In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 18 juni 2013 het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk heeft verklaard. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2006, waarbij belanghebbende een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.095 is opgelegd. De Inspecteur had eerder het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van een motivering. Belanghebbende heeft later alsnog aangifte gedaan, maar deze werd door de Inspecteur niet in behandeling genomen omdat deze buiten de termijn zou zijn ingediend. De rechtbank heeft geoordeeld dat tegen de weigering om een belastingaanslag ambtshalve te herzien geen beroep kan worden ingesteld, en dat de brief van belanghebbende niet als beroepschrift kon worden aangemerkt vanwege termijnoverschrijding.
Tijdens de zitting op 22 januari 2014 heeft het Hof de standpunten van beide partijen gehoord. Belanghebbende stelde dat hij door psychische klachten niet in staat was tijdig beroep aan te tekenen. Het Hof oordeelde dat de rechtbank terecht het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. Het Hof bevestigde dat de Inspecteur de mogelijkheid heeft om een belastingaanslag ambtshalve te verminderen, maar dat dit besluit niet voor bezwaar vatbaar is. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard. De Inspecteur heeft ter zitting toegezegd alsnog op het verzoek om ambtshalve vermindering te beslissen, maar het Hof kwam niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de aanslag.