Uitspraak
[appellant],
1.[geïntimeerde 1],
[geïntimeerde 1],
2. [geïntimeerde 2],
[geïntimeerde 2],
3. [geïntimeerde 2],
4. [geïntimeerde 2],
[geïntimeerde 4]
[geïntimeerden],
1.Het geding in eerste aanleg
Het geding in hoger beroep
3.Feiten
- Friese Vlees Handel B.V. (hierna: FVH),
- [geïntimeerde 3] (hierna Vleesgroothandel),
- Exploitatiemaatschappij Berlikum B.V.,
- Exploitatiemaatschappij Laagerfseweg B.V. en
- LEM Recreatie B.V.
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De grieven
9 juni 2010 voortzetten van de onderneming de bestaande tekorten slechts zou vergroten.
[geïntimeerden] een door [appellant] aangeboden reddingsplan hebben afgeslagen (grieven 17 en 23). Het hof zal ook aandacht besteden aan de stelling van [appellant] dat FVH heeft aangedrongen op een dubbele levering in week 22 van 2010 terwijl zij toen wisten dat de onderneming van FVH niet meer was te redden (grief 7).
“op één detail”onjuist is: het gaat er niet om of een bepaalde werkwijze tot gevolg heeft dat (de overeenkomst) niet kan worden nagekomen, daar dit ten onrechte een causaal verband veronderstelt tussen die werkwijze en het niet kunnen nakomen. Volgens [appellant] gaat het erom of de bestuurders verplichtingen zijn aangegaan terwijl zij wisten of moesten weten dat deze niet konden worden nagekomen (grief 13).
“Het gaat in een geval als het onderhavige om benadeling van een schuldeiser van een vennootschap door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van diens vordering. Ter zake van deze benadeling zal naast de aansprakelijkheid van de vennootschap mogelijk ook, afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, grond zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder (i) namens de vennootschap heeft gehandeld dan wel (ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In beide gevallen mag in het algemeen alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder jegens de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld waar hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in art. 2:9 BW, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt (vgl. HR 18 februari 2000, nr. C98/208, NJ 2000, 295).
6.De beslissing
dinsdag 6 mei 2014teneinde partijen in de gelegenheid te stellen bij akte stukken te overleggen overeenkomstig r.o. 5.9.3;
dinsdag 6 mei 2014voor opgave van de verhinderdata van partijen zelf, hun raadslieden en de getuige(n), voor de periode van drie maanden na bovengenoemde rolzitting, waarna de raadsheer-commissaris dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
twee wekenvoor het getuigenverhoor zal plaatsvinden een kopie van het volledige procesdossier ter griffie van het hof doet bezorgen, bij gebreke waarvan de advocaat van [geïntimeerden] alsnog de gelegenheid heeft uiterlijk
één weekvoor de vastgestelde datum een kopie van de processtukken over te leggen;