ECLI:NL:GHARL:2014:2426

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 maart 2014
Publicatiedatum
25 maart 2014
Zaaknummer
200.116.092-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake functieloon en inschaling onder de CAO Sociale Werkvoorziening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de vonnissen van de rechtbank Groningen, sector kanton, inzake zijn functieloon en inschaling onder de CAO Sociale Werkvoorziening. [appellant] is op 1 juli 2006 in dienst getreden bij [geïntimeerde] als aankomend voorman, maar stelt dat hij als werkleider moet worden ingeschaald. De kantonrechter heeft in eerdere vonnissen geoordeeld dat [appellant] niet als werkleider is aangesteld en dat hij niet daadwerkelijk die functie heeft vervuld. Het hof bevestigt deze oordelen en oordeelt dat [appellant] niet kan worden ingeschaald op het functieloon van werkleider, omdat zijn functie in de arbeidsovereenkomst als aankomend voorman is vastgelegd. Het hof wijst erop dat [appellant] geen grieven heeft ingediend tegen het tussenvonnis van 9 november 2010, waardoor het hoger beroep in zoverre moet worden verworpen. De vordering van [appellant] om de vonnissen van de kantonrechter te vernietigen en hem alsnog in te schalen op schaal F wordt afgewezen. Het hof bekrachtigt de eerdere vonnissen en veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.116.092/01
(zaaknummer rechtbank Groningen 452380 \ CV EXPL 10-3264)
arrest van de eerste kamer van 25 maart 2014
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. A.A. Kootstra, kantoorhoudend te Groningen, die ook heeft gepleit,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. G.N. Paanakker, kantoorhoudend te Groningen, die ook heeft gepleit.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van 9 november 2010, 19 april 2011 en 10 juli 2012 van de rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Winschoten (hierna: de kantonrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 9 oktober 2012,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord,
- het gehouden pleidooi waarbij pleitnotities zijn overgelegd.
2.2
Na afloop van het pleidooi heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellant] luidt:
"de vonnissen waarvan beroep te vernietigen, alsmede, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad alsnog:
1. te verklaren voor recht dat [appellant] vanaf 1 juli 2006 ingeschaald dient te worden op het functieloon van schaal F, behorende bij de functie van werkleider;
2. [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van het verschil tussen schaal F en hetgeen [appellant] heeft ontvangen, zijnde een bedrag van € 15.084,22, berekend tot en met 1 maart 2010, een en ander te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW ad
€ 1.508,42 en de wettelijke rente over de som van voornoemde bedragen vanaf 1 juli 2006 berekend tot 1 maart 2010 zijnde € 1.572,04 tot aan de dag der algehele voldoening;
3. [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van het verschil tussen schaal F en hetgeen [appellant] heeft ontvangen vanaf 1 maart 2010, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en wettelijke rente;
4. [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van beide instanties."

3.De feiten

3.1
[appellant] heeft geen grief gericht tegen de door de kantonrechter in het vonnis van 9 november 2010 onder 1.1 tot en met 1.9 vastgestelde feiten. Ook anderszins is niet van bezwaar tegen die feitenvaststelling gebleken. Samen met wat in hoger beroep is komen vast te staan, zijn die feiten als volgt.
3.2
[appellant] is op 1 juli 2006 in dienst getreden bij [geïntimeerde]. In de schriftelijke arbeidsovereenkomst, voor bepaalde tijd tot 31 december 2006, staat dat de functie van [appellant] aankomend voorman is, met een aanvangssalaris van € 1.141,88 bruto per maand op basis van 32 uur per week. Per 1 december 2006 is de arbeidsomvang verhoogd naar 36 uur per week.
3.3
Het betreft een WSW dienstverband. De CAO voor de Sociale Werkvoorziening
(hierna: de CAO) is van toepassing. Artikel 26 lid 1 van de CAO luidt als volgt:
"Aan werknemers die voor het eerst een baan aanvaarden binnen het kader van de wet wordt de beloning gedurende maximaal twee jaar vastgesteld op het niveau van het wettelijk minimumloon, indien en voor zover werkgever ten behoeve van de werknemer:
a. een scholings-en begeleidingstraject vaststelt en;
b. een plan gericht op uitstroom, doorstroom en/of ontwikkeling opstelt
c. de duur van toekenning van het minimumloon aan de werknemer komt overeen met de periode dat de werknemer plan en traject volgt, met dien verstande dat die periode nooit langer kan duren dan tot twee jaar na indiensttreding."
Artikel 26 lid 2 van de CAO luidt:
"Voor zover een werkgever verzuimt aan het bepaalde in het vorige lid te voldoen, dan wel verzuimt tot uitvoering van plan en traject over te gaan, wordt de werknemer met terugwerkende kracht tot aanvang van zijn dienstverband alsnog op zijn functieloon ingeschaald."
3.4
[appellant] is tewerkgesteld op de afdeling kartonnage, waar op dat moment de heer [X] werkleider was, van wie bij [geïntimeerde] bekend was dat hij op enige termijn door ziekte niet meer in staat zou zijn die functie uit te oefenen. [X] zou [appellant] gedurende enkele maanden inwerken. [X] is evenwel al na een paar weken uitgevallen.
3.5
Op 15 november 2006 is met [appellant] een persoonlijk ontwikkelingsplan opgesteld. Daarin
is onder 2.3.3 vermeld:
"Betrokkene is beperkt voor tijds- en tempodruk, conflicterende functie-eisen, conflicthantering en sociale druk. Betrokkene behoeft speciale werkbegeleiding, doch niet meer dan 10% van de tijd van de leidinggevende. De (bege)leiding dient er alert op te zijn, dat betrokkene geneigd is zijn eigen grenzen te overschrijden."
Onder 3.2. staat:
“Betrokkene geeft aan dat hij een duidelijke doelstelling heeft, wil op termijn
doorgroeien naar een leidinggevende functie binnen [geïntimeerde]. Betrokkene volgt in
2007 een Lager Kader cursus.".
3.6
Bij brief van 21 november 2006 is [appellant] door de algemeen directeur van [geïntimeerde]
medegedeeld dat hij sinds 1 juli 2006 werkzaam is als werkleider kartonnage en dat
hem, omdat hij nog geen twee jaar in dienst is, geen functieloon kan worden
aangeboden. Ter overbrugging van deze periode is besloten om [appellant] met ingang van 1
januari 2007 een persoonlijke toelage te geven op zijn salaris van € 300,- bruto, welke toelage vervalt op het moment dat [appellant] in functieloon wordt ingeschaald of zodra hij niet meer in genoemde functie werkzaam is.
3.7
In december 2006 heeft [geïntimeerde] [appellant] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd ter ondertekening aangeboden, welke overeenkomst [appellant] niet heeft willen ondertekenen omdat hij het niet eens was met het feit dat zijn functie daarin niet werd omschreven als werkleider.
3.8
In het voorjaar van 2007 is [appellant] aangemeld voor de cursus Lager Kader. In verband met overtekening van die cursus heeft [appellant] niet deelgenomen aan die cursus in het voorjaar.
3.9
Op 28 juni 2007 is met [appellant] een evaluatiegesprek gevoerd. Daarvan is genoteerd dat [appellant] is aangemeld voor de cursus Lager Kader in het najaar van 2007 en dat hij op dit moment al leidinggevende is op de afdeling kartonnnage. Voorts is vermeld: "Geen vervolggesprek."
3.1
Per 18 oktober 2007 is [appellant], na een twistgesprek met zijn sectormanager [sectormanager 2], op non-actief gesteld met behoud van salaris. [geïntimeerde] heeft de aanmelding voor de cursus Lager Kader ingetrokken.
Uiteindelijk heeft [appellant], op advies van zijn advocaat, op 2 november 2007 een ook door hem ondertekende arbeidsovereenkomst aan [geïntimeerde] toegestuurd, waarin staat dat hij met ingang van 1 januari 2007 voor onbepaalde tijd in dienst treedt als aankomend werkleider met een 36-urige werkweek en een salaris van € 1.300,- bruto per maand.
3.11
Met ingang van maart 2008 is [appellant] overgeplaatst naar de afdeling metaal, alwaar hij op verschillende afdelingen heeft gewerkt onder sectormanager [sectormanager 1]. In een brief van 16 februari 2009 aan [appellant] heeft [hoofd P&O], hoofd P&O, een met [appellant] op 5 februari 2009 gevoerd gesprek bevestigd. In die brief staat dat in maart 2008 met [appellant] is afgesproken dat hij eerst de afdeling zou leren kennen, en dat later gesproken zou worden over wat definitief zijn functie zou worden. Gelet op de ervaringen heeft [sectormanager 1] echter aangegeven dat [appellant] zeker niet in aanmerking komt voor een functie als werkleider. Gezocht zou worden naar een andere passende functie. In de brief wordt opgemerkt dat [appellant] nog steeds is ingeschaald op mimimumloonniveau met de persoonlijke toelage van € 300,- bruto. Hoewel de functie van [appellant] op dit moment niet duidelijk is, is besloten hem in te delen in schaal D1, trede 2, waarmee zijn salaris € 1.671,- bruto wordt en de toelage vervalt.
Aldus ging [appellant] er financieel niet op achteruit.
3.12
Inmiddels is [appellant] na een periode van arbeidsongeschiktheid werkzaam in de functie van aankomen allround stoffeerder bij de sector Textiel en Papier.

4.De vordering en beoordeling in eerste aanleg

4.1
[appellant] heeft de onder 2.3 sub 1 vermelde verklaring voor recht gevorderd, en betaling van aanvullend loon, zoals weergegeven onder 2.3 sub 2 en 3. Daartoe heeft hij onder meer gesteld dat hij is aangenomen om [X] als werkleider te vervangen, in de praktijk heeft gewerkt als werkleider en dan ook als werkleider in schaal F moet worden uitbetaald. Ook heeft hij zich beroepen op art. 26 lid 2 van de CAO.
4.2
De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 9 november 2010 een comparitie gelast en bij tussenvonnis van 19 april 2010 [appellant] toegelaten tot bewijs van zijn stelling dat hij bij aanvang van zijn dienstverband als werkleider is aangesteld en dat hij die functie ook in die hoedanigheid zelfstandig heeft uitgevoerd. Na getuigenverhoor heeft de kantonrechter geoordeeld dat [appellant] niet is aangenomen als werkleider en dat hij ook niet daadwerkelijk werkleider was, maar die functie waarnam met de bedoeling dat later zou worden beoordeeld of hij daadwerkelijk in die functie kon worden aangesteld, waarvoor ook het volgen van de cursussen Lager Kader en Midden Kader noodzakelijk was.
4.3
Van een verzuim van [geïntimeerde] als bedoeld in art. 26 lid 2 van de CAO is volgens de kantonrechter in de gegeven omstandigheden geen sprake. Bovendien heeft [appellant] tot aan zijn definitieve inschaling de persoonlijke toelage behouden, en is zijn inschaling hoger dan zijn uitgevoerde functie rechtvaardigt.
4.4
De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.

5.De beoordeling in hoger beroep

5.1
Tegen het tussenvonnis van 9 november 2010 heeft [appellant] geen grieven gericht, zodat zijn hoger beroep in zoverre moet worden verworpen.
Met de zeven grieven legt [appellant] het geschil in volle omvang aan het hof voor. Het hof zal de grieven dan ook gezamenlijk bespreken.
5.2
Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat uit de eerste schriftelijke arbeidsovereenkomst tussen partijen al blijkt dat [appellant] niet is aangesteld als werkleider, maar als aankomend voorman. De werkleider van de afdeling waar hij, als nieuweling bij [geïntimeerde], aan de slag ging was [X], die [appellant] gedurende enige maanden zou inwerken. Uit niets blijkt dat [appellant] een gelijkwaardige functie had als [X] en dat er dus op de afdeling sprake was van "twee kapiteins". Een en ander wordt nog onderstreept door de eigen opmerking van [appellant] ten pleidooie dat het de bedoeling was dat hij vroeg of laat de functie van [X] zou overnemen.
Het mag dan zo zijn dat [X] eerder uitviel dan [geïntimeerde] verwachtte, dat er geen andere werkleider in zijn plaats werd benoemd en dat [appellant] vervolgens de taken van [X] zoveel mogelijk overnam, daarmee is, anders dan [appellant] (kennelijk subsidiair) meent, nog niet gegeven dat zijn officiële functie daarom van aankomend voorman is gewijzigd in werkleider.
Naar het oordeel van het hof had [appellant] dat ook niet mogen begrijpen uit de onder 3.6 bedoelde brief van de directeur van [geïntimeerde], waarin hem een extra toelage werd toegekend. Een paar dagen voor ontvangst van die brief was met [appellant] immers een persoonlijk ontwikkelingsplan opgesteld, waaruit blijkt dat [appellant] nog moet groeien voordat hij in aanmerking komt voor een leidinggevende functie. Het hof deelt het oordeel van de kantonrechter dat de verklaring van [appellant] dat hij daarbij dacht aan doorgroei van werkleider naar sectormanager volstrekt ongeloofwaardig is. [appellant] moest immers nog beginnen aan de cursus Lager Kader en gesteld noch gebleken is dat [appellant] zoveel kennis en ervaring uit een werkkring voorafgaande aan de WSW meebracht, dat een dergelijke carrièrelijn voor de hand lag. Hoe ongelukkig bedoelde brief van de directeur ook geformuleerd is, [appellant] mocht in redelijkheid niet denken dat hij de taken van [X] anders dan als waarnemer uitoefende. Hij moest zich realiseren dat hij zich eerst diende te bewijzen en zich verder moest scholen voordat hem een hogere functie zou worden gegeven.
5.3
Het hof verwerpt de stelling van [appellant] dat [geïntimeerde] heeft verzuimd tot uitvoering van het afgesproken opleidingstraject over te gaan. In het midden kan blijven of [geïntimeerde] had mogen accepteren dat [appellant] zich terugtrok voor de overtekende cursus Lager Kader in het voorjaar van 2007. Indien [appellant] immers zijn toenmalige sectormanager [sectormanager 2] geen reden had gegeven om hem op non-actief te stellen, had [appellant] in het najaar de cursus Lager Kader en in het voorjaar van 2008 de cursus Midden Kader kunnen volgen. Die twee cursussen kunnen samen, zo hebben beide partijen tijdens het pleidooi erkend, normaal gesproken binnen een jaar worden afgerond.
Het op deze stelling gebaseerde beroep op de sanctie van art. 26 lid 2 van de CAO gaat daarom niet op.
5.4
Voor zover [appellant] ook een beroep doet op de hiervoor bedoelde sanctie omdat hij niet binnen 2 jaar na indiensttreding is ingedeeld in een andere functieschaal dan die van het minimumloon, oordeelt het hof dat beroep in de omstandigheden van dit geval niet terecht. [appellant] heeft immers vanaf 1 januari 2007 bovenop dat minimumloon de onder 3.6 bedoelde toelage ontvangen en deze heeft hij behouden totdat hij werd ingeschaald op functieniveau D1 trede 2, waardoor hij er in salaris niet op achteruit ging, hoewel de destijds door hem uitgevoerde taken op een lager niveau lagen.
Voor zover [appellant] mocht hebben bedoeld dat met de sanctie van het met terugwerkende kracht inschalen op het functieloon is bedoeld: het functieloon van werkleider (nu zijn primaire stelling is dat hij in die functie is aangenomen), heeft het hof dat reeds onder 5.2 verworpen. Met het functieloon is bedoeld het loon dat volgens de CAO hoort bij de functie in de arbeidsovereenkomst, indien de bijzondere regeling omtrent het minimumloon van art. 26 lid 1 van de CAO is uitgewerkt. [appellant] heeft niets aangevoerd waaruit blijkt dat de in zijn arbeidsovereenkomst vermelde functie hoger behoorde te worden ingeschaald dan op D1, trede 2.
5.5
[geïntimeerde] heeft ter afwering van het beroep van [appellant] op de sanctie van art. 26 lid 2 van de CAO omdat het persoonlijk ontwikkelingsplan niet al bij indiensttreding gereed was, naar het oordeel van het hof terecht gewezen op de toelichting bij de CAO. Daaruit volgt dat in zo'n geval de periode van maximaal twee jaar minimumloon wordt bekort met de periode waarin dat plan nog niet gereed was (in dit geval dan 4,5 maand, van 1 juli tot medio november 2006). Omdat [appellant] echter maar 6 maanden uitsluitend het minimumloon heeft ontvangen, leidt zijn stelling niet tot aanpassing van het hem toekomende loon.
5.6
Gelet op het voorgaande kan in het midden blijven of de kantonrechter een juiste bewijsopdracht heeft verstrekt. De grieven leiden niet tot vernietiging van het vonnis en een ander dictum. Het hof zal de vonnissen van 19 april 2011 en 10 juli 2012 bekrachtigen en [appellant] veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep aan de kant van [geïntimeerde], te weten € 666,- aan griffierecht en 3 punten, tarief II, voor salaris advocaat volgens liquidatietarief.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verwerpt het hoger beroep tegen het tussenvonnis van 9 november 2010;
bekrachtigt de vonnissen van de kantonrechter te Winschoten van 19 april 2011 en 10 juli 2012;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 2.682,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 666,- voor verschotten;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. K.E. Mollema, mr. M.E.L. Fikkers en mr. D.J. Buijs en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 25 maart 2014.