Uitspraak
1.[appellant 1],
[appellant 1],
[appellant 2],
[appellanten],
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De verdere beoordeling: de feiten
3.De vordering en de beslissing in eerste aanleg
De grieven II en III
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 maart 2014, gaat het om een hoger beroep inzake een geldvordering en een verweer op basis van verrekening. Appellant 1, die een café exploiteerde, had een lening bij de geïntimeerde, zijn huisleverancier, die een restantvordering van € 2.957,52 op hem had. In 2007 verkocht appellant 1 zijn bedrijf aan een koper, die de koopsom in twee termijnen zou betalen. De eerste termijn werd tijdig voldaan, maar de tweede termijn werd nooit betaald. Appellant 1 stelde dat er een mogelijkheid was besproken om de schuld aan de geïntimeerde te verrekenen met de betaling van de tweede termijn, maar deze mogelijkheid strandde op een BKR-toets van de koper.
Tijdens het hoger beroep overleed appellant 1, maar het hof ging verder met de behandeling van de zaak. De grieven van appellant 1 betroffen onder andere de vraag of de geïntimeerde garant stond voor de betaling van de tweede termijn en of hij erop mocht vertrouwen dat deze lening zou worden verstrekt. Het hof oordeelde dat de uitlatingen van de vertegenwoordiger van de geïntimeerde niet voldoende waren om een garantie te onderbouwen. Het hof concludeerde dat appellant 1 niet gerechtvaardigd had mogen vertrouwen op de toezeggingen van de geïntimeerde en dat de grieven op alle onderdelen faalden.
De uitspraak van het hof bekrachtigde de eerdere vonnissen van de rechtbank Leeuwarden en veroordeelde appellant 1 in de kosten van het hoger beroep. Het hof stelde de proceskosten aan de zijde van de geïntimeerde vast op € 623,- voor salaris en € 666,- voor verschotten, en verklaarde het arrest uitvoerbaar bij voorraad voor zover het de proceskostenveroordeling betrof.