In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin een vergrijpboete is opgelegd wegens een onjuiste aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2006. De inspecteur van de Belastingdienst had een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van € 603.026, inclusief een afkoopsom van een lijfrentepolis van € 164.000. De rechtbank had de boete verminderd van € 42.640 naar € 18.122, maar belanghebbende ging in hoger beroep tegen de kwalificatie van opzet die aan hem werd verweten. Belanghebbende stelde dat hij door persoonlijke omstandigheden, waaronder een verbouwing van zijn woning, onder hoge druk stond en dat de afkoopsom hem was ontschoten bij het indienen van zijn aangifte. De inspecteur betwistte dit en stelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet of voorwaardelijk opzet van belanghebbende. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze de boete betrof en vernietigde de boetebeschikking. De uitspraak van de rechtbank werd voor het overige bevestigd, en de inspecteur werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht aan belanghebbende.