In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 maart 2014, betreft het een incidentele vordering tot zekerheidstelling op grond van artikel 224 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De appellante, die in eerste aanleg als gedaagde optrad, werd door de geïntimeerde, Bermeltec B.V., verzocht om zekerheid te stellen voor de proceskosten en schadevergoeding in hoger beroep. De vordering tot zekerheidstelling werd ingediend omdat de appellante op dat moment op een onbekende locatie in het buitenland verbleef.
Het hof overweegt dat volgens artikel 224 lid 1 Rv, partijen zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland verplicht zijn om op verzoek van de wederpartij zekerheid te stellen voor proceskosten en schadevergoeding, tenzij er sprake is van uitzonderingen zoals vermeld in artikel 224 lid 2 Rv. Echter, artikel 353 Rv beperkt de mogelijkheid om in hoger beroep zekerheid te eisen; deze regeling is alleen van toepassing op de appellant die in eerste aanleg als eiser optrad.
Aangezien de appellante in de eerste aanleg geen eiser maar gedaagde was, kon de vordering tot zekerheidstelling niet worden toegewezen. Het hof wijst de incidentele vordering van EDS af en veroordeelt EDS in de proceskosten van het incident. De zaak wordt vervolgens verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van antwoord aan de zijde van EDS, waarbij verdere beslissingen worden aangehouden.
De uitspraak werd gedaan door de rechters K.E. Mollema, J.H. Kuiper en L. Groefsema, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.