Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellante],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Leeuwarden had eerder op 29 oktober 2013 de schuldsaneringsregeling beëindigd, omdat de appellante niet voldeed aan haar verplichtingen, met name de verplichting om minimaal viermaal per maand aantoonbaar te solliciteren. De rechtbank oordeelde dat de appellante onvoldoende had gesolliciteerd en dat zij de bewindvoerder niet op de hoogte had gehouden van haar inspanningen.
De appellante ging in hoger beroep en stelde dat zij wel degelijk aan haar verplichtingen had voldaan, hoewel ze niet alle sollicitaties kon aantonen. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 april 2014 werd duidelijk dat de bewindvoerder had verklaard dat de sollicitatieverplichting de zwaarste en belangrijkste verplichting binnen de schuldsaneringsregeling is. Het hof oordeelde dat de appellante toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van haar verplichtingen, en dat deze tekortkoming van zodanige ernst was dat beëindiging van de schuldsaneringsregeling gerechtvaardigd was.
Het hof volgde de rechtbank in haar oordeel dat de appellante niet voldoende had gesolliciteerd en dat haar stelling dat de Recofa richtlijnen niet de status van wetgeving hebben, niet opging. De richtlijnen zijn bedoeld om willekeur te voorkomen en bieden zowel de saniet als de bewindvoerder houvast. Het hof concludeerde dat de appellante niet had voldaan aan de sollicitatieverplichting en bekrachtigde het vonnis van de rechtbank.