ECLI:NL:GHARL:2014:3444

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 april 2014
Publicatiedatum
24 april 2014
Zaaknummer
200.137.044-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging wettelijke schuldsaneringsregeling wegens tekortkomingen in sollicitatieverplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Leeuwarden had eerder op 29 oktober 2013 de schuldsaneringsregeling beëindigd, omdat de appellante niet voldeed aan haar verplichtingen, met name de verplichting om minimaal viermaal per maand aantoonbaar te solliciteren. De rechtbank oordeelde dat de appellante onvoldoende had gesolliciteerd en dat zij de bewindvoerder niet op de hoogte had gehouden van haar inspanningen.

De appellante ging in hoger beroep en stelde dat zij wel degelijk aan haar verplichtingen had voldaan, hoewel ze niet alle sollicitaties kon aantonen. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 april 2014 werd duidelijk dat de bewindvoerder had verklaard dat de sollicitatieverplichting de zwaarste en belangrijkste verplichting binnen de schuldsaneringsregeling is. Het hof oordeelde dat de appellante toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van haar verplichtingen, en dat deze tekortkoming van zodanige ernst was dat beëindiging van de schuldsaneringsregeling gerechtvaardigd was.

Het hof volgde de rechtbank in haar oordeel dat de appellante niet voldoende had gesolliciteerd en dat haar stelling dat de Recofa richtlijnen niet de status van wetgeving hebben, niet opging. De richtlijnen zijn bedoeld om willekeur te voorkomen en bieden zowel de saniet als de bewindvoerder houvast. Het hof concludeerde dat de appellante niet had voldaan aan de sollicitatieverplichting en bekrachtigde het vonnis van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer 200.137.044/01
(zaaknummer rechtbank R 11/549)
arrest van de derde civiele kamer van 24 april 2014
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen:
[appellante],
advocaat: mr. J. Pieters, kantoorhoudende te Sneek.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij vonnis van de rechtbank Leeuwarden, van 13 september 2011 is ten aanzien van [appellante] de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard.
1.2
Bij beschikking van de rechter-commissaris in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 28 mei 2013, zoals hersteld bij herstelbeschikking van 11 juni 2013, is de looptijd van de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] verlengd met een termijn van 16 maanden, zodat deze zal eindigen op 13 januari 2016.
1.3
Bij vonnis van (zo begrijpt het hof) de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 29 oktober 2013 is de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling op voordracht van de rechter-commissaris tussentijds beëindigd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, binnengekomen bij de griffie van het hof op 6 november 2013, heeft [appellante] verzocht voornoemd vonnis van 29 oktober 2013 te vernietigen en opnieuw beslissende te bepalen, zo begrijpt het hof, dat de schuldsaneringsregeling ten aanzien van haar van toepassing blijft.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder de brief met bijlagen van 29 november 2013 van mr. Pieters.
Van mr. J.M. Pol, vervangende mr. M. Steensma, werkzaam bij Actio advocaten te Assen (hierna: de bewindvoerder) is een brief, met bijlagen, van 11 april 2014 ontvangen.
2.3
De mondelinge behandeling heeft, na eerder verzoek zijdens mr. Pieters tot aanhouding van de op 29 januari 2014 geplande zitting, plaatsgevonden op
16 april 2014, waarbij [appellante] is verschenen, bijgestaan door haar advocaat, alsmede mr. Pol, namens de bewindvoerder.

3.De beoordeling

Oordeel van de rechtbank
3.1
De rechtbank heeft de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [appellante] beëindigd op grond van het oordeel dat zij niet voldoet aan haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen (artikel 350 lid 3 aanhef en onder c Faillissementswet, hierna: Fw). De rechtbank heeft daarbij - samengevat - het volgende overwogen.
De rechtbank is van oordeel dat [appellante] onvoldoende heeft gesolliciteerd. Dit
valt [appellante] ook toe te rekenen. Uit de stukken maakt de rechtbank op dat de
bewindvoerder [appellante] schriftelijk meerdere malen heeft uiteengezet hoe zij diende te
solliciteren (verifieerbaar) alsook de vereiste frequentie. [appellante] had naar het oordeel van
de rechtbank alle reden om haar e-mails goed te bewaren. Niet alleen ter vermijding van
discussie tussen haar en de bewindvoerder, maar ook aangezien tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris ondubbelzinnig naar voren is gebracht dat [appellante] aantoonbaar diende te solliciteren. Ter gelegenheid van het verhoor bij de rechter-commissaris is tevens expliciet besproken dat alleen verifieerbare sollicitatie-activiteiten acceptabel zijn.
Dat [appellante] deze bewijzen heeft verwijderd — wat hier overigens ook van zij - is een actie die de rechtbank dan ook niet kan volgen. De twijfel die wederom is gerezen met betrekking tot de vraag of [appellante] voldoende heeft gesolliciteerd, had [appellante] immers eenvoudig kunnen ontzenuwen, als zij deze e-mails had opgeslagen in plaats van deze te verwijderen. Door dit na te laten heeft [appellante] het risico aanvaard dat zij de schijn dat zij de sollicitatieverplichting niet correct is nagekomen, die thans wederom is gewekt, niet kan wegnemen.
Nu [appellante] de bewindvoerder niet informeert en de inspanningsverplichting structureel onvoldoende is nagekomen is de rechtbank van oordeel dat dit een aanwijzing vormt dat bij [appellante] de van haar te vergen medewerking voor een doeltreffende uitvoering van de
schuldsaneringsregeling ontbreekt. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen feiten of omstandigheden aangevoerd dan wel gebleken waaruit afgeleid kan worden dat de inspanningsverplichting niet van [appellante] gevergd kon worden.
Beroep van [appellante]
3.2
[appellante] kan zich met het oordeel van de rechtbank niet verenigen en stelt zich op het standpunt dat zij wel aan haar verplichtingen voorvloeiende uit de schuldsaneringsregeling heeft voldaan. Zij voert aan dat zij veelvuldig heeft gesolliciteerd.
Zij erkent dat zij niet alle sollicitaties kan aantonen, maar benadrukt dat het solliciteren wel heeft plaatsgevonden en met succes. Zij heeft sinds ruim drie weken een baan.
Mening van de bewindvoerder
3.3
De bewindvoerder heeft ter zitting van het hof verklaard dat de sollicitatieverplichting de zwaarste en belangrijkste inspanningsverplichting binnen de schuldsaneringsregeling is. Anderzijds is deze verplichting ook het eenvoudigst na te komen: verwacht wordt dat er viermaal per maand aantoonbaar een sollicitatie wordt verricht. Dit is [appellante] meermalen,
zowel schriftelijk als mondeling, gemeld en zij blijft nalaten aan deze verplichting te voldoen.
Dat [appellante] thans een baan zou hebben is de bewindvoerder niet bekend, maar los daarvan stelt hij dat de benadeling van de schuldeisers in de afgelopen periode daarmee niet kan worden gecompenseerd.
De bewindvoerder verzoekt het bestreden vonnis te bekrachtigen.
Oordeel van het hof
3.4
Vooropgesteld dient te worden dat van personen ten aanzien van wie de schuldsanering is uitgesproken mag worden verwacht dat zij zich tot het uiterste inspannen om te voldoen aan de daaraan verbonden verplichtingen. Naar het oordeel van het hof heeft [appellante] niet aan deze verwachting voldaan.
3.5
Het hof is op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting met de rechtbank van oordeel dat [appellante] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming
van haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, met name de verplichting om ten minste viermaal per maand aantoonbaar te solliciteren.
De tekortkoming is bovendien van zodanige ernst dat zij dient te leiden tot beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling. Immers, door zich niet in te spannen om inkomen uit arbeid te verkrijgen, heeft [appellante] de schuldeisers benadeeld. Dat [appellante] thans een baan zou hebben - waarvan overigens ieder bewijsstuk ontbreekt - maakt het oordeel van het hof niet anders.
Haar stelling dat de vacatures in haar woonplaats dun gezaaid zijn, vormt geen reden om niet te voldoen aan de sollicitatieverplichting. Er zijn immers meerdere mogelijkheden buiten de woonplaats en wellicht andersoortige vacatures waarop [appellante] had kunnen reageren.
Dat zij geen bewijsstukken van gestelde sollicitaties kan tonen is haar aan te rekenen, zeker gelet op de vele instructies en waarschuwingen die zij in dit verband heeft gekregen.
[appellante] blijft van mening dat zij wel heeft voldaan aan de sollicitatieplicht, zij het wellicht niet altijd viermaal per maand, maar wel in voldoende mate. Ook ter zitting van het hof leek [appellante] nog niet doordrongen van het feit dat het - in het kader van de wettelijke schuldsaneringsregeling - niet aan [appellante] is om te bepalen of en hoe vaak zij solliciteert.
Het hof is dan ook, met de rechtbank, van oordeel dat dit een aanwijzing vormt dat bij [appellante] de van haar te vergen medewerking voor een doeltreffende uitvoering van de
schuldsaneringsregeling ontbreekt.
3.6
Namens [appellante] is nog gewezen op het feit dat de zogenoemde Recofa richtlijnen niet de status van wetgeving hebben. Uit de jurisprudentie en de literatuur volgt dat het niet wenselijk is dat ten aanzien van de sollicitatieverplichting verschillende instanties verschillende voorwaarden hanteren. Dit klemt temeer, aldus de advocaat, nu de uitkering van [appellante] nimmer is gekort of stopgezet, waaruit al blijkt dat [appellante] haar sollicitatieverplichting in het kader van de haar toegekende WWB-uitkering goed nakomt.
3.7
Het hof volgt [appellante] niet in die stelling. De Wsnp-regeling heeft haar eigen doelstelling en brengt in dat kader haar eigen verplichtingen met zich. De richtlijnen van Recofa beogen binnen deze regeling gelijke behandeling van gevallen. Gesteld noch gebleken is dat [appellantes] situatie in relevante mate afwijkt van de situatie waarin de gemiddelde saniet zonder werk zich bevindt. Haar stelling betreffende beperkte sollicitatiemogelijkheden heeft het hof hierboven reeds verworpen.
De richtlijnen van Recofa zijn opgesteld om willekeur te voorkomen en saniet en bewindvoerder houvast te bieden. Er is vrijheid om in de individuele gevallen van de richtlijnen af te wijken. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet het hof hiertoe geen aanleiding.
Dat [appellante] mogelijk in het kader van de WWB haar (sollicitatie-)verplichtingen wel is nagekomen, maakt het oordeel van het hof dan ook niet anders, nog daargelaten dat van de gestelde sollicitaties (ook in het kader van de WWB) elk bewijsstuk ontbreekt.
Slotsom
3.8
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van
29 oktober 2013.
Dit arrest is gewezen door mr. I.A. Vermeulen, mr. I. Tubben en mr. J.D.S.L. Bosch en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 april 2014.