ECLI:NL:GHARL:2014:3184

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 april 2014
Publicatiedatum
16 april 2014
Zaaknummer
D 200.110.297-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over onbetaalde facturen voor schilder- en andere werkzaamheden zonder schriftelijke opdrachtbevestiging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante] tegen een vonnis van de kantonrechter in een geschil over onbetaalde facturen voor schilder- en andere werkzaamheden. De appellante had in opdracht van [geïntimeerden] werkzaamheden laten verrichten in haar huurwoning, maar betwistte de hoogte van de gefactureerde bedragen en het feit dat voor alle werkzaamheden opdracht was gegeven. De facturen, die een totaalbedrag van € 16.092,78 omvatten, zijn door de appellante onbetaald gelaten, ondanks aanmaningen. De appellante stelde dat er geen schriftelijke offerte of opdrachtbevestiging was en dat de bewijslast voor de gegeven opdrachten bij de aannemer lag.

Het hof gelastte een comparitie van partijen om hen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over het te leveren bewijs en het verweer dat een deel van de vordering al betaald zou zijn. De zaak is verder gecompliceerd door het feit dat de appellante contant € 4.000,- had betaald voor werkzaamheden die niet waren gefactureerd. Het hof heeft vastgesteld dat de bewijslast bij de geïntimeerden ligt en dat zij moeten aantonen welke werkzaamheden zijn verricht en waarvoor de appellante opdracht heeft gegeven. De comparitie zal ook dienen om te onderzoeken of partijen tot een schikking kunnen komen.

De uitspraak van het hof is gedaan op 15 april 2014, waarbij de rechters K.E. Mollema, M.E.L. Fikkers en L. Groefsema betrokken waren. De zaak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de vraag behandelt wie de bewijslast draagt in gevallen waar geen schriftelijke overeenkomst bestaat en hoe om te gaan met onbetaalde facturen in de bouwsector.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.110.297/01
(zaaknummer rechtbank Assen 325881 \ CV EXPL 11-6137)
arrest van de eerste kamer van 15 april 2014 in de zaak van:
[appellante],
wondende te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. E.T. van Dalen, kantoorhoudende te Groningen,
tegen

1.[geïntimeerde 1],

gevestigd te [woonplaats],
en haar vennoten:
2.
[geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats], en
3.
[geïntimeerde 3],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
in eerste aanleg eisers in conventie, verweerders in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden],
advocaat: mr. J. Klopstra, kantoorhoudende te Stadskanaal.
Het tussenarrest van het (toenmalige) gerechtshof te Leeuwarden van 25 september 2012 wordt hier overgenomen.

1.De (verdere) loop van het geding in hoger beroep

1.1
Ingevolge voormeld tussenarrest heeft op 25 oktober 2012 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Uit het daarvan opgemaakte proces-verbaal blijkt dat partijen geen schikking hebben bereikt.
1.2
Vervolgens heeft [appellante] een memorie van grieven genomen, waarvan de conclusie luidt:
"(...) bij arrest, bij voorraad uitvoerbaar, het vonnis dat op 17 april 2012 (...) door de Rechtbank Assen, sector kanton, locatie Assen in conventie tussen partijen is gewezen, te vernietigen en opnieuw rechtdoende, in conventie alsnog geïntimeerde in zijn conventionele vordering niet-ontvankelijk te verklaren, danwel zijn conventionele vordering af te wijzen met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties."
1.3
[geïntimeerden] hebben bij memorie van antwoord (met producties) geconcludeerd - zo begrijpt het hof - tot bekrachtiging van de aangevallen vonnissen met veroordeling van [appellante] in de kosten van beide instanties, alles uitvoerbaar bij voorraad.
1.4
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest. Het hof merkt hierbij op dat [appellante] heeft overgelegd een pleitnotitie d.d. 25 oktober 2012 zijdens [geïntimeerden] Aangezien in het proces-verbaal van de comparitie van 25 oktober 2012 niet is vermeld dat deze pleitnotitie deel is gaan uitmaken van de gedingstukken, zal het hof geen acht slaan op deze pleitnotitie. Voorts stelt het hof vast dat [appellante] niet expliciet in de gelegenheid is gesteld te reageren op de producties die door [geïntimeerden] bij memorie van antwoord in het geding zijn gebracht. Zolang niet is gebleken dat [geïntimeerden] hierdoor in hun processuele belangen worden geschaad, zal het hof deze producties buiten beschouwing laten.
1.5
Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (
Stb. 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.

2.De feiten

2.1
De kantonrechter heeft in het vonnis van 17 april 2012 feiten vastgesteld. Hiertegen is niet gegriefd en ook anderszins is niet van bezwaren daartegen gebleken. Deze feiten luiden, aangevuld met wat verder over de feiten als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende gemotiveerd betwist alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud van de overgelegde producties vaststaat, als volgt.
2.2
In opdracht van [appellante] hebben [geïntimeerden] schilder- en andere werkzaamheden verricht in de huurwoning van [appellante] aan [adres], waar zij vanaf november 2010 woonde. Ten behoeve van deze werkzaamheden hebben [geïntimeerden] ook materialen geleverd aan [appellante]. Er is geen offerte of schriftelijke opdrachtbevestiging.
2.3
[geïntimeerden] hebben aan [appellante] vier facturen gezonden, gedateerd op 4 maart 2011 (factuurnr. 6411 ad € 1.611,95 en factuurnr. 6511 ad € 9.667,69) en 18 maart 2011 (factuurnr. 7311 ad € 3.988,74 en factuurnr. 7411 ad € 824,40). Het totaalbedrag van de facturen (inclusief btw) is € 16.092,78.
2.4
[appellante] heeft de facturen, ook na te zijn aangemaand, onbetaald gelaten.
2.5
[geïntimeerden] hebben erkend dat zij werkzaamheden hebben verricht waarvoor zij niet hebben gefactureerd en waarvoor [appellante] € 4.000,- contant heeft betaald.
2.6
[appellante] heeft de huurwoning verlaten. In ieder geval ten tijde van het uitbrengen van de appeldagvaarding woonde zij in Den Haag.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
In eerste aanleg hebben [geïntimeerden] in conventie gevorderd dat de rechtbank [appellante] veroordeelt tot betaling van een hoofdsom van € 16.092,78 en een bedrag van € 800,- aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met rente en kosten.
3.2
[appellante] heeft verweer gevoerd, bewijs aangeboden van contante betaling van € 5.000,- en in reconventie gevorderd dat [geïntimeerden] worden veroordeeld tot betaling van € 600,-, te vermeerderen met rente en kosten.
3.3
In het eindvonnis van 17 april 2012 heeft de kantonrechter de vorderingen in conventie in zoverre toegewezen dat [appellante] is veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerden] van € 16.092,78, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 2 september 2011. De reconventionele vordering van [appellante] is afgewezen en [appellante] is in de proceskosten verwezen, zowel in conventie als in reconventie.

4.De beoordeling in hoger beroep

4.1
[appellante] heeft zes grieven ontwikkeld.
Grief 1komt erop neer dat de kantonrechter ten onrechte het verweer van [appellante] heeft gepasseerd dat [geïntimeerden] betaling van haar onbekende materialen hebben verlangd en werkzaamheden hebben gefactureerd waarvoor zij geen opdracht heeft gegeven. [appellante] stelt met
grief 2aan de orde dat de kantonrechter - volgens [appellante] ten onrechte - haar verweer ten aanzien van de hoogte van de facturen in het algemeen, en ten aanzien van de in rekening gebrachte uren in het bijzonder, heeft gepasseerd.
Grief 3strekt ertoe dat de kantonrechter volgens [appellante] ten onrechte haar verweer heeft gepasseerd dat zij reeds € 5.000,- heeft betaald aan [geïntimeerden] Met
grief 4bestrijdt [appellante] het oordeel van de kantonrechter dat zij geen bewijs heeft bijgebracht van de betaling van de twee Ikea kasten. Voortbouwend op de eerste vier grieven bestrijden
grief 5 en 6de juistheid van toegewezen hoofdsom in conventie respectievelijk de proceskostenveroordeling in het dictum van het bestreden vonnis van 17 april 2012.
4.2
Het hof stelt vast dat tegen het vonnis van 13 december 2011 geen grieven zijn ontwikkeld, zodat het hoger beroep in zoverre dient te worden verworpen.
4.3
Tegen de afwijzing van de reconventionele vordering door de kantonrechter heeft [appellante] niet gegriefd. Het hoger beroep is derhalve beperkt tot het vonnis van de kantonrechter van 17 april 2012, voor zover gewezen in conventie.
4.4
De kantonrechter heeft de stelling van [appellante] dat zij met [geïntimeerden] een richtprijs van € 5.000,- (incl. btw) is overeengekomen, verworpen en heeft tot uitgangspunt genomen dat partijen een overeenkomst op regiebasis hebben gesloten. Tegen dit oordeel is niet gegriefd, zodat in hoger beroep vast staat dat partijen een overeenkomst op regiebasis hebben gesloten.
4.5
Ten aanzien van de grieven 1 tot en met 4, die zich vooralsnog lenen voor een gezamenlijke behandeling, overweegt het hof als volgt.
4.6
[geïntimeerden] stellen dat [appellante] opdracht heeft gegeven voor de uitvoering van de werkzaamheden en de aanschaf van de materialen die in de in 2.3 genoemde facturen bij [appellante] in rekening zijn gebracht.
4.7
[appellante] erkent opdracht te hebben gegeven voor het schilderen van de plinten in de bijkeuken en drie slaapkamers, de keukendeuren (binnenzijde), het raamkozijn en de vensterbanken en twee slaapkamerdeuren. Ook erkent zij opdracht te hebben verstrekt voor het behangen van de overloop op de verdieping en voor het leggen van laminaat op de overloop. Verder erkent [appellante] opdracht te hebben gegeven voor de aankoop van twee kastjes bij Ikea, die contant aan [geïntimeerden] zouden zijn betaald. Het behang stelt [appellante] zelf te hebben gekocht en betaald. Voor het overige betwist [appellante] dat zij opdracht heeft verstrekt voor de door [geïntimeerden] in rekening gebrachte werkzaamheden en materialen. Tevens betwist [appellante] dat [geïntimeerden] in totaal 291 uren hebben besteed aan de werkzaamheden voor zover zij daartoe opdracht heeft gegeven.
4.8
Gelet op de gemotiveerde betwisting door [appellante], rust de bewijslast van hun stelling als genoemd in 4.6 ingevolge de hoofdregel van art. 150 Rv op [geïntimeerden]
4.9
[geïntimeerden] hebben aan te geven voor welke werkzaamheden [appellante] opdracht heeft gegeven, welke werkzaamheden ter uitvoering van die door [appellante] opgedragen werkzaamheden zijn verricht en waar één en ander te vinden is in de facturen. Daarbij dienen [geïntimeerden] in ieder geval nader in te gaan op twee door [appellante] met nadruk betwiste posten, te weten € 71,- voor schroeven en pluggen en € 115,50 voor drie rollen vliesbehang.
4.1
[geïntimeerden] dienen te bewijzen dat er meer opdrachten zijn verstrekt dan door [appellante] zijn erkend. Een bewijsaanbod dat voldoet aan de eisen die daaraan in hoger beroep kunnen worden gesteld, ligt niet voor. Niettemin zal het hof [geïntimeerden] in de gelegenheid stellen om zich uit te laten over de vraag of - en zo ja: op welke wijze - [geïntimeerden] denken het bewijs in vorenbedoelde zin te kunnen leveren. Indien na bewijslevering onduidelijk blijft of de voor de erkende en de bewezen geachte opdrachten in rekening gebrachte uren en andere kosten redelijk zijn, zal mogelijk een deskundige moeten worden geraadpleegd. Aangezien de bewijslast bij [geïntimeerden] berust, zullen [geïntimeerden] naar alle waarschijnlijkheid het voorschot op de kosten van de eventueel in te schakelen deskundige moeten dragen.
4.11
Tot het geven van de in 4.9 en 4.10 bedoelde toelichting, zullen [geïntimeerden] de hierna te gelasten comparitie van partijen kunnen aanwenden. Tijdens deze comparitie zal ook aan de orde komen wat er zij van de stelling van [geïntimeerden] in hoger beroep dat aan hen geen € 5.000,- is betaald, zoals [appellante] stelt. Deze stelling roept bij het hof vraagtekens op in het licht van de erkenning van [geïntimeerden] in eerste aanleg dat [appellante] contant een bedrag van € 4.000,- heeft betaald voor niet nader omschreven "zaterdagklusjes", die niet zouden zijn gefactureerd. Indien deze "zaterdagklusjes" betrekking hebben op andere dan de gefactureerde werkzaamheden, zou dit betekenen dat [appellante] voor meer dan 21.000 euro in de huurwoning heeft laten verbouwen. Zonder nadere toelichting, waarvan het op de weg van [geïntimeerden] ligt om die te verstrekken, komt dit het hof voorshands niet erg aannemelijk voor.
4.12
Ter gelegenheid van de comparitie kan [appellante] alsnog reageren op de producties die door [geïntimeerden] bij memorie van antwoord in het geding zijn gebracht.
4.13
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
De beslissing
Het gerechtshof, rechtdoende in hoger beroep:
bepaalt dat partijen ([appellante] in persoon, [geïntimeerden] vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte en tot het geven van de verlangde inlichtingen in staat is en bevoegd is tot het aangaan van een schikking) samen met hun advocaten zullen verschijnen voor het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof
mr. M.E.L. Fikkers, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan het Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden op een nader door deze te bepalen dag en tijdstip, om inlichtingen te geven en opdat kan worden onderzocht of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden;
bepaalt dat partijen de verhinderdagen van partijen en hun advocaten in de maanden mei, juni en juli 2014 zullen opgeven op
dinsdag 29 april 2014, waarna dag en uur van de comparitie (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
verstaat dat de advocaat van [appellante] uiterlijk
twee wekenvoor de verschijning zal plaatsvinden een kopie van het volledige procesdossier ter griffie van het hof doet bezorgen, bij gebreke waarvan de advocaat van [geïntimeerden] alsnog de gelegenheid heeft uiterlijk
één weekvoor de vastgestelde datum een kopie van de processtukken over te leggen.
iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit arrest is gewezen door mr. K.E. Mollema, mr. M.E.L. Fikkers en mr. L. Groefsema, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 15 april 2014.