ECLI:NL:GHARL:2014:2342

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 maart 2014
Publicatiedatum
25 maart 2014
Zaaknummer
200.134.489-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot zekerheidstelling in hoger beroep met betrekking tot proceskosten en schadevergoeding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 maart 2014, betreft het een incidentele vordering tot zekerheidstelling op grond van artikel 224 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De appellante, die in eerste aanleg als gedaagde optrad, werd door de geïntimeerde, Bermeltec B.V., verzocht om zekerheid te stellen voor de proceskosten en schadevergoeding in hoger beroep. De vordering tot zekerheidstelling werd ingediend omdat de appellante op dat moment op een onbekende locatie in het buitenland verbleef.

Het hof overweegt dat volgens artikel 224 lid 1 Rv, partijen zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland verplicht zijn om op verzoek van de wederpartij zekerheid te stellen voor proceskosten en schadevergoeding, tenzij er sprake is van uitzonderingen zoals vermeld in artikel 224 lid 2 Rv. Echter, artikel 353 Rv beperkt de mogelijkheid om in hoger beroep zekerheid te eisen; deze regeling is alleen van toepassing op de appellant die in eerste aanleg als eiser optrad.

Aangezien de appellante in de eerste aanleg geen eiser maar gedaagde was, kon de vordering tot zekerheidstelling niet worden toegewezen. Het hof wijst de incidentele vordering van EDS af en veroordeelt EDS in de proceskosten van het incident. De zaak wordt vervolgens verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van antwoord aan de zijde van EDS, waarbij verdere beslissingen worden aangehouden.

De uitspraak werd gedaan door de rechters K.E. Mollema, J.H. Kuiper en L. Groefsema, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.134.489/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 567911 CV 11-11517)
arrest van de eerste kamerin het incident tot zekerheidstelling ex artikel 224 Rv
van 25 maart 2014
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
verweerster in het incident,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. E.N. Mulder, kantoorhoudend te Nijkerk,
tegen
Bermeltec B.V., tevens handelende onder de naam Europe Dairy Systems (EDS),
gevestigd te Loosdrecht,
geïntimeerde,
eiseres in het incident,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
EDS,
advocaat: mr. R.C.W. van der Zande, kantoorhoudend te Utrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van 21 september 2011, 28 december 2011 en 9 januari 2013 van de rechtbank Midden-Nederland, sector kanton, locatie Lelystad (hierna: de kantonrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 25 maart 2013,
- de memorie van grieven,
- de incidentele vordering tot zekerheidstelling,
- de conclusie van antwoord in het incident.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest in incident overgelegd en heeft het hof arrest in incident bepaald.
2.3
De incidentele vordering van EDS luidt:
"
(…) dat het Uw Gerechtshof behage, bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad:
a. [appellante] te veroordelen om zekerheid te stellen voor de proceskosten en
b. schadevergoeding, tot betaling waarvan [appellante] veroordeeld zou kunnen worden;
c. het bedrag van de zekerheid (gematigd en minimaal) te bepalen op € 35.000, althans een bedrag door Uw Gerechtshof in goede justitie te bepalen, en
d. [appellante] te veroordelen de zekerheid te stellen door middel van een bankgarantie;
e. [appellante] te veroordelen in de kosten van het incident."

3.De motivering van de beslissing in het incident

3.1
EDS heeft onder het betoog dat [appellante] thans op een onbekende plaats in het buitenland verblijft, op grond van (zo begrijpt het hof) artikel 224 Rv gevorderd dat [appellante] wordt verplicht om zekerheid te stellen voor de proceskosten en schadevergoeding tot betaling waarvan zij veroordeeld zou kunnen worden, tot een bedrag van € 35.000,-.
heeft zich tegen deze vordering verweerd.
3.2
Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 224 lid 1 Rv zijn allen zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland die bij een Nederlandse rechter een vordering instellen, verplicht op vordering van de wederpartij zekerheid te stellen voor de proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waarvan zij veroordeeld zouden kunnen worden, tenzij er sprake is van een van de uitzonderingen zoals vermeld in artikel 224 lid 2 Rv.
Artikel 353 Rv beperkt de mogelijkheid om in hoger beroep op grond van artikel 224 Rv zekerheid te eisen; de regeling van artikel 224 Rv is in hoger beroep uitsluitend van toepassing op appellant en indien deze in eerste aanleg optrad als eiser.
3.3
Nu [appellante], appellante, in de procedure in eerste aanleg geen eiser, maar gedaagde was, bestaat in het onderhavige geval de mogelijkheid tot zekerheidstelling voor de betaling van proceskosten en schadevergoeding in hoger beroep niet. Reeds hierom kan de incidentele vordering van EDS niet voor toewijzing in aanmerking komen.
3.4
Het hof zal de vordering in het incident dan ook afwijzen en EDS in de proceskosten van het incident veroordelen (salaris advocaat: 1 punt, tarief II).

4.In de hoofdzaak

4.1
De zaak zal naar de rol worden verwezen voor memorie van antwoord. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
in het incident
wijst de vordering van EDS tot zekerheidstelling af;
veroordeelt EDS in de proceskosten van het incident, welke kosten aan de zijde van [appellante] tot aan de dag van deze uitspraak worden vastgesteld op € 894,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
in de hoofdzaak
verwijst de zaak naar de rol
van dinsdag 6 mei 2014voor het nemen van een memorie van antwoord aan de zijde van EDS;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. K.E. Mollema, mr. J.H. Kuiper en mr. L. Groefsema en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 25 maart 2014.