In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de weigering van de rechtbank Gelderland om de wettelijke schuldsaneringsregeling toe te passen voor de appellant, een alleenstaande man met een aanzienlijke schuldenlast van € 14.236,21. De rechtbank had op 3 maart 2014 het verzoek van de appellant afgewezen, omdat een groot deel van zijn schulden bestond uit boetes, waardoor niet werd voldaan aan de voorwaarden van artikel 288 lid 1 aanhef en onder b van de Faillissementswet (Fw). De appellant was het niet eens met deze beslissing en ging in hoger beroep.
Tijdens de mondelinge behandeling op 14 april 2014 heeft de appellant zijn situatie toegelicht, waarbij hij aangaf dat zijn schulden onder andere voortkwamen uit een misverstand met het UWV en kosten voor zijn auto en opleiding. Het hof heeft echter geoordeeld dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden. De appellant heeft geen bewijsstukken overgelegd ter ondersteuning van zijn stellingen, waardoor het hof niet kon concluderen dat de appellant niet verantwoordelijk was voor zijn schulden.
Daarnaast heeft de appellant aangevoerd dat hij recent de diagnose ADD heeft gekregen, wat volgens hem zijn financiële problemen heeft verergerd. Het hof erkende dat de appellant stappen onderneemt om zijn situatie te verbeteren, maar oordeelde dat hij nog niet in staat was om zijn schulden onder controle te krijgen. Het hof concludeerde dat het hoger beroep faalde en bekrachtigde het vonnis van de rechtbank Gelderland, waardoor de aanvraag voor de schuldsaneringsregeling werd afgewezen.