ECLI:NL:GHARL:2014:315

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 januari 2014
Publicatiedatum
21 januari 2014
Zaaknummer
13/00603
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep bij de rechtbank en termijnoverschrijding in belastingzaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van een beroep dat door belanghebbende was ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De heffingsambtenaar van de gemeente Arnhem had de waarde van een onroerende zaak vastgesteld op € 696.000, welke waarde later was verlaagd naar € 676.000 na een bezwaarschrift van belanghebbende. Belanghebbende had op 10 november 2012 een beroepschrift ingediend bij de rechtbank, maar deze was pas op 22 november 2012 ontvangen. De beroepstermijn eindigde op 15 november 2012. Belanghebbende stelde dat het beroepschrift op 16 november 2012 ter post was bezorgd, maar het hof oordeelde dat het beroepschrift niet tijdig was ingediend. Het hof benadrukte dat de wettelijke termijn voor het indienen van een beroepschrift van openbare orde is en dat de rechter niet bevoegd is om een te laat ingediend beroepschrift ontvankelijk te verklaren, tenzij er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Het hof concludeerde dat belanghebbende niet in verzuim was geweest, maar dat hij niet voldoende had gedaan om het beroepschrift tijdig in te dienen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 13/00603
uitspraakdatum:
21 januari 2014
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem van 21 mei 2013, nummer AWB 12/5863 in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Arnhem(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 65 te [Z] per waardepeildatum 1 januari 2011 voor het jaar 2012 vastgesteld op € 696.000.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de eerder vastgestelde waarde verminderd tot € 676.000.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 21 mei 2013 wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaken betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2013 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende alsmede [A] namens de heffingsambtenaar.

2.De vaststaande feiten

2.1
De uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar is gedagtekend op 4 oktober 2012.
2.2
De dagtekening van het bij de Rechtbank ingediende beroepschrift is 10 november 2012.
2.3
Het beroepschrift van belanghebbende is op 22 november 2012 ter griffie van de Rechtbank ontvangen.
2.4
Naar aanleiding van een op 28 november 2012 gedagtekende brief van de griffie van de Rechtbank ter zake van het indienen van het beroepschrift na afloop van de beroepstermijn, heeft belanghebbende in antwoord daarop in een op 29 november 2012 gedagtekende brief onder meer gesteld dat het beroepschrift op 16 november 2012 ter post is bezorgd.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
Tussen partijen is in geschil of de Rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend, de heffingsambtenaar bevestigend.
3.2
Belanghebbende neemt in hoger beroep het standpunt in dat, nu de beroepstermijn eindigde op 15 november 2012, het beroepschrift binnen de termijn van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb is ingediend.
3.3
De heffingsambtenaar stelt daar tegenover dat niet is voldaan aan de in artikel 6:9, tweede lid, van de Awb gestelde voorwaarde dat het beroepschrift vóór het einde van de wettelijke beroepstermijn ter post moet zijn bezorgd.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
De vraag of de wettelijke termijn voor het indienen van een beroepschrift in acht is genomen, is van openbare orde. Dat wil zeggen dat de rechter niet bevoegd is om een te laat ingediend beroepschrift ontvankelijk te verklaren, tenzij van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) sprake is. De rechter dient, gelijk de Rechtbank heeft gedaan, ambtshalve te toetsen of het beroepschrift tijdig is ingediend.
4.2
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. In dit geval eindigde de beroepstermijn op 15 november 2012. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. In hoger beroep is niet in geschil dat het beroepschrift niet vóór het einde van de wettelijke beroepstermijn door de Rechtbank is ontvangen.
4.3
Bij verzending per post is een beroepschrift ook tijdig ingediend, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van die termijn is ontvangen (artikel 6:9, tweede lid, van de Awb). Belanghebbende heeft in zijn aan de Rechtbank gerichte brief d.d. 29 november 2012 aangegeven dat het beroepschrift op (vrijdag) 16 november 2012 ter post is bezorgd. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het beroepschrift niet vóór het einde van de wettelijke beroepstermijn ter post is bezorgd. Alsdan kan het beroepschrift niet op de voet van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb als tijdig ingediend worden aangemerkt.
4.4
Ten aanzien van een na afloop van de gestelde termijn ingediend beroepschrift blijft ingevolge artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.5
Ter zitting van de Rechtbank heeft belanghebbende met betrekking tot de overschrijding van de beroepstermijn verklaard dat het beroepsschrift tijdig gereed was maar dat hij wegens ziekte niet in staat was om de brief tijdig ter post te bezorgen. Voorts heeft hij verklaard dat hij iemand anders het beroepschrift had kunnen laten posten, maar dat hij daar niet (tijdig) aan heeft gedacht, omdat hij vanwege zijn ziekte andere prioriteiten had. Tijdens de mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft belanghebbende deze weergave van de gang van zaken herhaald. Hij heeft daaraan toegevoegd dat het op 10 november 2012 gedagtekende en op 11 november 2012 in een bestand op zijn computer opgeslagen beroepschrift een aangelegenheid was die hem en niet zijn echtgenote aanging.
4.6
De voormelde feiten en omstandigheden kunnen naar het oordeel van het Hof redelijkerwijs niet leiden tot het oordeel dat belanghebbende met het te laat indienen van het beroepschrift niet in verzuim is geweest. Nu belanghebbende in de tijd die hem restte vanaf het opstellen van het beroepschrift tot aan het einde van de beroepstermijn niet zijn echtgenote of een ander persoon heeft ingeschakeld om het beroepschrift tijdig ter post te bezorgen terwijl daartoe wel de gelegenheid bestond, dient de termijnoverschrijding voor zijn risico te blijven.
4.7
Op grond van het vorenoverwogene, is het Hof van oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk is. De uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.M. Kooijmans, voorzitter, mr. J.A. Monsma en mr. R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.
De beslissing is op 21 januari 2014 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.L.M. Egberts)
(J.P.M. Kooijmans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 22 januari 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.