ECLI:NL:GHARL:2014:3010

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 april 2014
Publicatiedatum
11 april 2014
Zaaknummer
200.125.100-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling en gezag over minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, waarin hem het recht op omgang met zijn minderjarige kind is ontzegd en de vrouw alleen met het gezag over het kind is belast. De man heeft op 12 april 2013 hoger beroep ingesteld, maar heeft het griffierecht niet tijdig betaald. Het hof constateert dat de man het griffierecht pas op 17 juni 2013 heeft betaald, wat niet binnen de wettelijke termijn van vier weken na indiening van het beroepschrift is. Hierdoor is de man in beginsel niet-ontvankelijk in zijn verzoek, tenzij het hof toepassing geeft aan de hardheidsclausule van artikel 282a, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het hof heeft besloten om deze clausule toe te passen, gezien de aard van de procedure en het belang van de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.125.100/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 120494 / FA RK 12-960)
beschikking van de familiekamer van 10 april 2014
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats 1],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. A.A. Namaki, kantoorhoudend te Nijmegen,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 2],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. H.W. de Jong, kantoorhoudend te Leeuwarden.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering
kantoorhoudend te Leeuwarden,
hierna te noemen: LJ&R.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 16 januari 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 12 april 2013, is de man in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De man verzoekt het hof bij onvolledig petitum die beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende,
kosten rechtens.
2.1
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 12 december 2013, heeft de vrouw het verzoek in hoger beroep van de man bestreden. De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren, althans zijn appel af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen en de man te veroordelen in de proceskosten.
2.2
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- een brief van 21 oktober 2013 van mr. Namaki met bijlagen;
- op 13 november 2013 een journaalbericht van mr. De Jong, waarbij zij het hof desgevraagd bericht dat zij geen gebruik maakt van de gelegenheid om incidenteel appel in te stellen.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 4 maart 2014 plaatsgevonden.
Verschenen zijn de vrouw, bijgestaan door mr. De Jong, en namens LJ&R is verschenen mevrouw [X] (gezinsvoogd).
De man noch zijn advocaat is - hoewel behoorlijk opgeroepen - ter zitting verschenen (zonder bericht).

3.De ontvankelijkheid

Het te laat betaalde griffierecht
3.1
Het hof stelt vast dat de man het door hem verschuldigde griffierecht niet binnen de betalingstermijn van vier weken na indiening van het beroepschrift heeft betaald. Het beroepschrift is ingediend op 12 april 2013 en derhalve had op grond van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) het griffierecht uiterlijk 10 mei 2013 dienen te zijn bijgeschreven. De betaling van het griffierecht is eerst op 17 juni 2013, derhalve niet binnen genoemde termijn, ontvangen.
3.2
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 282a, tweede lid, in samenhang met artikel 362 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) verklaart de rechter de verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek, indien het verschuldigde griffierecht niet tijdig is voldaan. De rechter kan deze bepaling op basis van artikel 282a, vierde lid Rv (hierna: de hardheidsclausule) buiten toepassing laten, indien hij van oordeel is dat de toepassing van die bepaling zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, gelet op het belang van één of meer van de partijen bij toegang tot de rechter.
3.3
Artikel 1.1.13 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven (hierna: het procesreglement) schrijft voor dat bij toepassing van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 282a lid 4 Rv in zaken betreffende (onder meer) gezag, verblijfplaats, omgang, informatie en consultatie ten aanzien van minderjarigen, wel griffierecht is verschuldigd, maar de zaak niet wordt aangehouden in afwachting van de betaling van het verschuldigde griffierecht en aan de niet-tijdige volledige betaling ook niet de processuele consequentie van niet-ontvankelijkheid in het verzoek wordt verbonden.
3.4
Het hof zal dan ook, gelet op de aard van deze procedure (zoals het hof die heeft begrepen, zie rechtsoverweging 3.6 hierna), toepassing geven aan de hardheidsclausule en
- anders dan de vrouw heeft verzocht - geen processuele consequentie verbinden aan de niet-tijdige betaling van het griffierecht.
Het verzoek in hoger beroep van de man
3.5
Bij de bestreden beschikking van 16 januari 2013 heeft de rechtbank de man het recht op omgang met de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige]), geboren op [geboortedatum] in de gemeente [geboorteplaats], ontzegd en bepaald dat de vrouw voortaan alleen met de uitoefening van het gezag over [minderjarige] zal zijn belast, voor zover haar bevoegdheid daartoe niet door een eerdere rechtelijke beslissing is uitgesloten.
3.6
De man heeft een beroepschrift ingediend bij het hof, waarin hij stelt dat hij zich niet kan verenigen met de uitspraak van de rechtbank. Hij heeft daartoe twee grieven ingediend. Hoewel de man in zijn petitum vernietiging van de beschikking van 16 januari 2013 verzoekt zonder aan te geven (door een kennelijke omissie in het petitum) welke beslissing hij voorts van het hof - opnieuw rechtdoende - wenst, kan het hof uit het lichaam van zijn beroepschrift opmaken dat zijn hoger beroep zich zowel tegen de gezagswijziging richt als tegen de afwijzing van zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling. Gelet hierop gaat het hof ervan uit dat de man in hoger beroep heeft beoogd te verzoeken dat het hof, opnieuw rechtdoende, alsnog het inleidend verzoek van de man tot vaststelling van een aldaar omschreven omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] zal toewijzen en dat het hof daarbij het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de vrouw alleen met het ouderlijk gezag over de minderjarige [minderjarige] zal worden belast, alsnog zal afwijzen.
De stukken uit de eerste aanleg
3.7
Blijkens artikel 1.2.6 van het procesreglement dienen onverminderd het bepaalde in artikel 1.1.10 bij het beroepschrift alle stukken uit de eerste aanleg te worden gevoegd, waaronder het proces-verbaal van de mondelinge behandeling.
3.8
Het hof heeft conform artikel 1.2.7 van het procesreglement (de advocaat van) de man erop gewezen dat de bij het beroepschrift behorende stukken uit de eerste aanleg niet compleet zijn en wel herhaaldelijk, te weten bij brief van 24 april 2013, 26 juni 2013 en 23 oktober 2013, en daarbij (de advocaat van) de man telkens de gelegenheid geboden de ontbrekende stukken alsnog uiterlijk op een bepaalde datum (respectievelijk 8 mei 2013, 10 juli 2013 en 6 november 2013) in te dienen.
3.9
Het hof constateert dat de man - hoewel bij brief van 21 oktober 2013 van mr. Namaki alsnog bij het hof enkele (ontbrekende) stukken zijn binnengekomen -, niet heeft voldaan aan de meerdere verzoeken van het hof om het beroepschrift te completeren. Zo beschikt het hof in ieder geval nog steeds niet over het inleidend verzoekschrift van de man tot vaststelling van een omgangsregeling met [minderjarige], naar welk verzoekschrift hij in hoger beroep verwijst voor wat betreft de door hem voorgestane omgangsregeling. Ook missen nog steeds de in de bestreden beschikking genoemde brieven van de man en de vrouw. Gelet op deze falende houding van appellant en de omstandigheid dat - zonder bericht - de man noch zijn advocaat ter zitting zijn verschenen om een toelichting te geven, is het hof van oordeel dat niet tot een afgewogen oordeel kan worden gekomen zodat het verzoek in hoger beroep van de man zal worden afgewezen.

4.De proceskosten

4.1
Het hof is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de proceshouding van de man, waaronder ook het feit dat de man in de gegeven omstandigheden er bovendien van heeft afgezien ter zitting van het hof te verschijnen, van oordeel dat het verzoek van de vrouw tot veroordeling van de man in de proceskosten in hoger beroep moet worden toegewezen. Het hof begroot deze kosten op:
- griffierecht € 299,-
- kosten advocaat
€ 1.788,-(2 punten x tarief II € 894,-)
Totaal: € 2.087,-

5.De beslissing

Het gerechtshof:
wijst het verzoek in hoger beroep af;
veroordeelt de man tot betaling van de proceskosten in hoger beroep, aan de zijde van de vrouw tot op heden begroot op € 2.087,-.
Aldus gegeven door mrs. G.M. van der Meer, voorzitter, A.W. Beversluis en D. van Emden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof op 10 april 2014 in bijzijn van de griffier.