Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[handelsnaam],
hierna: [geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
26 januari 2011, 23 maart 2011, 2 mei 2012 die de kantonrechter (rechtbank Utrecht, sector handel en kanton, locatie Utrecht) tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde]
als gedaagde heeft gewezen.
2.Het geding in hoger beroep
a. voor recht zal verklaren dat [appellant] tijdig een beroep heeft gedaan op de
vernietigbaarheid van het aan hem verleende ontslag;
b. [geïntimeerde] zal veroordelen [appellant] binnen 24 uur na het in deze procedure te
wijzen arrest toe te laten tot zijn bedrijf, en hem daar in de gelegenheid te stellen de
overeengekomen werkzaamheden te verrichten, op straffe van verbeurte van een
dwangsom van € 250,- voor iedere dag of gedeelte van de dag dat [geïntimeerde] in
gebreke blijft aan (het hof begrijpt:) dit arrest te voldoen;
c. [geïntimeerde] zal veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellant] te
betalen:
- het netto equivalent van het loon ten bedrage van € 1.356,60 bruto per maand over
het tijdvak van 1 oktober 2009 tot 1 augustus 2010, dat wil zeggen een bedrag van
€ 9.496,20 bruto, althans over een zodanig tijdvak als het hof in goede justitie zal
bepalen;
- het netto equivalent van het loon van € 1.356,60 bruto per maand verschuldigd voor
iedere maand vanaf 1 augustus 2010 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst
- de vakantiebijslag over de periode van 1 oktober 2009 tot 1 augustus 2010 ten
bedrag van 8% over het brutoloon, dat wil zeggen een bedrag van € 759,70 alsmede
de vakantiebijslag over de toekomstige periode vanaf 1 augustus 2010 tot het
moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd;
- de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over alle gevorderde loonbedragen;
- de wettelijke rente over de som van voornoemde bedragen, wat betreft de
bedragen die opeisbaar zijn op het tijdstip van dagvaarden vanaf 1 oktober 2009, en
wat betreft de bedragen die nadien opeisbaar zijn geworden vanaf het tijdstip
d. [geïntimeerde] zal veroordelen aan [appellant] binnen 10 dagen na het in deze te wijzen
arrest de maandelijkse loonstroken vanaf 1 oktober 2009 ter beschikking te stellen,
gedeelte daarvan dat [geïntimeerde] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;
e. [geïntimeerde] zal veroordelen in de kosten van beide instanties.
3.De vaststaande feiten
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
“
(…) Op dinsdag 29 en woensdag 30 september jl bent u zonder opgave van redenen niet op het werk verschenen, hetgeen ik opvat als werkweigering. Bovengenoemde omstandigheden rechtvaardigen een ontslag op staande voet. Indien herhaling van een van die omstandigheden zich nogmaals voordoet, zal ik dan ook overgaan tot het geven van ontslag op staande voet. Morgen, donderdag 31-09-2009 verwacht ik u om 8.50 uur op het werk. (…).”
Bij brief van 1 oktober 2009 heeft [geïntimeerde] [appellant] op staande voet ontslagen. In die brief is onder andere vermeld: “
(…) Ondanks de schriftelijke oproep van 30 september 2009, op die datum aan uw adres bezorgd en tevens per aangetekende brief nagezonden, om vandaag, 1 oktober 2009, om 8.50 uur op het werk te verschijnen, bent u niet op het werk gekomen. Het feit dat u niet op het werk bent verschenen en u daarvoor geen geldige reden heeft opgegeven, wordt aangemerkt als werkweigering. U heeft in het geheel niets van u laten horen, nog telefonisch, noch per e-mail. (…) In de brief van 30 september jl. heb ik u meegedeeld dat een herhaling van onder meer werkweigering een ontslag op staande voet tot gevolg zal hebben. Nu u zich bij herhaling schuldig maakt aan het niet verschijnen op het werk zonder opgave van een geldige reden, werkweigering, zeg ik uw arbeidsovereenkomst op met onmiddellijke ingang. Met andere woorden: u bent per heden op staande voet ontslagen. (…).”
2 mei 2012 heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen.
2 mei 2012 gezamenlijk beoordelen. Aangezien [appellant] geen grieven tegen het vonnis van
26 januari 2011 heeft aangevoerd, zal hij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn hoger beroep van dit vonnis.
29 september 2009, 30 september 2009 en 1 oktober 2009 niet op zijn werk bij [geïntimeerde] is verschenen. Ten aanzien van het verweer van [appellant] dat hij zich op die data bij [geïntimeerde] ziek heeft gemeld, overweegt het hof het volgende.
29 september 2009 niet bij [geïntimeerde] heeft ziek gemeld. Ten aanzien van het eventuele werkverzuim op 30 september 2009 staat vast dat [appellant] zich bij aangetekende brief van die datum bij [geïntimeerde] heeft ziek gemeld. Een ziekmelding per telefoon of per e-mail heeft niet plaatsgevonden, waardoor [geïntimeerde] op 30 september 2009 niet bekend was met de reden van de afwezigheid van [appellant] op het werk. [geïntimeerde] heeft op
30 september 2009 rond 16.00 uur de onder 4.1 vermelde waarschuwing van 30 september 2009 bij [appellant] in de brievenbus gedaan. Uit de brief van 1 oktober 2009 van [appellant] aan [geïntimeerde] (productie 5 bij de conclusie van antwoord) is af te leiden dat [appellant] deze waarschuwing in ieder geval in de loop van 1 oktober 2009 moet hebben gelezen. Los van het antwoord op de vraag wanneer de schriftelijke ziekmelding van [appellant] van
30 september 2009 [geïntimeerde] al dan niet heeft bereikt, had het op dat moment op de weg van [appellant] gelegen de reden van zijn afwezigheid op het werk telefonisch en/of per
e-mail bij [geïntimeerde] (nader) toe te lichten. De ontslagbrief van 1 oktober 2009 was die dag per post aan [appellant] verzonden, zodat deze hem nog niet kon hebben bereikt. Dat [appellant] een dergelijke toelichting aan [geïntimeerde] heeft gegeven, is echter gesteld noch gebleken.
30 september 2009 op correcte wijze bij [geïntimeerde] heeft ziek gemeld, dan is het hof van oordeel dat op basis van de stukken niet kan worden aangenomen dat [appellant] op
29 september 2009, 30 september 2009 en 1 oktober 2009 werkelijk arbeidsongeschikt was. In dit kader overweegt het hof het volgende.
30 september 2009 lijkt daarmee overeenkomstig de stelling van [geïntimeerde] niet een medische, maar een juridische achtergrond te hebben. Dat [appellant] arbeidsongeschikt is geweest, volgt ook niet uit de verklaring van de getuigen die in eerste aanleg onder ede zijn gehoord. De getuigen zijn geen van allen medisch onderlegd. Daarnaast is de inhoud van die verklaringen van dien aard dat daaraan zeer weinig gewicht toekomt. [getuige 1] heeft verklaard dat haar mening dat [appellant] ziek was, is gebaseerd op hetgeen [appellant] haar heeft verteld. Tegenover de verklaring van [getuige 2] dat [appellant] er bleek en ziek uitzag staat de verklaring van [getuige 3] dat dit niet het geval was.
4.6 genoemde maatstaf op [geïntimeerde] rust. Nu uit hetgeen onder 4.7 tot en met 4.10 is overwogen, volgt dat het hof van oordeel is dat [appellant] hieraan niet, althans onvoldoende heeft voldaan, heeft [appellant] de stelling van [geïntimeerde] dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan ongeoorloofd werkverzuim onvoldoende gemotiveerd weersproken. Van omkering van de bewijslast is, anders dan [appellant] heeft gesteld, geen sprake. De stelling van [appellant] dat [geïntimeerde] de reden van zijn afwezigheid nader had behoren te onderzoeken, wordt bij gebreke van voldoende aanknopingspunten dat [appellant] ziek en/of arbeidsongeschikt was niet gevolgd.
1 en 2 oktober 2009 – wat er ook zij van de ontvangst van de brief van 30 september 2009 – blijkt dat [appellant] wist dat hij een gewaarschuwd man was. Dat het vinden van een nieuwe werkplek nadien door het ontslag op staande voet voor [appellant] moeilijk is gebleken, zoals [appellant] onweersproken heeft gesteld, leidt niet tot een ander oordeel. De conclusie luidt dan ook dat het dienstverband met [appellant] op 1 oktober 2009 met onmiddellijke ingang is geëindigd. De grieven I tot en met IV, alsmede VI en VII falen. Grief V die is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat tussen partijen sprake was van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en het subsidiaire verweer van [geïntimeerde] dat de loonvordering van [appellant] bij toewijzing moet worden gematigd, behoeven gelet op het voorgaande niet meer te worden beoordeeld.
5.Slotsom
€ 894,-(I punten x tarief II)