ECLI:NL:GHARL:2014:3259

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 april 2014
Publicatiedatum
18 april 2014
Zaaknummer
ks 21-009502-13
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord met voorbedachte raad op ex-vriendin met messteken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, die op 2 juli 2013 zijn ex-vriendin in haar ouderlijk huis met messteken om het leven heeft gebracht, werd beschuldigd van moord met voorbedachte raad. Het hof verwerpt het verweer van de verdachte dat hij uit emotie heeft gehandeld en verklaart de voorbedachte raad bewezen. De verdachte heeft zich voorbereid op de daad door een mes en handschoenen mee te nemen naar de woning van het slachtoffer. Het hof oordeelt dat de verdachte voldoende tijd heeft gehad om na te denken over zijn handelen en dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren en terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Het hof houdt rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid, maar benadrukt de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden van het slachtoffer. De uitspraak is een bevestiging van de noodzaak van een zware straf voor het ontnemen van het recht op leven van een ander.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-009502-13
Uitspraak d.d.: 18 april 2014
TEGENSPRAAK
Promis
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 17 december 2013 met parketnummer 18-930266-13 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1994],
thans verblijvende in PI Noord, gevangenis De Marwei te Leeuwarden.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 30 januari 2014 en 4 april 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte wegens moord tot gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, alsmede tot oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. B. Yeşilgöz, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 2 juli 2013 te [plaats], althans in de gemeente [gemeente], opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans éénmaal, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de hals en/of nek en/of schouder en/of buik en/of romp en/of rug, althans in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Voorbedachte raad

Verdachtes raadsvrouw heeft – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat het de vraag is of verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Volgens de raadsvrouw wijst alles erop dat verdachte zijn daad niet goed heeft doordacht en dat het een daad uit emotie is geweest. Het grote aantal messteken zou volgens de raadsvrouw een indicatie zijn dat verdachte buiten zinnen was en dat hij handelde vanuit emotie.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" moet volgens bestendige rechtspraak komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad
en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vergelijk het overleg en nadenken dat in de wetsgeschiedenis is geplaatst tegenover de ogenblikkelijke gemoedsopwelling). Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad. [1]
Het hof komt tot het oordeel dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Verdachte is op 2 juli 2013 in de middag op de fiets naar de woning van het slachtoffer (zijn ex-vriendin) gegaan kort nadat hij met haar had geappt terwijl hij bij vrienden naar een film zat te kijken. Tegen deze vrienden heeft hij aangegeven dat hij weg moest omdat hij een brief moest posten. Bij de woning van het slachtoffer aangekomen was hij in het bezit van zijn rugtas en heeft hij kort met haar gepraat en zijn ze samen naar boven gegaan waar het slachtoffer op verzoek van verdachte iets heeft geprint.
In de kamer waar zij zich bevonden, heeft verdachte het slachtoffer meerdere keren gestoken (onder meer in de rug, schouder, hals en romp ) met een meegebracht fileermes terwijl hij daarbij handschoenen droeg. Het slachtoffer is diezelfde middag overleden.
Verdachte heeft anders verklaard over hetgeen gebeurd zou zijn. Bij de politie en bij de rechtbank heeft hij verklaard dat hij in de woning van het slachtoffer naar beneden is gegaan om ter plekke een mes uit de keukenla te pakken en dat hij de handschoenen pas later na afloop van het steken heeft aangetrokken om het bloed aan zijn handen te verbergen. Bij het hof heeft verdachte verklaard dat hij het mes niet uit de keukenlade pakte en niet meer weet waar het mes vandaan kwam en dat hij zich niet kan herinneren dat hij de handschoenen heeft aangetrokken. Over de vindplaats van de handschoenen heeft verdachte wisselend verklaard.
Het hof acht deze verklaringen van verdachte niet aannemelijk.
De broer van het slachtoffer die op deze dag ongebruikelijk vroeg uit school was gekomen en die in de woning aanwezig was heeft verdachte en het slachtoffer naar boven horen gaan. Hij hoort dan al snel geluiden op de bovenverdieping. De broer heeft verdachte in de tussentijd niet naar beneden horen komen en evenmin gehoord dat er iets uit de keukenlade zou zijn gepakt, hetgeen hoorbaar zou moeten zijn met openstaande deuren. De moeder van het slachtoffer herkent bovendien het mes dat verdachte heeft gehanteerd niet als één van de messen uit haar keuken. Betekenisvol acht het hof ook dat het fileermes ontbreekt uit het messenblok in de woning van verdachte. Diens vader geeft aan dat het in beslag genomen fileermes dat op een foto aan hem wordt getoond wel lijkt op de messen uit het messenblok. Navraag bij de leverancier leert dat het in beslag genomen fileermes behoort tot het type dat hoort in het messenblok en onderdeel is van de serie daarin aanwezige messen. (dossierpagina’s 106 en 108). Het hof gaat er daarom van uit dat verdachte het mes heeft meegebracht in de door hem mee naar boven genomen rugtas. Verdachte heeft ter zitting van het hof ook meegedeeld ervan uit te gaan dat die tas op de overloop was achtergebleven. Ook op het punt van de handschoenen acht het hof de verklaring van verdachte niet aannemelijk nu de broer van het slachtoffer, toen hij gegil hoorde naar boven is gegaan en daar verdachte gehurkt zag bij het liggende slachtoffer terwijl hij met handschoenen aan een mes vasthield. Verder is aan de buitenzijde van de handschoenen meer bloed aangetroffen dan aan de binnenzijde van de handschoenen, hetgeen erop duidt dat de handschoenen reeds tijdens het steken werden gedragen. Het hof gaat er daarom van uit dat verdachte de handschoenen voorafgaand aan het steken heeft meegebracht naar de bovenverdieping en voorafgaand aan het steken heeft aangetrokken.
Verdachte heeft aldus voorbereidingen getroffen. Hij heeft ten opzichte van zijn vrienden ondanks hun licht protest meegedeeld weg te gaan om een brief te posten en aldus verhuld waar hij op dat moment werkelijk naar toe ging. Verdachte heeft ervoor gezorgd dat hij voordat hij met het slachtoffer in haar woning naar de bovenverdieping ging, de beschikking had over de handschoenen en het fileermes. Hij heeft verklaard dat hij de broer van het slachtoffer niet thuis had verwacht en ging er dus van uit dat hij het slachtoffer alleen thuis zou treffen. Het hof acht het aannemelijk dat in ieder geval het mes zich in de door verdachte meegevoerde rugtas bevond. Eenmaal in de woning van het slachtoffer handelt verdachte volgens de gemaakte plannen door het slachtoffer naar boven te laten gaan om iets te printen en daar vervolgens de handschoenen aan te trekken en het slachtoffer met het meegebrachte fileermes dood te steken. Uit het voorgaande leidt het hof af dat verdachte op het moment dat hij de woning van zijn vrienden verliet en naar de woning van het slachtoffer is gegaan reeds het voornemen had om het slachtoffer te doden.
Het hof neemt op grond van deze omstandigheden aan dat verdachte tussen en gedurende de tijd dat door hem de voorbereidingen werden getroffen en de uitvoering van zijn daad, heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap heeft gegeven. Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte zou hebben gehandeld is in dit licht bezien niet gebleken, noch van andere contra-indicaties die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan. Dat het aantal messteken dat door verdachte is toegebracht zou duiden op het buiten zinnen zijn van verdachte zoals door de raadsvrouw betoogd, kan het hof niet volgen nu het veelvuldig en op de bovenzijde op het lichaam insteken juist ook kan duiden op berekend optreden, namelijk gericht op het intreden van de dood. Daarbij komt dat verdachte – los van door hem genoemd verdriet om het feit dat het slachtoffer enkele dagen tevoren hun relatie had beëindigd – geen enkele keer heeft verklaard dat er tijdens het verblijf bij zijn vrienden of (kort) voorafgaande aan het steken bij hem sprake is geweest van een hevige emotie. Zijn vrienden hebben niet verklaard enige emotie bij verdachte te hebben waargenomen. Evenmin heeft de broer van het slachtoffer die verdachte goed kende, toen hij verdachte boven betrapte, anders dan van een geschrokken reactie in zijn richting, gewag gemaakt van een geëmotioneerde verdachte.
Het hof verwerpt het verweer en acht voorbedachte raad bewezen.
Dat de deskundigen beschrijven wat de achterliggende problematiek is en dat verdachte, kort gezegd aldus hun beschrijving, tot zijn daad is gekomen vanwege boosheid, krenking en verdriet vanwege het verbreken van de relatie door het slachtoffer enige dagen eerder, staat voorbedachte raad niet in de weg.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt acht het hof wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 2 juli 2013 te [plaats], in de gemeente [gemeente], opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes, in de hals en schouder en romp en rug van die [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

het bewezen verklaarde levert op:
moord.

Strafbaarheid van de verdachte

Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte overweegt het hof het volgende.
Deskundige A. Warnaar, klinisch psycholoog, komt in zijn rapport van 25 november 2013 kort samengevat, tot de conclusie dat verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis Niet Anders Omschreven en dat dit ten tijde van het ten laste gelegde feit eveneens het geval was. De deskundige adviseert tot een licht verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Deskundige I.E. Troost, kinder- en jeugdpsychiater, stelt in haar rapport van 23 november 2013, samengevat, vast dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis NAO en dat daarvan ten tijde van het ten laste gelegde feit ook sprake was. Zij adviseert verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren.
Het hof neemt voornoemde conclusies over en maakt die tot de zijne, in zoverre dat het hof vaststelt dat verdachte ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit leed aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, waardoor dit feit hem in verminderde mate kan worden toegerekend.
Het hof acht verdachte overigens strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 2 juli 2013 de nog maar zeventien jaar oude [slachtoffer] in haar woning, een plaats waar zij zich bij uitstek veilig mocht voelen, met voorbedachte raad op gruwelijke wijze omgebracht.
Verdachte, die inmiddels zwijgt over zijn beweegredenen, kon het kennelijk niet verkroppen dat het slachtoffer enkele dagen eerder de relatie met hem had beëindigd. Tegenover de politie heeft hij in de eerste verhoren nog verklaard dat hij overtuigd was dat zij voor hem zou zijn en dat hij haar niet met anderen kon zien. Verdachte heeft met zijn bewezenverklaarde handelen het slachtoffer het meest fundamentele recht dat haar toekwam, namelijk het recht op leven, ontnomen. Bovendien heeft hij met zijn daad een onherstelbaar verlies en immens verdriet toegebracht aan de nabestaanden en dierbaren van het slachtoffer. Hoe schokkend en diep ingrijpend de gewelddadige dood van hun dochter door de vader en moeder van [slachtoffer] wordt ervaren, is gebleken uit hun ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaringen. Aangenomen moet worden dat de nabestaanden waaronder ook de jongere broer van [slachtoffer] die getuige is geweest van hetgeen verdachte zijn zus aandeed, door het overlijden nog lang psychisch leed zullen ondervinden. Ook in bredere kring heeft de moord op [slachtoffer] een grote schok teweeg gebracht. Feiten als deze maken een grote inbreuk op de rechtsorde in het algemeen en dragen bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Het nemen van een leven van een ander is een zo ernstig strafbaar feit dat in beginsel alleen een langdurige gevangenisstraf in aanmerking komt ter vergelding van de inbreuk op de rechtsorde en het leed dat verdachte de nabestaanden van het slachtoffer heeft aangedaan.
Het hof heeft bij de bepaling van de duur van de op te leggen gevangenisstraf rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 5 maart 2014 niet eerder voor een misdrijf is veroordeeld. Vanwege de buitengewone ernst van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, speelt die omstandigheid in dit geval slechts een zeer beperkte rol.
Het hof houdt anderzijds bij de vaststelling van de hoogte van de op te leggen straf rekening met de jeugdige leeftijd van verdachte, als ook met het oordeel dat het feit verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat oplegging van de door de eerste rechter opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf voor de duur van acht jaren passend en geboden is.

De maatregel van terbeschikkingstelling

Een verdachte bij wie tijdens het begaan van een feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, kan op last van de rechter ter beschikking worden gesteld indien het door hem begane feit een misdrijf is dat wordt genoemd in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 1º van het Wetboek van Strafrecht en de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eist.
Omtrent verdachte zijn (onder meer) door A. Warnaar, klinisch psycholoog en I.E. Troost, kinder- en jeugdpsychiater, rapportages uitgebracht.
De deskundige I.E. Troost heeft in haar rapportage van 23 november 2013 geconcludeerd:
“Bij betrokkene is sprake van een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis NAO. Dit is een stoornis die langdurig aanwezig is en daarvan was ook sprake van ten tijde van het ten laste gelegde.
De gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens beïnvloedde betrokkenes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde.
Betrokkene is een jongeman van 19 jaar, van wie verwacht kan worden dat hij opnieuw een relatie zal aangaan. Vanuit zijn persoonlijkheidsstructuur (afhankelijkheid) zal dat zeer waarschijnlijk zijn. Betrokkene heeft geen evenwichtige relaties met vrouwen gehad. Vanwege het feit dat hij zelf weinig problemen ervaart en onder ogen kan zien, zal er een risico zijn dat hij in een intieme relatie op eenzelfde wijze met een nieuwe partner om zal gaan. Wanneer hij geen inzicht krijgt in de kwetsbare kanten van zijn persoonlijkheid en zijn opstelling in een intieme relatie, is er sprake van een herhalingsrisico. De autonomie zal moeten worden gestimuleerd. Van belang is verder een opleiding, waarbij begeleiding noodzakelijk is.
Ondergetekende adviseert de klinische behandeling in het kader van de maatregel terbeschikkingstelling met voorwaarden plaats te vinden. Betrokkene is gemotiveerd, en hij heeft nog nooit behandeling gehad, die bovendien niet op hem was gericht maar op het gezinssysteem. Mocht dit in verband met de strafmaat niet zijn te combineren, dan wordt TBS met dwangverpleging geadviseerd.”
De deskundige Warnaar heeft in zijn rapportage van 25 november 2013 geconcludeerd:
“Betrokkene lijdt aan gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis Niet Anders Omschreven. Dit was ook het geval ten tijde van het ten laste gelegde. De gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens beïnvloedde betrokkenes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde.
Belangrijk voor de kans op recidive is vooral de inperking van zijn affectieve repertoire, de beperking in de ‘gezonde’ integratie van zijn (vooral agressieve) gevoelens en een beperking in het wederzijds empathisch functioneren in contact met voor hem belangrijke vrouwen en betrokkenes gebrekkig ontwikkelde autonomie in dergelijke relaties.
Betrokkene heeft geen probleeminzicht. Hij verdraagt bovendien geen begrenzing door anderen of de realiteit.
Voor een klinische behandeling heeft betrokkene vooralsnog onvoldoende probleembesef en lijdensdruk, maar mogelijk zou dat in een kliniek wel ontwikkeld kunnen worden.
Een klinische behandeling zou plaats kunnen vinden in het kader van een TBS met dwangverpleging.”
Warnaar stelt meer specifiek ten aanzien van het recidiverisico in zijn rapportage:
“Gelet op de persoonlijkheidsproblematiek, in het bijzonder het niet kunnen verdragen van grenzen en krenkingen en het ontbreken van enig doorleefd inzicht in zichzelf, acht rapporteur de recidiefprognose ongunstig en de kans op herhaling in intieme relaties met vrouwen groot (op een schaal van klein, middelgroot, groot). Juist in de relaties met vrouwen (moeder, slachtoffer) blijkt betrokkene dwingend en niet in staat tot een wederkerig contact en schiet zijn empathie te kort. Elke nieuwe relatie met een vrouw zal problematisch zijn, verwacht rapporteur. Naarmate er minder op de rails staat in zijn eigen leven (bijvoorbeeld na een langdurige detentie), zal de afhankelijkheid van een eventuele vriendin alleen maar groter zijn.”
De vraag die het hof dient te beantwoorden is of aan verdachte een maatregel dient te worden opgelegd en zo ja, of dat terbeschikkingstelling met voorwaarden dan wel terbeschikkingstelling met dwangverpleging dient te zijn. Het hof stelt op grond van de bovengenoemde rapportages vast dat er herhalingsgevaar bestaat dat verdachte wederom feiten zoals ten laste gelegd zal plegen of andere feiten waarbij de veiligheid van personen in het geding is. Met inachtneming van de conclusies van de deskundigen is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen danwel de algemene veiligheid van personen het opleggen van een terbeschikkingstelling noodzakelijk maakt. Reeds vanwege de omstandigheid dat de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden niet opgelegd kan worden in combinatie met een vrijheidsstraf die de duur van vijf jaar te boven gaat, komt het hof daar gelet op de passend en geboden geachte gevangenisstraf niet aan toe.

Voorwaardelijk verzoek verhoor deskundigen ter zitting

Met het bovenstaande komt tevens de noodzaak te ontvallen aan het voorwaardelijke verzoek van de raadsvrouw om, voor het geval het hof mocht overwegen dat oplegging van TBS met voorwaarden niet passend zou zijn, de deskundigen Warnaar en Troost op de terechtzitting nader te horen over de wenselijkheid van een voorwaardelijk op te leggen TBS. De raadsvrouw wilde de deskundigen vragen over het belang snel tot behandeling over te gaan. Het hof is van het belang daarvan weliswaar doordrongen, maar ziet in de afweging van de ernst van het feit en alle andere omstandigheden geen aanleiding en mogelijkheid een kortere gevangenisstraf op te leggen hetgeen zich – als overwogen – niet laat combineren met de door de raadsvrouw bepleite voorwaardelijke TBS. Het hof passeert dit verzoek om die reden.
Het hof zal, gelet op het voorgaande, de terbeschikkingstelling met verpleging van verdachte van overheidswege bevelen, nu het bewezen verklaarde feit behoort tot de misdrijven die worden genoemd in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 1º van het Wetboek van Strafrecht en de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel met verpleging eist.
De maatregel wordt opgelegd wegens een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, zodat de duur van de terbeschikkingstelling niet gemaximeerd is.

Advies ex artikel 37b Wetboek van Strafrecht

De raadsvrouw heeft om toepassing van artikel 37b Sr verzocht met het oog op de jeugdige leeftijd en het belang van een spoedige behandeling van verdachte.
Ingevolge art. 42 Penitentiaire Maatregel is uitgangspunt dat de plaatsing van een veroordeelde tot gevangenisstraf die tevens de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege is opgelegd, geschiedt indien het ten uitvoer te leggen gedeelte van de gevangenisstraf is ondergaan. Ingevolge het tweede lid onder b. van voornoemd artikel kan door de Minister worden bepaald dat de plaatsing op een eerder tijdstip plaatsvindt indien de veroordeelde jonger is dan 23 jaar en plaatsing op een eerder tijdstip met het oog op zijn ontwikkeling noodzakelijk is.
Nu de voornoemde regeling specifiek in een eerdere behandeling voorziet bij een jeugdige verdachte waarvan zijn ontwikkeling dat noodzakelijk maakt, ziet het hof geen aanleiding tot een advies ex art. 37b Sr.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 37a, 37b en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr P.A.H. Lemaire en mr. K. Lahuis, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Meester, griffier,
en op 18 april 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963