ECLI:NL:GHARL:2014:2881

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 april 2014
Publicatiedatum
8 april 2014
Zaaknummer
200.116.509-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging koopovereenkomst door wederzijdse dwaling over taxatiewaarde van machines

In deze zaak gaat het om de vraag of er tussen partijen een overeenkomst is gesloten waarbij A. de machines van B. zou kopen tegen een taxatiewaarde van € 1,2 miljoen. De curator van de failliete koper, [appellante] B.V., stelt dat deze taxatiewaarde is overeengekomen, terwijl de verkoper, [geïntimeerde] B.V., dit betwist. Het hof heeft de Haviltex-maatstaf toegepast en geoordeeld dat er sprake is van wederzijdse dwaling omtrent de getaxeerde waarde. Het hof vernietigt de koopovereenkomst en veroordeelt de verkoper om € 1,2 miljoen terug te betalen aan de curator van de gefailleerde koper.

De procedure begon met een dagvaarding in hoger beroep op 26 juli 2012, na eerdere vonnissen van de rechtbank Groningen. De curator vorderde vernietiging van de eerdere vonnissen en toewijzing van zijn vorderingen. De rechtbank had eerder de vorderingen van de curator afgewezen, maar het hof oordeelt nu dat de partijen bij de overeenkomst van 4 november 2008 in de veronderstelling verkeerden dat de koopprijs overeenkwam met een taxatie van de machines, terwijl dit niet het geval bleek te zijn. Dit leidt tot de conclusie dat de overeenkomst onder invloed van dwaling tot stand is gekomen.

Het hof oordeelt dat de curator recht heeft op terugbetaling van de koopprijs, vermeerderd met wettelijke rente. De kosten van de procedure worden ook aan de verkoper opgelegd. Het arrest is gewezen op 8 april 2014 door de tweede kamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.116.509/01
(zaaknummer rechtbank Groningen 118210/ HA ZA 10-408)
arrest van de tweede kamer van 8 april 2014
in de zaak van
[de curator],
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap
[appellante] B.V.
gevestigd te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. J.P.M. Borsboom, kantoorhoudend te Barendrecht,
tegen
[geïntimeerde] B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. A.J. Boer, kantoorhoudend te Assen.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van 7 juli 2010, 27 april 2011 en 13 juni 2012 van de rechtbank Groningen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 26 juli 2012,
- de memorie van grieven (met productie),
- de memorie van antwoord (met producties).
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering in hoger beroep van de curator luidt:
"
bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vonnissen die Rechtbank Groningen op 27 april 2011 en 13 juni 2012 heeft gewezen, tussen [appellante] als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde (rolnummer: 118210; zaaknummer: HA ZA 10-408), zal vernietigen, en de vordering van appellante alsnog zal toewijzen, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van de procedure in beide instanties."
2.4
De conclusie van de memorie van antwoord luidt:

tot niet-ontvankelijkverklaring van [appellante] in haar vorderingen in appel althans haar die te ontzeggen, met veroordeling van [appellante] in de kosten van beide instanties.”

3.De feiten

3.1
De volgende feiten zijn tussen partijen niet in geschil.
3.2
[geïntimeerde] exploiteert onroerende goederen. Haar directeur is [A]. Directeur van [appellante] is [B].
3.3
[geïntimeerde] was eigenaar van een onroerend goed complex in Roosendaal. Dat onroerend goed complex werd verhuurd aan [Timmerfabriek] (hierna: Tifa). [geïntimeerde] wilde dat onroerend goed complex verkopen. Tussen [geïntimeerde] en [B] zijn gesprekken gevoerd met als doel om de door [Timmerfabriek] geëxploiteerde onderneming, een timmerfabriek, voor gezamenlijke rekening te exploiteren. [geïntimeerde] en [B] hebben [C] gevraagd te participeren in een nieuw op te richten vennootschap, [appellante]. Daarbij golden onder meer de volgende uitgangspunten. De door [Timmerfabriek] uitgeoefende onderneming zou via een activatransactie overgaan naar een nieuw op te richten vennootschap ([vennootschap X], de machines in de fabriek, die eigendom waren van [geïntimeerde], zouden worden gekocht door [appellante], terwijl [B] het onroerend goed complex van [geïntimeerde] zou kopen.
3.4
[B] heeft de, op 15 december 2003 opgerichte, vennootschap [vennootschap Y] gekocht. Via een statutaire naamswijziging op 16 januari 2009 is de naam daarvan gewijzigd in [appellante].
3.5
Het rapport van BusinessPartners Bedrijfsbemiddeling.NL betreffende de bedrijfswaardering van [Timmerfabriek] van 13 april 2008 vermeldt als door ‘kopers verschuldigd aan [geïntimeerde] BV’ ter zake van ‘Overname machines en inventaris van [geïntimeerde] BV’ een bedrag van € 1.500.000.
3.6
Het rapport ‘Toekomstvisie [Timmerfabriek]’ van 4 september 2008 vermeldt onder meer het volgende:
‘AFSPRAKENKADER
Inleiding
Op 26 augustus zijn er een aantal afspraken gemaakt tussen [A] of nader te noemen meester (hierna “[A]”),[C] of nader te noemen meester (hierna “[C]”), en [B] of nader te noemen meester (hierna “[B]”). Deze afspraken dienen als basis voor het contract waarin de samenwerkingsovereenkomst wordt geformaliseerd.
Het volgende is afgesproken:
[appellante] BV
1. Per 1 januari 2009 wordt de inventaris, waaronder alle machinerie, van [Timmerfabriek] (hierna [Timmerfabriek] JR), zoals omschreven in het taxatierapport van [taxateur] overgenomen van [geïntimeerde](hierna ‘[geïntimeerde]”) door een nog op te richten BV.
2. Deze op te richten BV met een nog nader te bepalen naam wordt het eigendom in gelijke delen van [A], [C] en [B]. De werknaam is [appellante] BV.
3. [A],[C] en [B] zullen ieder € 400.000 in kapitaal inbrengen in [appellante] BV.
4. [appellante] BV betaalt voor de inventaris van [Timmerfabriek] JR zoals bedoeld ad 1 € 1,200,000.’
3.7
Een door [taxateur] Taxatie Expertise opgesteld ‘Inventaris-overzicht nr. 6193-801’ betreffende de inventaris van ‘[geïntimeerde] B.V. e/o gelieerde ondernemingen’ en ‘Ten behoeve van de inbreng in een nieuw op te richten onderneming’ van 24 september 2008 sluit op een totaalbedrag van € 1.200.000.
3.8
Een schriftelijk stuk ‘Afspraken [Timmerfabriek]’, versie 3 november 2008 vermeldt, voor zover van belang, het volgende:

AFSPRAKENKADER
Inleiding
Op 26 augustus 2008 zijn een aantal afspraken gemaakt (…)
Het volgende is afgesproken:
[appellante] BV
1. (…)
(…)
4. Door [appellante] BV wordt de inventaris, waaronder alle machinerieën, in gebruik bij [Timmerfabriek] (hierna [Timmerfabriek] JR), zoals omschreven in het taxatierapport van [taxateur] d.d. 24-09-2008 (nummer 6193-801) overgenomen van [geïntimeerde](hierna: [geïntimeerde]”).
5. [appellante] BV betaalt voor de inventaris van [Timmerfabriek] JR zoals bedoeld ad 1(het hof leest: ad 4)
€ 1.200.000,- exclusief BTW’
Dit schriftelijk stuk is getekend door [A], [C] en [B].
3.9
Tussen [appellante] BV i.o. als koper en [geïntimeerde] als verkoper is vervolgens een schriftelijke getekende overeenkomst van ‘verkoop en overdracht van machinerieën’ gesloten. De overeenkomst is door [B], namens [appellante] B.V. i.o. getekend op 4 november 2008. Voor zover van belang vermeldt deze overeenkomst het volgende:
‘IN AANMERKING NEMENDE:
dat verkoper de machines die tot 1 januari 2009 gebruikt werden ten behoeve van de exploitatie van [Timmerfabriek] (…) wenst te verkopen zo goed als dat koper deze wenst te kopen;
(…)
dat partijen de afspraken omtrent de overdracht in de navolgende overeenkomst wensen vast te leggen;
VERKLAREN TE ZIJN OVEREENGEKOMEN ALS VOLGT:
Artikel 1. Verkoop en overdracht
Met werking vanaf 1 januari 2009 verkoopt en draagt verkoper hierbij aan koper over, gelijk koper koopt en in eigendom aanvaardt, de inventaris, waaronder alle machinerieën die tot 1 januari 2009 door verkoper werden verhuurd aan [Timmerfabriek] (hierna [Timmerfabriek] JR), zoals omschreven in het taxatierapport van [taxateur] van 24 september 2008. Dit taxatierapport is als bijlage 1 aan de overeenkomst gehecht.
Artikel 2. Koopprijs
1. De verkoop en koop geschied voor de som van € 1.200.000,-- (…) exclusief BTW;
2. (…)’
3.1
De ‘levering machinerieën’ aan [appellante] (toen nog geheten: [vennootschap Y]) heeft plaatsgevonden bij notariële akte van 2 januari 2009.
3.11
[D] van Troostwijk Waardering en Advies B.V. (hierna: Troostwijk) heeft in opdracht van [appellante] de bedrijfs- en kantoorinventaris van [appellante] getaxeerd op een bedrag van € 447.500 op basis van onderhandse verkoopwaarde bij gelijkblijvende bestemming en gebruik. Dat taxatierapport is gedateerd 24 april 2009.
3.12
Krachtens daartoe op 26 april 2010 verleend verlof heeft [appellante] op 28 april 2010 conservatoir beslag gelegd op verschillende aan [geïntimeerde] in eigendom toebehorende onroerende en roerende zaken zaken als omschreven in de akte wijziging van eis van 15 november 2010.
3.13
Op verzoek van [geïntimeerde] is [appellante] bij vonnis van 7 augustus 2012 in staat van faillissement verklaard, met benoeming van [de curator] tot curator.

4.De vordering en de beslissing in eerste aanleg

4.1
Na bij akte van 15 november 2010 haar eis te hebben gewijzigd vordert [appellante], zakelijk weergegeven:
primair
a. vernietiging van de tussen partijen onder invloed van bedrog subsidiair dwaling gesloten koopovereenkomst van 4 november 2008 en veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling van een bedrag van € 1.200.000,00 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente althans de wettelijke rente;
b. wijziging van de gevolgen van de onder invloed van dwaling tot stand gekomen koopovereenkomst van 4 november 2008 door de koopprijs te verminderen met de geleden en nog te lijden schade op te maken bij staat, vermeerderd met incassokosten en wettelijke handelsrente althans wettelijke rente;
subsidiair
c. veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van de door [appellante] als gevolg van de toerekenbare tekortkoming althans het onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] geleden en te lijden schade op te maken bij staat, vermeerderd met incassokosten en vermeerderd met de wettelijke handelsrente althans de wettelijke rente;
primair en subsidiair
d. veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten, inclusief de nakosten alsmede de kosten van de beslagleggingen.
4.2
Aan deze vorderingen heeft [appellante] kort samengevat weergegeven ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] aan [appellante] machines heeft verkocht tegen een bedrag van € 1.200.000,00 omdat dit volgens [geïntimeerde] de getaxeerde waarde was. Thans blijkt dit niet het geval te zijn, en blijkt de getaxeerde waarde – volgens het rapport van Troostwijk van 24 april 2009 – substantieel lager te liggen. Willens en wetens heeft [geïntimeerde] een verkeerde voorstelling van zaken gegeven, namelijk dat de verkoopprijs de getaxeerde waarde bedroeg. Zij heeft daarnaast voor [appellante] verzwegen dat zij de waarde heeft opgegeven die [taxateur] in diens inventarisoverzicht van 24 september 2008 moest opnemen. Op grond daarvan is sprake van bedrog dan wel dwaling. Tevens schiet [geïntimeerde] toerekenbaar tekort in de nakoming van de koopovereenkomst dan wel handelt zij onrechtmatig jegens [appellante].
4.3
De rechtbank heeft bij het tussenvonnis van 27 april 2011 [appellante] opgedragen te bewijzen dat er door [taxateur] in september 2008 een (onwaarachtige) taxatie heeft plaatsgevonden, waarvan het resultaat de koopprijs van de machines heeft bepaald. Na getuigen te hebben gehoord heeft de rechtbank de vorderingen van [appellante] bij eindvonnis van 13 juni 2012 afgewezen.

5.De Beoordeling van het hoger beroep

5.1
De
grieven I tot en met VIstrekken naar de kern genomen ten betoge dat tussen partijen is afgesproken dat [appellante] de machines van [geïntimeerde] tegen taxatiewaarde zou kopen, te weten de waarde in het economisch verkeer, dat de taxatiewaarde € 1.200.000,00 bedroeg en dat aan de koopprijs geen commerciële onderhandelingen ten grondslag hebben gelegen. [geïntimeerde] betwist dat partijen een koopprijs tegen taxatiewaarde zijn overeengekomen. Partijen twisten dus aldus over de inhoud van hetgeen tussen hen is overeengekomen.
5.2
Bij de beoordeling van de vraag naar de inhoud van hetgeen tussen partijen is overeengekomen is, ook indien sprake is van een overeenkomst tussen commerciële partijen zoals in het onderhavige geval, beslissend de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan bepalingen van de tussen hen gesloten overeenkomst mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan gewicht worden toegekend aan de meest voor de hand liggende taalkundige betekenis van de bewoordingen van de overeenkomst. Het hof oordeelt als volgt.
5.3
Tussen partijen staat op zichzelf wel vast dat tussen hen een koopprijs van € 1.200.000,- voor de inventaris, waaronder de machines is overeengekomen, maar punt van discussie vormt de vraag of die koopprijs
de getaxeerde waardevan de inventaris en machines is. Aanknopingspunt voor een bevestigend antwoord op die laatste vraag vormen allereerst de bewoordingen van de op 4 november 2008 tussen partijen gesloten schriftelijke overeenkomst, waar deze vermeldt dat de koopprijs € 1.200.000,- bedraagt, dat de koop betrekking heeft op ‘
de inventaris, waaronder alle machinerieën (...) zoals omschreven in het taxatierapport van [taxateur] van 24 september 2008’ en voorts dat ‘
Dit taxatierapport (…) als bijlage I aan de overeenkomst (is) gehecht.’ Weliswaar is in de koopovereenkomst geen uitdrukkelijke koppeling tussen de koopprijs en ‘taxatierapport van [taxateur]’ te lezen, maar deze bewoordingen duiden wel op zo een koppeling omdat anders de zin van de verwijzing naar het ‘taxatierapport van [taxateur] van
24 september 2008’ dat als ‘bijlage I aan de overeenkomst (is) gehecht’ niet goed valt in te zien. Maar er is meer. De schriftelijke overeenkomst maakt deel uit van reeds in een eerder stadium tussen partijen in het kader van de tussen hen beoogde samenwerkingsovereenkomst gemaakte afspraken. Het was de bedoeling dat [geïntimeerde], [B] en [C] zouden participeren in een nieuw op te richten vennootschap, [appellante]. Daarbij lag het in de bedoeling dat de door [Timmerfabriek] uitgeoefende onderneming via een activatransactie zou overgaan naar van [vennootschap X], dat de machines zouden worden gekocht door [appellante] en dat [B] het onroerend goed complex in Roosendaal van [geïntimeerde] zou kopen. Het is in dat verband van belang dat reeds in het onder 3.6 genoemde ‘Afsprakenkader’ van 4 september 2008 wordt vermeld (onder 1.) dat op 26 augustus 2008 is afgesproken dat per 1 januari 2009 de inventaris, waaronder machines ‘zoals omschreven in het taxatierapport van [taxateur]’ worden overgenomen door een nog op te richten BV, [appellante], en dat (onder 4.) [appellante] voor de ‘inventaris van [Timmerfabriek] JR zoals bedoeld ad 1 € 1.200.000’ betaalt. Ook dat afsprakenkader impliceert een koppeling tussen de koopprijs en een ‘taxatierapport van [taxateur]’, dat op dat moment evenwel nog niet bestaat. Daarop is gevolgd het onder 3.9 genoemde ‘Afsprakenkader’, versie van 3 november 2008, waarin (onder 4.) de afspraak wordt herhaald dat door [appellante] ‘de inventaris, waaronder alle machinerieën’ wordt overgenomen, nu echter met de toevoeging ‘zoals omschreven in het taxatierapport van [taxateur]
d.d. 24-09-2008’ en met vermelding (onder 5.) dat [appellante] voor deze inventaris ‘zoals bedoeld ad 4.’ € 1.200.000,-‘ betaalt.
5.4
Volgens de door [B] als getuige afgelegde verklaring is overeengekomen dat [appellante] de machines tegen getaxeerde waardes zou overnemen, dat [geïntimeerde] een rapport bij zich had van [taxateur] waaruit bleek dat de machines exclusief de zaken die naar het onroerend goed zouden gaan € 1.200.000,- waard waren en dat [geïntimeerde] zou zorgen voor een nieuw rapport waarin de zaken die tot het onroerend goed behoorden niet meer voorkwamen. De door [C] als getuige afgelegde verklaring luidt in min of meer gelijke zin. In beide verklaringen wordt verwezen naar een taxatierapport waarin de waarde van de machines was gesteld op € 1.500.000,-, waarop € 300.000,-- in mindering strekte vanwege zaken die aan het gebouw verbonden waren, waarmee de waarde van de machines op € 1.200.000,- zou komen. Zo een taxatierapport blijkt er niet te zijn. Wel is er het onder 3.5 genoemde rapport van BusinessPartners Bedrijfsbemiddeling.NL van 13 april 2008 dat betrekking heeft op de bedrijfswaardering van [Timmerfabriek] en ter zake van ‘Overname machines en inventaris van [geïntimeerde] BV’ een bedrag vermeldt van € 1.500.000,--.
5.5
Naar ’s hofs oordeel laten de bewoordingen van de tussen partijen op 4 november 2008 gesloten schriftelijke koopovereenkomst, bezien tegen de achtergrond van het daaraan voorafgaande afsprakenkader en de daaromtrent door [B] en [C] afgelegde getuigenverklaringen voorshands geen andere conclusie toe dan dat tussen partijen is overeengekomen dat [appellante] de machines tegen getaxeerde waarde zou overnemen. Waar [geïntimeerde] in afwijking daarvan een andere uitleg van de tussen partijen gesloten overeenkomst bepleit, gaat het hof daaraan voorbij omdat door [geïntimeerde] onvoldoende concrete feiten zijn aangevoerd die, indien zij komen vast te staan, de conclusie kunnen dragen dat partijen
geengetaxeerde waarde voor de machines zijn overeengekomen. Aan (tegen)bewijslevering wordt daarom niet toegekomen.
5.6
Partijen zijn dus getaxeerde waardes voor de door [appellante] gekochte inventaris en machines overeengekomen. Het in de schriftelijke overeenkomst van 4 november 2008 genoemde ‘
taxatierapport van [taxateur] van 24 september 2008’betreft echter geen taxatierapport maar een inventarisrapport. Dat dat het geval was, is pas achteraf duidelijk geworden, want op het moment dat partijen de schriftelijke overeenkomst van 4 november 2008 sloten, moeten zij, gelet op de uitdrukkelijke verwijzing in die overeenkomst naar ‘het taxatierapport van [taxateur] van 24 september 2008’, in de veronderstelling hebben verkeerd dat ook daadwerkelijk sprake was van een taxatierapport. Dat partijen op 4 november 2008 daadwerkelijk in die (onjuiste) veronderstelling hebben geleefd valt naar het oordeel van het hof ook af te leiden uit diverse bij de rechtbank afgelegde getuigenverklaringen. Zo heeft Aart [B] onder meer verklaard:
‘Het rapport van september 2008 heb ik kort na het uitbrengen ervan ontvangen van [geïntimeerde]. Ik meen dat het per mail is toegestuurd; ik heb het ook overhandigd gekregen. Het werd gepresenteerd als taxatierapport; ik ging ervan uit dat in het rapport de waarde van de machines was neergelegd. Het is nooit onderwerp van discussie tussen partijen geweest dat de waarde die in het rapport van september 2008 stond vermeld, niet de getaxeerde waarde betrof.
Daarbij sluit de verklaring van [C] aan:
‘Mr. de Steur laat mij nu het door [taxateur] op 24 september 2008 gedateerde stuk zien. Dit rapport ken ik. Ik heb er nooit aan getwijfeld dat dit rapport de werkelijke waarde van de machines weergaf. Met dit rapport is ook financiering aangevraagd; de Rabobank wilde alleen nog weten welke de leeftijd van de machines was. Ik heb nooit getwijfeld aan de waarde van dit rapport van [taxateur], je mag toch aannemen dat een beëdigd taxateur de werkelijke waarde aangeeft in zijn rapport.’
Dat geldt ook voor de verklaring van de adviseur van [C], [adviseur 1]:

Ik ben bij de samenwerking van [geïntimeerde], [B] en [C] betrokken geraakt doordat [C] mij vroeg om als adviseur aan zijn zijde zijn belangen te behartigen. (...)
Het door [taxateur] op 24 september 2008 opgemaakte stuk ken ik. Tussen de adviseurs is dit stuk ter sprake geweest als “Taxatierapport”. Voor mij als adviseur stond buiten kijf dat het een taxatierapport betrof, deze hoedanigheid van het stuk is nimmer ter discussie geweest tussen de adviseurs. (...)
De adviseur van [geïntimeerde], [adviseur 2], heeft bij wijze van spreken iedere komma in het contract ter discussie gesteld, maar de omschrijving “taxatierapport” heeft hij niet ter sprake gebracht.(...) Ik ben regelmatig betrokken bij overnames en fusies. Ik kan mij bij een rapport als dat van [taxateur] niet iets anders voorstellen dan dat het een waardering weergeeft.’
alsmede voor de verklaring van [getuige]:
‘Ons kantoor is gevraagd om een overeenkomst op te stellen naar aanleiding van de afspraken die partijen hadden gemaakt betreffende de overname van de timmerfabriek in Roosendaal. (...) Mij wordt nu een stuk gedateerd 24 september 2008, afkomstig van [taxateur], voorgehouden. Dit stuk ken ik, ik heb er kennis van genomen ten tijde van het opstellen van het contract. In het afsprakenkader werd gesproken over EUR 1.200.000,00 en er werd verwezen naar dit stuk. (...) U vraagt mij of er eind 2008 discussie is geweest rond de status van dit stuk van [taxateur], met name of het hier wel een taxatierapport betrof. Een dergelijke discussie is er niet geweest. In het afsprakenkader werd verwezen naar dit stuk als zijnde een taxatierapport, compleet met het nummer daarvan. Er is over de status van het stuk niet gediscussieerd. Mr. de Steur vraagt mij nu of ik ooit getwijfeld heb of dit stuk wel een taxatierapport was. Ik heb zulke twijfel nooit gehad, partijen verwezen naar dit rapport als taxatierapport in relatie tot becijfering van de koopprijs.’
en voor de verklaring van de accountant van [B], [accountant]:
‘Mr. de Steur stelt mij nu een stuk in handen, gedateerd 24 september 2008 en afkomstig van [taxateur]. (...) Ik weet niet beter dan dat het stuk waar we het nu over hebben, een taxatierapport was. Met [B] sprak ik over het “taxatierapport”. In de overeenkomst werd het ook zo benoemd. Mij wordt gevraagd of er met [adviseur 2] op enig moment discussie is geweest over de status van dit stuk. Ik kan mij dat niet herinneren, maar als dat het geval was geweest was mij dat ongetwijfeld bijgebleven.’
5.7
De andersluidende verklaring van [A] dat het ‘gezien onze gesprekken zo vanzelfsprekend (was) dat het geen taxatierapport betrof’, is op zichzelf blijven staan. Zijn verklaring kom het hof ook overigens niet overtuigend voor omdat partijen, zoals hiervoor is overwogen, nu juist zijn overeengekomen dat [appellante] de machines tegen de getaxeerde waarde zou overnemen en in overeenstemming daarmee de schriftelijke overeenkomst van 4 november 2008 uitdrukkelijk verwijst naar het taxatierapport van [taxateur] van 24 september 2008. Gelet daarop acht het hof niet onbegrijpelijk dat partijen (blijkens zijn verklaring ook [A] niet) kennelijk geen enkele betekenis hebben toegekend aan het feit dat boven het rapport van taxateur [taxateur] van 24 september 2008 niet stond ‘Taxatierapport’ maar ‘Inventaris-overzicht’. Voor partijen was immers enkel van betekenis de verwijzing naar dit rapport als taxatierapport - in de woorden van de getuige [accountant]: - in relatie tot becijfering van de koopprijs, de inhoud van dat rapport derhalve. Aan het feit dat [A] in zijn aan [B] gerichte e-mail van 8 oktober 2008 niet 'het taxatierapport' maar 'het inventaris overzicht van [taxateur]’ aan [B] heeft toegezonden komt tegen deze achtergrond dus niet de betekenis toe die [geïntimeerde] daaraan toegekend wil zien.
5.8
Het hof verbindt aan hetgeen hiervoor is overwogen de gevolgtrekking dat partijen bij de overeenkomst van 4 november 2008 kennelijk van dezelfde onjuiste veronderstelling zijn uitgegaan, namelijk dat de koopprijs van de inventaris, waaronder alle machines, overeenkwam met een door [taxateur] B.V. uitgebrachte taxatie gedateerd 24 september 2008. In zoverre is sprake van een wederzijdse dwaling als bedoeld in artikel 6:228 lid 1 en onder c. BW. Dat zich de in het slot van laatstgenoemde wettelijke bepaling genoemde 'kenbaarheidscorrectie' ('tenzij') voordoet is niet gesteld en daarvan is het hof ook overigens niet gebleken. Gelet op de onder 3.11 genoemde taxatiewaarden uit het door [appellante] ter onderbouwing van de dwalingsgrondslag overgelegde rapport van Troostwijk gaat het hof ervan uit dat [appellante] bij een juiste voorstelling van zaken de overeenkomst van 4 november 2008 niet, of niet op dezelfde voorwaarden, zou hebben willen sluiten. [geïntimeerde] heeft dat rapport weliswaar bestreden, echter slechts met de stelling dat bij Troostwijk sprake is van een ‘gebrek aan expertise’, en dat ‘de taxatie van Troostwijk veel te laag is, zelfs met inachtneming van de waardeval die het gevolg is van de economische crisis sinds najaar 2008’ (conclusie van antwoord p. 10) maar zij heeft niet zelf bijvoorbeeld een (tegen)taxatierapport overgelegd ter onderbouwing van dat verweer hoewel dat op haar weg had gelegen. Het hof gaat daarom aan dat verweer voorbij.
5.9
Naar het oordeel van het hof is de primaire grondslag van de vorderingen van [appellante] – bedrog in de zin van artikel 3:44 BW – ondeugdelijk omdat de daartoe vereiste feiten en omstandigheden ontbreken, maar slaagt het subsidiaire beroep op vernietiging op de dwalingsgrond van artikel 6:228 lid 1 en onder c BW. Resteert in dat verband de door [geïntimeerde] aan de orde gestelde vraag of de dwaling in dit geval voor rekening van [appellante] zou moeten blijven (artikel 6:228 lid 2 BW). Dat is volgens [geïntimeerde] het geval (conclusie van antwoord p. 14) omdat het in haar visie ‘onvoorstelbaar lichtzinnig’ is geweest van [appellante] om de prijsbepaling over te laten aan een derde waarvan zij bovendien wist dat [geïntimeerde] deze benaderde voor de (beweerde) taxatie zonder bemoeienis van [appellante]. Volgens [geïntimeerde] had [appellante] zich er dan ten minste van moeten vergewissen dat deze derde voldoende kennis en ervaring heeft om de taxatie te verrichten en voorts dat deze derde onafhankelijk is, en dat heeft [appellante] nagelaten. Het hof begrijpt het standpunt van [geïntimeerde] aldus dat zij betoogt dat gelet op deze ‘omstandigheden van het geval’ de dwaling voor rekening van [appellante] behoort te blijven.
5.1
Het hof kan [geïntimeerde] in die opvatting niet volgen. Allereerst is [taxateur] Taxatie Expertise een professioneel taxateur. Daarbij komt dat de beoogde taxatie door [taxateur] B.V. niet los kan worden gezien van de beoogde participatie van [geïntimeerde], [B] en Van de Meer in een nieuw op te richten vennootschap, [appellante], in welk verband het hiervoor al genoemde ‘Afsprakenkader’ omtrent de overname van de inventaris en machines door [appellante] is tot stand gekomen. In dat ‘Afsprakenkader’ is al aan het taxatierapport van [taxateur] gerefereerd. Tegen de achtergrond van die beoogde participatie valt niet in te zien dat [appellante] lichtzinnig heeft gehandeld door taxatie van de over te nemen inventaris en machines over te laten aan de door de beoogde samenwerkingspartner [geïntimeerde] benaderde, professionele, taxateur [taxateur]
5.11
De grieven slagen en het bestreden vonnis dient te worden vernietigd. Het hof zal de onder 4.1 (a) primair gevorderde vernietiging op grond van dwaling toewijzen, alsmede de vordering tot terugbetaling van de koopprijs van € 1.200.000,-. Op grond van het bepaalde in artikel 3:53 lid 1 BW werkt de vernietiging immers terug tot het tijdstip waarop de rechtshandeling is verricht en kan hetgeen reeds is gepresteerd op grond van onverschuldigde betaling worden teruggevorderd. De gevorderde wettelijke handelsrente is op zichzelf niet bestreden en derhalve eveneens toewijsbaar.
5.12
Nu de hiervoor onder 4.1 (a) genoemde vordering zal worden toegewezen, is voor toewijzing van de onder 4.1(b) genoemde vordering – die immers ziet op wijziging van de gevolgen van de op grond van (wederzijdse) dwaling tot stand gekomen koopovereenkomst – geen plaats. Met betrekking tot de onder 4.1 (subsidiair) vermelde vordering tot schadevergoeding op grond van toerekenbare tekortkoming dan wel onrechtmatige daad wordt als volgt overwogen. Gelet op het feit dat, zoals hiervoor is overwogen en beslist, beide partijen bij de overeenkomst van 4 november 2008 van dezelfde onjuiste veronderstelling zijn uitgegaan, namelijk dat de koopprijs van de inventaris, waaronder alle machines, overeenkwam met een door [taxateur] B.V. uitgebrachte taxatie gedateerd
24 september 2008, is van een toerekenbare tekortkoming dan wel onrechtmatige daad van [geïntimeerde] jegens [appellante] (zoals is betoogd in de inleidende dagvaarding sub 33 in samenhang met sub 21) geen sprake. Voor het overige zijn door [appellante] geen bijzondere feiten en omstandigheden aangevoerd die, indien zij vaststaan, de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming dan wel onrechtmatige daad van [geïntimeerde]. Daarop stuit de onder 4.1 (subsidiair) vermelde vordering tot schadevergoeding af.
5.13
Aan de bewijsaanbiedingen van beide partijen gaat het hof voorbij omdat geen concrete feiten en omstandigheden zijn aangevoerd die aan het voorgaande kunnen afdoen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [geïntimeerde] worden veroordeeld in de kosten van beide instanties, de kosten van de gelegde beslagen daaronder begrepen.
De beslissing
Het gerechtshof, recht doende in hoger beroep,
vernietigt de vonnissen van de rechtbank Groningen van 27 april 2011 en 13 juni 2012 en opnieuw recht doende,
vernietigt de tussen partijen gesloten Koopovereenkomst d.d. 4 november 2008 inzake de koop en verkoop van machinerieën nu deze onder invloed van dwaling tot stand is gekomen, en veroordeelt [geïntimeerde] om aan de curator te betalen een bedrag ad € 1.200.000,00 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 1 januari 2009 tot de dag der algehele voldoening,
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in beide instanties, de kosten van de beslagleggingen daaronder begrepen, in de eerste aanleg aan de zijde van de curator begroot op € 8.669,28 voor vastrecht en op € 12.844,00 voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief, en in hoger beroep aan de zijde van de curator begroot op € 4.912,17 voor vastrecht en op € 4.589,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief vermeerdert met de zogenaamde nakosten van € 131,00 – of – ingeval van betekening van het vonnis € 199,--, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit arrest,
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. R.A. van der Pol, mr. G. van Rijssen en mr. I. Tubben en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 8 april 2014.