ECLI:NL:GHARL:2014:2917

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 april 2014
Publicatiedatum
9 april 2014
Zaaknummer
200.135.644-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming verhuizing geweigerd

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van een vrouw om vervangende toestemming te verkrijgen voor verhuizing met haar kinderen naar een andere woonplaats. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, had eerder bij de rechtbank Noord-Nederland een verzoek ingediend om met haar kinderen naar [woonplaats 1] te verhuizen, wat door de rechtbank was afgewezen. De man, verweerder in het principaal hoger beroep, had verweer gevoerd en incidenteel appel ingesteld, waarbij hij verzocht om de vrouw te veroordelen tot terugverhuizing naar een locatie binnen 20 kilometer van zijn woonplaats, [woonplaats 2]. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 maart 2014 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, waarbij de vrouw aanvoerde dat zij de verhuizing had geaccepteerd om een stabiele thuisbasis voor de kinderen te creëren, terwijl de man betwistte dat er een noodzaak voor de verhuizing was en stelde dat hij altijd betrokken was geweest bij de opvoeding van de kinderen. Het hof oordeelde dat de vrouw zonder toestemming van de man was verhuisd, wat de man belemmerde in zijn rol als opvoedende ouder. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en bepaalde dat de vrouw voor 1 augustus 2014 met de kinderen moest terugverhuizen naar een woonplaats binnen 20 kilometer van [woonplaats 2]. Het hof wees het verzoek van de man om een dwangsom af, omdat er geen reden was om aan te nemen dat de vrouw niet vrijwillig aan de beschikking zou voldoen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.135.644/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/98934 FA RK 13-1253)
beschikking van de familiekamer van 8 april 2014
inzake
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 1],
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen:
de vrouw,
advocaat: mr. A.H. Noorman, kantoorhoudend te Emmen,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats 2],
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen:
de man,
advocaat: mr. J.P. van der Werf, kantoorhoudend te Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 17 juli 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in het principaal en het incidenteel hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 15 oktober 2013, is de vrouw in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De vrouw verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende alsnog haar inleidende verzoeken toe te wijzen.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 27 november 2013, heeft de man het verzoek in hoger beroep van de vrouw bestreden. Daarbij heeft de man tevens verzocht om de vrouw te veroordelen of te gebieden voor 15 juli 2014 met de kinderen (terug) te verhuizen naar een woonplaats gelegen maximaal 20 kilometer van [woonplaats 2], althans voor een datum en binnen een straal rond [woonplaats 2] als het hof juist acht, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat de vrouw niet aan de veroordeling of het gebod voldoet.
2.3
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 17 februari 2014 een journaalbericht van 14 februari 2014 van mr. Noorman met bijlagen;
- op 21 februari 2014 een journaalbericht van 20 februari 2014 van mr. Van der Werf met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 4 maart 2014 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens is een stagiaire van mr. Noorman ter zitting aanwezig geweest.
2.5
Na de mondelinge behandeling is op 11 maart 2014 nog een journaalbericht van mr. Van der Werf binnengekomen, waaruit blijkt dat het, alhoewel daartoe door het hof in de gelegenheid gesteld, partijen niet is gelukt om alsnog overeenstemming te bereiken.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Zij zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1]), geboren op [geboortedatum 1] te [woonplaats 2] en
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2]), geboren op [geboortedatum 2] te [woonplaats 2].
Zij hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw. De ouders zijn gezamenlijk met het gezag over de minderjarigen belast.
3.2
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw, tot het verkrijgen van vervangende toestemming om met de kinderen naar [woonplaats 1] te verhuizen en voorts om de kinderen aldaar in te schrijven op een school afgewezen. De vrouw heeft tegen die beslissing hoger beroep ingesteld. De man heeft verweer gevoerd en incidenteel appel ingesteld.

4.De motivering van de beslissing

4.1
In de onderhavige zaak is de vraag aan de orde of aan de vrouw vervangende toestemming tot verhuizing naar [woonplaats 1] dient te worden gegeven (en de daarmee verband houdende toestemming voor inschrijving van [minderjarige 1] op school).
4.2
De vrouw heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat 'zij uit het oog verliest dat het nogal wat uitmaakt of zij tijdelijk ergens woont in afwachting van definitieve huisvesting of dat zij een woning betrekt met als bedoeling om zich in die omgeving te vestigen'. De vrouw stelt dat zij in eerste instantie graag tezamen met de kinderen in de voormalige echtelijke woning had willen blijven wonen. Echter de man wilde dit niet. Zij stelt met instemming van de man tijdelijk met de kinderen in een recreatiewoning in [plaats] (zijnde 11 kilometer minder ver van [woonplaats 2] dan [woonplaats 1]) te zijn gaan wonen. De zorgregeling tussen de man en [minderjarige 1] en [minderjarige 2], van drie weekenden per maand van donderdagavond na het werk tot zondag 18.00 uur, die door de voorzieningenrechter is vastgesteld, had betrekking op die situatie. Later is de begintijd van deze zorgregeling gelet op het naar school gaan van [minderjarige 1] maar ook volgens de vrouw op verzoek van de man gewijzigd van donderdag naar vrijdag. Daarbij komt dat de man zelf [plaats 2] (nog verder van [woonplaats 2] dan [woonplaats 1]) heeft genoemd als mogelijke woonplaats voor haar en de kinderen. De vrouw heeft voorts naar voren gebracht wel degelijk de nodige acties te hebben ondernomen om woonruimte in de buurt van [woonplaats 2] te vinden, hetgeen echter niet tot resultaat heeft geleid. Zij stelt, mede op advies van het centrum Jeugd en Gezin om spoedig een gezondere en definitieve woning voor de kinderen te betrekken, de woning in [woonplaats 1] te hebben geaccepteerd, zodat zij hen aldaar een stabiele thuisbasis kon bieden en dat [minderjarige 1] op eenzelfde school kon blijven. De vrouw stelt dat zij bij de acceptatie van de woning in [woonplaats 1] er van uit ging dat de man daar geen bezwaren tegen zou hebben, nu dit 10 km verder was dan [plaats] en 20 km dichterbij dan [plaats 2].
4.3
De man heeft verweer gevoerd. Hij betwist de door de vrouw geschetste gang van zaken. Hij stelt dat het vertrek van de vrouw met de kinderen uit de voormalige echtelijke woning als een volslagen verrassing kwam. Het e-mailbericht waarin [plaats 2] is genoemd, moet volgens hem in de context geplaatst worden van dat onzeker was of de vrouw tijdelijk of definitief zou wegblijven. Mogelijk heeft de vrouw bij haar keuze voor [plaats] vanwege de ruzies tussen partijen bewust voor een grotere afstand vanaf [woonplaats 2] gekozen. De man stelt altijd te hebben gedacht dat de vrouw naar [woonplaats 2] of omgeving zou terugkeren. De man stelt voor beide verhuizingen geen toestemming te hebben gegeven. Hij stelt voorts van meet af aan erg betrokken te zijn geweest bij de opvoeding en verzorging van de kinderen. De door de voorlopige voorzieningenrechter vastgestelde zorgregeling is van tijdelijke aard en in de echtscheidingsprocedure is nog niet op beslist op het verzoek van de man om een uitgebreidere zorgregeling (met feestdagen en vakanties) vast te stellen. De man stelt veel te hebben gedaan en te willen doen om voor de vrouw en kinderen passende woonruimte in (de omgeving van) [woonplaats 2] te vinden. Van een noodzaak voor verhuizing naar [woonplaats 1], 72 km verderop, is niet gebleken. [plaats] dient bovendien niet als uitgangspunt genomen te worden bij het beoordelen van de vraag of haar verhuizing naar [woonplaats 1] redelijk is/was. Volgens de man was het een ondoordachte en impulsieve beslissing van de vrouw. De man stelt dat de huidige reistijd zowel voor hem als voor de kinderen belastend is en nadelige effecten met zich brengt en wel degelijk van invloed is op de zorgregeling. De man ervaart dat de vrouw hem buitenspel probeert te zetten. De man is van mening dat ouders in het belang van de kinderen er goed aan doen om in elkaars nabije omgeving te gaan wonen. De vrouw dient de verhuizing ongedaan te maken en de gevolgen behoren voor haar rekening te blijven. De man heeft het hof voorts verzocht om de vrouw te veroordelen om vóór 15 juli 2014 met de kinderen terug te verhuizen naar een woonplaats gelegen maximaal 20 kilometer van [woonplaats 2], althans een datum en binnen een straal van [woonplaats 2] als het hof juist acht, op straffe van een dwangsom.
4.4
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting overweegt het hof als volgt.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat aan de vrouw geen vervangende toestemming dient te worden verleend om met de kinderen te verhuizen naar [woonplaats 1] en de kinderen aldaar in te schrijven op een school. De vrouw is zonder toestemming van de andere, gezaghebbende, ouder verhuisd en de vader wordt hierdoor belemmerd in zijn rol van opvoedende ouder. Het hof sluit zich aan bij de motivering van de rechtbank onder 2.3.6 en 2.3.7 en maakt die overwegingen tot de zijne. De man heeft ook ter zitting in hoger beroep opnieuw aan de vrouw aangeboden dat zij met de kinderen in de echtelijke woning kan gaan wonen om van daaruit (eventueel samen met de man) te zoeken naar een andere geschikte woning in [woonplaats 2] en omgeving. Hij heeft verklaard bereid te zijn financiële garanties aan de vrouw te geven, zoals het blijven betalen van de hypotheeklasten. De man heeft zijn aanbod bovendien nog verder aangevuld, in die zin dat hij akkoord is met een langere periode, bijvoorbeeld vijf jaar, indien nodig. Het hof overweegt dat de kinderen zich dan bovendien ook weer in een vertrouwde omgeving bevinden en dat zij, gelet op hun nog jonge leeftijd, nog voldoende mogelijkheden hebben om zich -bij het vinden van een andere geschikte woning in de omgeving- te settelen. Voor zover de vrouw nog heeft gesteld dat [minderjarige 1] niet goed tegen veranderingen kan, maakt dit het oordeel van het hof niet anders, aangezien de omgeving van [woonplaats 2] voor [minderjarige 1] een bekende omgeving is. Daarnaast heeft de vrouw zichzelf en de kinderen en zonder dat dit noodzakelijk was, in deze positie gebracht. Het hof acht het redelijk om de vrouw te verplichten vóór 1 augustus 2014 terug te keren naar [woonplaats 2] en/of omgeving.
4.5
Het hof oordeelt het verzoek van de man om de vrouw te veroordelen of te gebieden om voor 15 juli 2014 met de kinderen terug te verhuizen naar een woonplaats gelegen maximaal 20 kilometer van [woonplaats 2] voldoende connex met het verzoek van de vrouw in hoger beroep om daarop te kunnen beslissen. Het hof neemt daarbij ook in aanmerking het uitdrukkelijk ter zitting door partijen uitgesproken verzoek aan het hof om zich over dit punt uit te laten. Gelet op de onderhavige situatie acht het hof een door de vrouw te betrekken woning binnen een straal van 20 kilometer van [woonplaats 2] redelijk. Plaatsen als [plaats 3] en [plaats 4] behoren dan tot de mogelijkheden, aangezien deze op ongeveer 14 kilometer afstand van [woonplaats 2] zijn gelegen. Het hof zal 1 augustus 2014 als datum bepalen voor welke de vrouw uiterlijk dient te zijn terug verhuisd.
4.6
Anders dan door de man verzocht zal het hof geen dwangsom aan de vrouw opleggen nu het hof geen aanleiding heeft om aan te nemen dat de vrouw niet vrijwillig aan de beschikking zal voldoen.

5.De slotsom

5.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen en als volgt beslissen.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 17 juli 2013;
bepaalt dat de vrouw voor 1 augustus 2014 met de kinderen dient (terug) te verhuizen naar een woonplaats, gelegen maximaal 20 kilometer van [woonplaats 2];
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.W. Beversluis, G.M. van der Meer en D. van Emden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 8 april 2014 in bijzijn van de griffier.