ECLI:NL:GHARL:2014:2719

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 april 2014
Publicatiedatum
4 april 2014
Zaaknummer
200.023.516-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardering van de waarde van een paard in civiele schadevergoeding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om de waardering van een paard in het kader van een schadevergoeding. Het hof oordeelde dat de schadeverdeling tussen de partijen, [appellant] en [geïntimeerde], op 50% voor elk van hen moest worden vastgesteld. Dit volgde uit een eerder tussenarrest waarin de schadeverdeling was vastgesteld. De zaak kwam voort uit een incident waarbij het paard, genaamd [X], betrokken was. Het hof had eerder een deskundige benoemd om de waarde van het paard op 1 november 2006 vast te stellen, de dag van het ongeval. De deskundige kwam tot de conclusie dat de waarde van het paard € 100.000,- bedroeg, wat door het hof werd overgenomen. Het hof oordeelde dat de deskundige zijn bevindingen voldoende had onderbouwd en dat de door [appellant] aangedragen argumenten en bewijsstukken niet voldoende waren om de waarde van het paard hoger vast te stellen. Het hof verwierp de stellingen van [appellant] dat de waarde van het paard op € 300.000,- tot € 350.000,- zou moeten worden vastgesteld, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren. Het hof concludeerde dat de deskundige op basis van zijn ervaring en kennis van de markt tot een redelijke waardering was gekomen. Uiteindelijk werd [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van € 50.000,- aan [appellant], wat overeenkomt met de helft van de vastgestelde waarde van het paard. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank en deed opnieuw recht, waarbij het de kosten van beide instanties voor [geïntimeerde] ten laste legde.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.023.516/01
(zaaknummer rechtbank Zwolle-Lelystad 140177/HA ZA 07-1588)
arrest van de tweede kamer van 1 april 2014
in de zaak van
[appellant],
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. F. Kolkman, kantoorhoudend te Almelo,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. J.T. Fuller, kantoorhoudend te Zwolle.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 25 juni 2013 hier over.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Ingevolge het vermelde tussenarrest heeft de door het hof benoemde deskundige een schriftelijk deskundigenbericht opgemaakt, dat aan partijen is toegezonden.
1.2
Daarna hebben partijen ieder een memorie naar deskundigenbericht genomen.
1.3
Vervolgens zijn de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.
1.4.
De raadsheer voor wie de getuigenverhoren zijn gehouden is buiten staat om dit arrest te wijzen.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Het hof heeft in zijn arrest van 1 mei 2012 - kort weergegeven - geoordeeld dat het gebroken been van [X] een gevolg is van de klap van [Y], de schade die [appellant] dientengevolge heeft geleden mede het gevolg is van aan haar toe te rekenen omstandigheden en dat de mate van eigen schuld van [appellant] wordt gesteld op 50%. Na overwegingen met betrekking tot een beroep op de billijkheidsheidscorrectie en matiging komt het hof tot een verdeling van de schade in die zin dat [geïntimeerde] 50% en [appellant] 50% van de schade moet dragen.
2.2.
In verband met de vaststelling van de schade heeft het hof bij arrest van 25 juni 2013 heeft het hof deskundige [deskundige] benoemd met betrekking tot de vraag
: "Wat was de waarde van het paard [X], geboren 1995, eigendom van [appellant] op 1 november 2006, de dag van het ongeval?"
2.3.
De deskundige heeft in zijn schriftelijke deskundigenbericht van 6 november 2013 de waarde van [X] op 1 november 2006 op een bedrag van € 100.000,- geïndiceerd.
De deskundige heeft daartoe onder meer overwogen:
"(…)
Beoordeling
"(…) Deze opdracht is geïnterpreteerd als dat onder de vastgestelde waarde dient te worden verstaan de waarde bij onderhandse verkoop, bij aanbieding op de meest geschikte wijze, na de beste voorbereiding en bij verkoop aan de meest biedende gegadigde. (…).
Ten tijde van het ongeval was [X] 11 jaar oud en presteerde doorgaans op internationaal niveau in de 1.40 m rubrieken. Hierin kon hij goed meekomen maar excelleerde niet. Opvallend is wel dat hij al zijn parcoursen foutloos liep.
De conclusie lijkt gerechtvaardigd dat hij op dat niveau zijn top behaald had.
Conclusie
[appellant] stelt dat [X] op de datum van het ongeval, op 1 november 2006, waard was een bedrag tussen € 300.000 en € 350.000. Hij motiveert dit enerzijds door de optelsom van aankoopbedrag en investering in onderhoud en training, anderzijds middels een mondeling bod dat er op de ruin uitgebracht zou zijn. (…)
Het aankoopbedrag geeft een indicatie geven van de waarde van het paard op dat moment maar is geen bewijs voor de waarde 4 ½ jaar later, nog onverlet het eventuele verschil in prijsniveau tussen Nederland en Mexico. Het paard zou in 2002 in Mexico aangekocht zijn voor een bedrag van
€ 150.000. Ter onderbouwing van deze stelling is in de procedure een document overgelegd. Deze productie is echter dusdanig onduidelijk, dat hiermee niet zonder meer vast staat dat het inderdaad de aankoopfactuur betreft. Verzocht is een duidelijker versie te leveren, maar hier is geen reactie op ontvangen.
Van een serieus bod op [X] is mij tijdens mijn onderzoek niets gebleken. In reactie op de conceptrapportage is een verklaring ontvangen van de kennelijke bieder (bijlage 13)
Zoals eerder betoogd, is voor de vaststelling van de waarde de veterinaire conditie van essentieel belang. Alhoewel het haast ondenkbaar is dat het paard nooit aan een dergelijke keuring onderworpen is, is er ook na verzoek hiertoe geen veterinair keuringsrapport overgelegd.
Wellicht zouden invoerdocumenten een nader licht kunnen werpen op de waarde en gezondheidstoestand van het paard op het moment van invoer. Dergelijke documenten zijn niet overgelegd.
Al met al moet worden vastgesteld dat de onderbouwing voor een daadwerkelijke taxatie te mager is en [appellant] er onvoldoende in geslaagd is, de door hem genoemde waarde te onderbouwen. Er kan derhalve slechts sprake zijn van een indicatie van de waarde op basis van verzamelde informatie.
Uitgegaan moet worden van de onderhandse verkoopwaarde van een 11-jarig springpaard presterend op internationaal 1.40 m niveau. Gelet op zijn resultaten in de voorafgaande anderhalf jaar ga ik er vanuit dat hij zijn top bereikt had.
Gelet op de levensloop van [X], ontstaat het beeld van een beloftevol paard met een hoge verwachtingswaarde op jonge leeftijd. In dit kader is een waarde van € 150.000 op 7-jarige aannemelijk. Hij heeft deze hooggestemde verwachtingen kennelijk niet waargemaakt. De redenen hiervoor zijn onbekend. Ik indiceer zijn waarde op 1 november 2006 op een bedrag van € 100.000,=. (…)"
2.4.
Het hof stelt voorop dat het gaat om de waardering van een paard. Bij die waardering spelen de ervaring, kennis van de markt en de intuïtie van de deskundige een grote rol. Dit brengt mee dat een vaste taxatiewaarde niet kan worden aangenomen. Naar het oordeel van het hof kan de benoemde deskundige slechts dan niet worden gevolgd, indien hij in redelijkheid niet tot zijn standpunt heeft kunnen komen doordat het kennelijk onjuist of onlogisch is. Van partijdigheid of onvoldoende deskundigheid is verder niets gesteld of gebleken.
2.5.
[appellant] heeft gesteld dat de deskundige de waarde van [X] te laag heeft vastgesteld en dat de waarde van [X] in ieder geval dient te worden vastgesteld op het bod van
€ 300.000,- waarvoor het paard, aldus [appellant], in beginsel was verkocht. Het hof stelt vast dat de door [appellant] gestelde bieding slechts wordt onderbouwd door een berichtje van één regel. Uit een dergelijk bericht valt op geen enkele wijze af te leiden of daadwerkelijk sprake is geweest van een serieuze bieding die mogelijk tot een verkoop van [X] voor die prijs had geleid. Te meer nu [appellant] aanvankelijk (prod. 6 inleidende dagvaarding) uitsluitend heeft gesproken over
"mensen die geïnteresseerd waren om [X] te kopen voor € 300.000,="
Gelet hierop zijn hier door de deskundige terecht geen consequenties aan verbonden.
2.6.
[appellant] heeft voorts aangevoerd dat de deskundige ten onrechte heeft geconcludeerd dat [X] op internationaal niveau in de 1.40 m rubrieken niet excelleerde en [X] op dat niveau zijn top behaald had. Volgens [appellant] was het voor een andere (beroeps) ruiter mogelijk om meer uit het paard te halen, temeer nu een paard over het algemeen pas na 12-jarige leeftijd op de top van zijn prestaties zit en [X] die leeftijd nog niet had bereikt. Het hof is van oordeel dat de deskundige uit heeft mogen gaan van de prestaties van [X] tot op dat moment temeer nu [X] reeds vier jaar in haar bezit was en er gedurende anderhalf jaar een bestendige lijn in die prestaties zat. Het hof acht de bevindingen van de deskundige op dit punt deugdelijk gemotiveerd en overtuigend.
2.7.
[appellant] heeft gesteld dat er geen enkele reden was om te veronderstellen dat [X] op het moment van het ongeval gezondheidsproblemen had en dat van het feit dat de deskundige niet kon beschikken over een keuringsrapport geen waarde drukkend effect mag uitgaan. Het hof stelt vast dat de deskundige de beschikking heeft gehad (bijlage 9 en 9a bij het deskundigenbericht) over de door [appellant] genoemde verklaringen en mede op basis daarvan zijn oordeel gegeven over de waarde. Voor zover het ontbreken van (verdere) veterinaire rapporten een waardedrukkend effect heeft gehad oordeelt het hof dat dit voor rekening en risico van [appellant] komt.
2.8.
Daarnaast heeft de deskundige volgens [appellant] onvoldoende gemotiveerd hoe het paard dat in 2002 is gekocht voor € 150.000,- nadien is getraind en met succes in de springsport is uitgebracht zo in waarde is gedaald. Het hof acht de bevindingen van de deskundige (ook) in dit opzicht voldoende gemotiveerd. De deskundige geeft weer dat er sprake was van een 7 jarig paard met een hoge verwachtingswaarde, maar dat [X] die hooggestemde verwachtingen op 11 jarige leeftijd niet had gerealiseerd. Het hof acht dit overtuigend.
2.9.
Voorts heeft [appellant] gesteld dat twee gerenommeerde paardenhandelaren bedragen van € 350.000,- tot € 400.000,- hebben genoemd, als waarde van [X]. Deze verklaringen ontberen elke onderbouwing in tegenstelling tot het rapport van de door het hof benoemde deskundige, zodat het hof hieraan voorbij gaat.
2.10.
[geïntimeerde] heeft gesteld dat zij een waarde van € 35.000,- meer realistisch acht, maar heeft dit niet nader feitelijk onderbouwd.
2.11.
Nu er onvoldoende aanknopingspunten zijn aangereikt op grond waarvan de conclusies van de deskundige niet valide zouden zijn, neemt het hof de conclusies en de gronden waarop deze zijn gebaseerd van deze deskundige over en maakt deze tot de zijne.
Het hof zal derhalve uitgaan van een waarde van [X] op het moment van overlijden van
€ 100.000,- .
2.12.
Het hof heeft in zijn arrest van 1 mei 2011 geoordeeld dat [geïntimeerde] aan [appellant] 50% van de door haar geleden schade dient te vergoeden. De schade die [appellant] heeft geleden bestaat uit de waarde van [X] ten tijde van zijn overlijden € 100.000,-. [geïntimeerde] dient dan ook aan [appellant] te vergoeden een bedrag van € 50.000,-. Het hof zal dit bedrag toewijzen.
2.13.
Voor de gevorderde verklaring voor recht bestaat naast het toewijzen van de schade geen belang, zodat die vordering zal worden afgewezen.
Slotsom
De grieven slagen, zodat het bestreden vonnis moet worden vernietigd.
Het hof zal [geïntimeerde] als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij in de kosten van beide instanties veroordelen. Gelet op het toegewezen bedrag zal het hof het salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief waarderen tegen tarief IV.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten
141,70
(2 x € 70,85)
- griffierecht
1.136,-
totaal verschotten
1.277,70
en voor salaris advocaat/gemachtigde overeenkomstig het liquidatietarief:
2 punten x € 894,-
(tarief IV)
1.788,-
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten
72,25
- griffierecht
6.174,-
- getuigentaxen
810,-
- kosten deskundigenbericht
2.250,-
totaal verschotten
9.306,25
en voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief:
4,5 punten x € 1.631,-
(tarief IV).
7.339,50

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank te Zwolle-Lelystad van 26 november 2008 en doet opnieuw recht;
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 50.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 november 2006 tot aan de dag van algehele betaling;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellant] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 1.788,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 1.277,70 voor verschotten,
en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 7.339,50 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 9.306,25 voor verschotten;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. R.E. Weening, mr. B.J.H. Hofstee en mr. I. Tubben en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 1 april 2014.