Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
20 januari 2014;
22 januari 2014.
3.De vaststaande feiten
- [kind 2], geboren op [geboortedatum ] 2011,
over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
Het belastbaar inkomen van de man bedraagt blijkens de cumulatieven van de salarisspecificatie van december 2013 € 43.822,26 per jaar.
4.De omvang van het geschil
3 april 2013. De grieven zien op de uitgesproken echtscheiding, de behoefte van de vrouw, de draagkracht van de man en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad, indien de echtscheiding toch wordt uitgesproken, te bepalen dat hij met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand een kinderalimentatie dient te voldoen van € 135,- per kind per maand, te bepalen dat hij met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand een partneralimentatie dient te voldoen van € 0,- per maand en een verdeling van de huwelijksgoederen-gemeenschap vast te stellen als omschreven in de punten 27 tot en met 36 van het beroepschrift.
5.De motivering van de beslissing
De vrouw betwist dat en stelt dat sprake was van een traditionele rolverdeling tijdens het huwelijk. Beide kinderen zijn erg jong en gaan nog niet naar de basisschool. Zij heeft door de verzorging van de kinderen thans nog niet de mogelijkheid te gaan werken. Indien zij nu betaalde arbeid moet verrichten moeten de kinderen naar een kinderdagverblijf. Zij zal als jonge alleenstaande moeder zeer moeilijk werk kunnen vinden. Door de kosten van het kinderdagverblijf zal de behoefte van de kinderen toenemen waardoor de man meer alimentatie moet betalen. De gemeente heeft haar geen sollicitatieplicht opgelegd. Pas wanneer het jongste kind naar de basisschool gaat zijn er mogelijkheden betaalde werkzaamheden te verrichten. Het klopt dat zij enige tijd bij de belastingdienst heeft gewerkt maar dat was vóór de geboorte van de kinderen via het uitzendbureau voor drie dagen per week. Zij studeerde toen nog, aldus de vrouw.
Gezien de situatie op de arbeidsmarkt, de omstandigheid dat de vrouw al geruime tijd niet meer aan het arbeidsproces heeft deelgenomen en de omstandigheid dat de vrouw nog de zorg heeft over de kinderen van partijen (die nu vier en twee jaar oud zijn), is naar het oordeel van het hof thans niet te verwachten dat zij binnen afzienbare tijd geheel of gedeeltelijk in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Het hof is echter wel van oordeel dat van de vrouw kan worden verwacht dat zij zich vanaf heden de nodige inspanningen zal getroosten om een betaalde baan te vinden.
Naar het oordeel van het hof is komen vast te staan dat de vrouw thans nog behoefte heeft aan een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud, zoals door haar verzocht, ter hoogte van € 500,- per maand.
De vrouw betwist dat moet worden uitgegaan van de nieuwe normen en stelt dat, nu het verzoekschrift dateert van februari 2012, de oude normen van toepassing zijn en dat dus niet moet worden gerekend met een zorgkorting.
Het bedrag aan draagkracht wordt daarom vastgesteld aan de hand van de formule
Het NBI is de som van het bruto-inkomen, inclusief vakantietoeslag en de werkelijke inkomsten uit vermogen, verminderd met de belastingen en premies die daarover verschuldigd zijn, waarbij tevens de relevante heffingskortingen in aanmerking zijn genomen. Geen rekening wordt gehouden met de fiscale gevolgen van het zijn van eigenaar van een woning.
Indien recht bestaat op fiscaal voordeel in verband met de persoonsgebonden aftrekpost levensonderhoud kinderen, dient de draagkracht met dit bedrag te worden verhoogd.
De man heeft, recht op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
70% x [€ 2.511,- -/- (0,3x € 2.511,- + 860,-)] = € 628,39 per maand, nog te verhogen met het fiscaal voordeel ad € 136,66 per maand, dus in totaal € 765,05 per maand.
De man heeft verzocht om een zorgkorting van 35%.
Ter mondelinge behandeling is gebleken dat de man thans een zorgregeling heeft met de kinderen van één weekend per veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur en iedere woensdagmiddag uit school tot donderdagochtend naar school. Volgens de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen is het percentage van de zorgkorting afhankelijk van de omvang van de omgang of zorg. Uitgaande van een omgangsregeling van één dag per week geldt volgens de richtlijn een zorgkorting van 15% en uitgaande van een omgangsregeling van twee dagen per week geldt een zorgkorting van 25%. Het hof houdt gelet op de zorgregeling rekening met een zorgkorting van 25 %, hetgeen neerkomt op een bedrag van (25% x € 214,41) = € 53,60 per kind per maand.
Gelet op het Rapport alimentatienormen wordt bij de berekening van de draagkracht met de lasten van de onderhoudsplichtige op forfaitaire wijze rekening gehouden. Indien in geschil is of sprake is van extra lasten en of deze effect zouden hebben op de draagkracht, kan aanleiding bestaan voor toepassing van de aanvaardbaarheidstoets. Voor zover de man een beroep doet op de aanvaardbaarheidstoets wijst het hof dit beroep af als onvoldoende onderbouwd.
Gelet op het vorenstaande is de man in staat een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te betalen van € 160,81 (afgerond € 161,-) per kind per maand.
€ 170.154,- en dat de hypothecaire geldlening € 175.440,- zal bedragen. Blijkens de door de man overgelegde offerte/hypotheekberekening bedraagt de hypotheekrente 2,7% per jaar, ofwel € 4.737,- bruto per jaar. De man gaat in zijn draagkrachtberekening echter uit van een hypotheekrente van € 10.596,- bruto per jaar/€ 883,- per maand. De man heeft ter mondelinge behandeling verklaard dat hij een hoger bedrag aan hypotheekrente moet betalen dan in de offerte staat vermeld, namelijk 4,85%, nu hij niet in aanmerking komt voor Nationale Hypotheekgarantie omdat het huwelijk nog niet ontbonden is. Nu partijen ter mondelinge behandeling hebben afgesproken er aan te zullen meewerken dat de echtscheiding zo spoedig mogelijk wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, gaat het hof uit van een hypotheekrente van 2,7% hetgeen (in het eerste jaar) neerkomt op € 394,- bruto per maand. Het hof houdt voorts rekening met de op de door de man overgelegde hypotheekberekening vermelde verplichte premie levensrisicoverzekering van
€ 6,- per maand en een aflossing van € 493,- per maand.
Het hof acht de totale netto woonlast, gezien het inkomen van de man, niet onredelijk en houdt daarmee dan ook rekening.
De man verzoekt het hof alsnog de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen. Deze bevat volgens de man de navolgende goederen:
-inboedel woning man en inboedel woning vrouw (waarde ongeveer € 10.000,-);
-auto van partijen Seat Toledo (waarde € 2.500,-)
-spaarrekening ING (waarde € 2.500,-).
Verder stelt de man dat de vrouw € 15.000,- in contanten heeft meegenomen bij haar vertrek uit de echtelijke woning met welk geld zij in elk geval haar woning heeft ingericht. Voornoemd bedrag hield de man in bewaring samen met zijn broers en zussen ten behoeve van een vakantiewoning voor de moeder van de man in Marokko. De vrouw was niet gerechtigd om voornoemde gelden mee te nemen. Primair maakt hij aanspraak op het totale bedrag van € 15.000,- namens zijn broers en zussen ten behoeve van zijn moeder en subsidiair stelt de man dat ook de volledig nieuw ingerichte inboedel in de woning van de vrouw bij de verdeling wordt betrokken in die zin dat de inboedel bij helfte tussen partijen wordt verdeeld.
De vrouw betwist de door de man voorgestelde verdeling en stelt dat de man in hoger beroep voor het eerst om een concrete verdeling verzoekt. De man heeft in eerste aanleg zelf verzocht om een bevel tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap te geven. De rechtbank heeft dan ook terecht een bevel tot verdeling gegeven.
6. De slotsom
8.De beslissing
3 april 2013, voor zover deze de bijdragen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw en in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van partijen betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
3 april 2013, voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;