in dit verband dat het onderhavige verlengingsverzoek van de vrouw tijdig is ingediend.
5.5 Blijkens de wetsgeschiedenis is het uitgangspunt van de wetgever geweest dat de alimentatieverplichting na twaalf jaren in beginsel definitief eindigt, waarbij de wetgever ervan uit is gegaan dat de alimentatiegerechtigde in de periode van twaalf jaren in beginsel voldoende gelegenheid heeft om zich voor te bereiden op het voorzien in eigen levensonderhoud, ook wanneer dit moet gebeuren naast de zorg voor minderjarige kinderen uit het huwelijk en dat dit ook van de onderhoudsgerechtigde gevergd kan worden. In lijn met voormeld uitgangspunt hebben partijen in het convenant in artikel 1.2 een stapsgewijze afbouw van de hoogte van de partneralimentatie opgenomen en is in artikel 1.5 van het convenant opgenomen dat de vrouw zich ervoor zal inspannen om na 1 oktober 2012 geheel in eigen inkomen te voorzien.
5.6
De alimentatiegerechtigde die om verlenging van de alimentatietermijn verzoekt dient te stellen en in geval van betwisting voldoende te onderbouwen dat grond voor verlenging bestaat. Het gaat daarbij in de eerste plaats erom of aan de zijde van de vrouw bijzondere omstandigheden aanwezig zijn, die gelet op de ingrijpende aard van de beëindiging, in beginsel meebrengen dat ongewijzigde handhaving van de termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de vrouw kan worden gevergd. Daarbij zal, naast de financiële situatie van de vrouw, onder meer van belang kunnen zijn of zij alles heeft gedaan wat redelijkerwijs van haar mag worden verwacht om financieel onafhankelijk te worden (vgl. HR 19 december 2008, LJN: BF3928).
5.7
Allereerst is evenwel aan de orde de vraag of beëindiging van de onderhoudsverplichting ingrijpend is voor de vrouw omdat ontkennende beantwoording van die vraag aanstonds met zich meebrengt dat het verlengingsverzoek moet worden afgewezen. Het alimentatiebedrag beliep – geïndexeerd – aan het einde van de twaalfjaarstermijn circa
€ 1.564,- bruto per maand. Gelet op de hoogte van die partneralimentatie enerzijds en het ontbreken van substantieel ander inkomen van de vrouw anderzijds, is duidelijk dat de financiële achteruitgang van de vrouw bij het wegvallen van de alimentatie ingrijpend is. Dat zij een woning heeft met een aanzienlijke overwaarde zoals de man heeft opgemerkt, maakt dat op zichzelf niet anders. Het gegeven dat het eindigen van de alimentatie ingrijpende gevolgen heeft voor de vrouw beantwoordt echter niet de vraag of zulks naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de vrouw kan worden gevergd. In dat kader is immers tevens van belang of de vrouw in de afgelopen twaalf jaren er alles aan heeft gedaan wat in redelijkheid van haar kan worden gevergd om tot financiële zelfstandigheid te komen. Daaromtrent overweegt het hof als volgt.
5.8
Uit de stukken blijkt onder meer dat de vrouw, geboren [in 1956] (ten tijde van het aangaan van het huwelijk dus 26 jaar oud, ten tijde van de echtscheiding 44 jaar oud en ten tijde van het eindigen van de alimentatieverplichting 56 jaar oud) in het bezit is van een HBO-diploma Informatica (1978) en dat zij tot 1985 heeft gewerkt als systeemanaliste. Ten tijde van de ontbinding van het huwelijk had zij de zorg voor de toen nog minderjarige kinderen. De kinderen waren toen respectievelijk circa 15, 10 en 5 jaar oud. De vrouw heeft altijd het grootste deel van de dagelijkse zorg voor de kinderen op zich genomen zowel tijdens het huwelijk als daarna.
5.9 De rechtbank heeft in de bestreden beschikking geoordeeld dat onvoldoende is gebleken dat de vrouw alles heeft gedaan wat redelijkerwijs van haar mag worden verwacht om tot financiële zelfstandigheid te geraken. Zij heeft slechts stukken overgelegd ter zake van door haar verrichte drie sollicitaties in 1999, 2000 en 2010. Niet is gebleken volgens de rechtbank dat de vrouw inspanningen heeft verricht om haar positie op de arbeidsmarkt te verbeteren. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat de vrouw vanwege haar leeftijd, haar gemis aan arbeidsverleden of haar gezondheid geen baan heeft kunnen vinden.
5.1
De vrouw kan zich niet vinden in dat oordeel van de rechtbank en stelt dat zij er alles aan heeft gedaan in de afgelopen twaalf jaren om tot financiële zelfstandigheid te komen. Zij verwijst daartoe in de eerste plaats naar hetgeen zij in eerste aanleg heeft aangevoerd. De vrouw is van mening dat redelijkerwijs niet van haar kan worden gevergd, nu zij na de echtscheiding de zorg heeft gehad voor de minderjarige en thans nog steeds de zorg heeft voor één minderjarig kind, verstoken te moeten zijn van partneralimentatie. De jongste zoon heeft eerst per 1 oktober 2013 woonruimte in Utrecht. Door het eindigen van de partneralimentatie zal de vrouw aangewezen zijn op een bijstandsuitkering terwijl de man over voldoende inkomsten beschikt om de partneralimentatie te kunnen blijven voldoen. In het inleidend verzoekschrift waar de vrouw naar verwijst, heeft zij onder meer toegelicht dat zij zich tot tweemaal toe heeft gewend tot een re-integratiebureau om zich daardoor te laten begeleiden om zo haar kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. De vrouw heeft in 2001 een re-integratietraject gevolgd op advies van Senior Uitzendbureau dat haar toen heeft aangegeven dat zij met zo'n traject betere kansen zou hebben. Het re-integratietraject dat de vrouw heeft gevolgd was van november 2000 tot maart 2001 bij IP Computer Training via KLIQ maar dit heeft niet geleid tot een betaalde baan. In 2009 heeft de vrouw opnieuw een re-integratiebedrijf ingeschakeld dat is bekostigd door de gemeente. Dat traject bij Van der Velde Personeel en Organisatie met coaching Tempo Team heeft gelopen van maart 2009 tot november 2009. Dat re-integratiebedrijf is echter failliet gegaan. De vrouw mocht het traject voortzetten bij Werk voor Morgen. Dat liep van januari 2010 tot november 2010. Met Werk voor Morgen ging het ook slecht en daarom werd Jobhunter ingeschakeld voor een aantal mensen met een hogere opleiding om zodoende snel mensen geplaatst te krijgen. Dat is helaas voor de vrouw niet gelukt. De vrouw stelt voorts dat zij staat ingeschreven bij diverse uitzendbureaus. Zij solliciteert regelmatig maar de kansen op de arbeidsmarkt zijn volgens de vrouw uiterst gering. Daarbij speelt dat de vrouw al langere tijd uit het arbeidsproces is en nu een leeftijd heeft bereikt waardoor zij moeilijk een baan zal kunnen vinden. Bij brieven van 11 februari 2014 en 18 februari 2014 heeft de vrouw ter onderbouwing van haar stellingen stukken overgelegd waaronder enkele vacatures en sollicitatiebrieven, een bemiddelingsplan van Kliq van 20 november 2000, certificaten van computertrainingen gevolgd in 2000/2001, informatie van de gemeente betreffende persoonsgebonden re-integratiebudget, een arbeidsplanbeschikking van 16 juli 2009, een brief van tempoteam solutions van 24 februari 2009 met re-integratieplan, een certificaat Werk voor Morgen (2010), een certificaat empowerment training (2013).
5.11
Gezien de betwisting zijdens de man en de zware stel- en bewijsplicht in deze, is het hof van oordeel dat de vrouw met de door haar overgelegde bescheiden onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de afgelopen twaalf jaren alles in het werk heeft gesteld om tot financiële zelfstandigheid te geraken. De overgelegde vacatures en sollicitaties zien in dit verband slechts op een beperkte periode. Voor zover de vrouw heeft gesteld dat zij niet alle sollicitaties heeft bewaard dient zulks voor haar rekening en risico te blijven nu het op de weg van de vrouw ligt om de hier bedoelde feiten en omstandigheden aannemelijk te maken. Daarbij had de vrouw kunnen weten dat de onderbouwing van haar inspanningen in deze van belang zou kunnen worden, mede gelet op de afspraken daaromtrent in het convenant. Voor zover de vrouw heeft gesteld dat zij geen verdere mogelijkheden had voor scholing dan wel omscholing in de afgelopen twaalf jaren, naast de hiervoor onder vermelde, heeft zij dat evenmin aangetoond. De vrouw heeft in dit verband gesteld dat zij daarvoor geen middelen had maar die verklaring overtuigt het hof niet nu zij bijvoorbeeld niet, althans onvoldoende, heeft betwist dat er een aanzienlijke overwaarde in de woning zit. De vrouw had ervoor kunnen kiezen om die overwaarde te gelde te maken door de woning te verkopen en/of een andere, goedkopere, woning te betrekken. Het hof kan de vrouw voorts niet volgen in haar stelling dat de zorg voor de kinderen haar heeft belet zich te begeven op de arbeidsmarkt omdat het niet ongewoon is de zorg voor kinderen te combineren met een (parttime) deelname aan het arbeidsproces en tevens niet is gebleken van medische beletselen aan de zijde van de vrouw.
5.12
Het hof concludeert dat de vrouw niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat haar recht op partneralimentatie verlengd dient te worden. Zij heeft in de periode van twaalf jaren voldoende gelegenheid gehad om zich voor te bereiden op het geheel voorzien in eigen levensonderhoud, hetgeen ook in redelijkheid van haar gevergd kan worden.

6. De slotsom6.1 Aangezien ook overigens niets is aangevoerd dat tot een ander oordeel moet leiden, betekent het voorgaande dat het hoger beroep van de vrouw faalt. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

7. Proceskosten7.1 De man heeft het hof verzocht om de vrouw in de kosten van het hoger beroep te veroordelen. Het hof is niet gebleken dat de vrouw te lichtvaardig heeft geprocedeerd en zal daarom de proceskosten, als gebruikelijk in zaken als de onderhavige tussen gewezen echtgenoten, aldus compenseren dat ieder de eigen kosten van het geding draagt.

8. De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 15 juli 2013 waarvan beroep;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. G. Jonkman, mr. M.P. den Hollander en mr. I.A. Vermeulen en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2014 in bijzijn van de griffier.