ECLI:NL:GHARL:2014:2292

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 maart 2014
Publicatiedatum
20 maart 2014
Zaaknummer
200.132.410
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding na de echtscheiding van de man en de vrouw. De man en de vrouw zijn ouders van drie kinderen, geboren in 2007, 2010 en 2011. De rechtbank Gelderland had eerder op 22 mei 2013 een beschikking gegeven waarin de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw werd vastgesteld en de man werd verplicht een bijdrage van € 227,- per kind per maand te betalen. De man ging in hoger beroep tegen deze beschikking, waarbij hij verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen en een omgangsregeling vast te stellen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 21 januari 2014 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De Raad voor de Kinderbescherming was vertegenwoordigd door J.M. Hermsen. Het hof heeft vastgesteld dat er grote zorgen zijn over het welzijn van de kinderen en dat de communicatie tussen de ouders problematisch is. Het hof heeft besloten een raadsonderzoek te gelasten om de situatie van de kinderen beter in kaart te brengen en om te bepalen wat in hun belang is.

Wat betreft de kinderalimentatie heeft het hof de behoefte van de kinderen vastgesteld op € 605,- per maand, wat neerkomt op € 202,- per kind per maand. De man is in staat om een bijdrage van € 160,- per kind per maand te betalen, rekening houdend met de zorgkorting van 15% die van toepassing is op de huidige zorgregeling. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank vernietigd en de bijdrage van de man vastgesteld op € 160,- per kind per maand, totdat er een definitieve beslissing is genomen over de zorg- en contactregeling. De zaak is aangehouden voor het raadsonderzoek, dat uiterlijk op 22 juli 2014 moet worden afgerond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.132.410
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 234154)
beschikking van de familiekamer van 20 maart 2014
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. S.H.O. Schaapherder te Apeldoorn,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.M.P. Gerrits te Wijchen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 22 mei 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 22 augustus 2013;
- het verweerschrift, ingekomen op 3 oktober 2013;
- een journaalbericht van mr. Schaapherder van 10 januari 2014 met bijlagen, ingekomen op
13 januari 2014;
- een journaalbericht van mr. Gerrits van 10 januari 2014 met bijlagen, ingekomen op
13 januari 2014.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 21 januari 2014 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder te noemen: de raad) is J.M. Hermsen verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank tussen de man en de vrouw echtscheiding uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 24 juni 2013 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [kind 1], geboren op [geboortedatum] 2007,
- [kind 2], geboren op [geboortedatum] 2010, en
- [kind 3], geboren op [geboortedatum] 2011,
gezamenlijk te noemen: de kinderen.
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de kinderen.
3.3
De man is geboren op [geboortedatum] 1970. Het belastbare loon van de man bedroeg volgens de jaaropgave 2012 in dat jaar € 48.847,-. Het inkomen van de man in 2013 bedroeg blijkens de salarisspecificaties van oktober 2013 tot en met december 2013 € 3.852,13 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag. Daarnaast ontvangt hij een eindejaarsuitkering
van € 3.619,92 bruto per jaar. Uit voornoemde salarisspecificaties blijkt dat op het salaris onder andere een bedrag van € 217,65 bruto per maand wegens ouderschapsverlof wordt ingehouden.
3.4
De vrouw, geboren op [geboortedatum] 1982, vormt met de kinderen van partijen een gezin.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil zijn de hoofdverblijfplaats van de kinderen, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders en de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
4.2
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking van 22 mei 2013, voor zover hier van belang, uitvoerbaar bij voorraad,
- de hoofdverblijfplaats van [kind 1], [kind 2] en [kind 3] vastgesteld bij de vrouw,
- tussen de ouders een regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld, inhoudende dat de kinderen bij de man verblijven gedurende een weekend per veertien dagen van vrijdag 15.00 uur tot zondag 18.00 uur, onder de voorwaarde dat de wisselmomenten onder begeleiding plaatsvinden, en voorts inhoudende een verdeling van de vakanties en feestdagen bij helfte, waarbij de kinderen de kerstvakantie en de voorjaarsvakantie bij de man doorbrengen, de meivakantie en de herfstvakantie bij de vrouw doorbrengen en waarbij de zomervakantie en de feestdagen in onderling overleg bij helfte worden verdeeld, en
- de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen
met ingang van 22 mei 2013 vastgesteld op € 227,- per kind per maand.
4.3
De man is met ongenummerde grieven in hoger beroep gekomen tegen de bestreden beschikking. De grieven zien op de hoofdverblijfplaats van de kinderen, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, de behoefte van de kinderen en de draagkracht van de vrouw en de man. De man verzoekt in hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, primair de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen en een omgangsregeling tussen de vrouw en de kinderen vast te stellen. Subsidiair verzoekt de man een ruimere omgangsregeling tussen hem en de kinderen vast te stellen en zijn bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen vast te stellen op € 138,69 per kind per maand.
4.4
De vrouw voert verweer. Zij verzoekt de verzoeken van de man in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.5
Het hof zal de grieven per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

Hoofdverblijfplaats en verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
5.1
Ingevolge artikel 8 van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (Verordening Brussel IIbis) is de Nederlandse rechter internationaal bevoegd ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid, nu de kinderen ten tijde van de indiening van het inleidend verzoek hun gewone verblijfplaats hadden in Nederland. Ingevolge artikel 15 lid 1 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 is Nederlands recht van toepassing.
5.2
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan onder meer omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede en uitsluitend indien het belang van het kind dit vereist, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
5.3
Het hof stelt voorop dat het belang van het kind op de eerste plaats komt waar het gaat om de beslissing over de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (zorgregeling) die partijen in deze procedure ter beoordeling aan het hof hebben voorgelegd. Het hof acht zich op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen geven, gelet op het navolgende.
5.4
De vrouw stelt - kort gezegd - dat zij altijd alleen de zorg voor de opvoeding en verzorging van de kinderen heeft gedragen. Sinds zij met de kinderen uit de echtelijke woning is vertrokken is de rust voor de kinderen en haar wedergekeerd. De man tracht echter nog steeds de kinderen tijdens de omgang tegen haar op te zetten, aldus de vrouw. De man is van mening dat de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling geen recht doet aan de rol die hij als hoofdverzorger van de kinderen vervulde. Volgens de man was hij de hoofdverzorger, omdat de vrouw bij herhaling de zorg voor de kinderen niet bleek te kunnen dragen. De man heeft hierover meermaals het AMK benaderd omdat hij zelf van mening was dat de veiligheid (en daarmee de gezondheid) van de kinderen in het geding was gekomen.
5.5
Op grond van de stukken en de mondelinge behandeling staat vast dat er grote zorgen bestaan omtrent het welzijn van de kinderen. Gebleken is dat de man en de vrouw niet goed met elkaar kunnen communiceren. Duidelijk is dat partijen zijn verwikkeld in een heftige strijd en daardoor onvoldoende in staat zijn om de belangen van de kinderen voorop te stellen. Uit de verklaringen van de ouders tijdens de mondelinge behandeling over het gedrag en de uitspraken van de kinderen kan naar het oordeel van het hof worden afgeleid dat mogelijk sprake is van een loyaliteitsconflict bij de kinderen.
Gelet op alle feiten en omstandigheden ziet het hof, anders dan de raad, aanleiding een raadsonderzoek te gelasten. Daarom zal het hof de raad verzoeken een onderzoek in te stellen en advies uit te brengen ter beantwoording van de volgende vragen:
1. Zijn er zorgpunten ten aanzien van de kinderen, en zo ja, welke?
2. Wat is het effect van de huidige regeling met betrekking tot de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken op de kinderen?
3. Welke hoofdverblijfplaats is het meest in het belang van de kinderen?
4. Welke regeling met betrekking tot de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken is het
meest in het belang van de kinderen?
5.6
Het hof zal in verband met het raadsonderzoek de behandeling van de zaak voor de duur van vier maanden aanhouden.
5.7
Zolang het hof nog geen nieuwe beslissing heeft genomen over de zorgregeling blijft de thans lopende zorgregeling ten volle gelden.
Kinderalimentatie
5.8
Ten aanzien van de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen acht het hof zich reeds bevoegd op grond van artikel 3 aanhef en sub a van de Verordening (EG) nr. 4/2009 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (Alimentatieverordening), nu de man zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft. Ingevolge artikel 15 van de Alimentatieverordening juncto artikel 3 van het Haagse Protocol van 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, is het Nederlandse recht van toepassing, nu de gewone verblijfplaats van de kinderen in Nederland is.
5.9
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de ingangsdatum van de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen bepaald op 22 mei 2013. Geen van partijen heeft een grief gericht tegen de door de rechtbank vastgestelde ingangsdatum, zodat het hof bij het vaststellen van de bijdrage ten behoeve van de kinderen ook van deze datum zal uitgaan.
De behoefte van de kinderen
5.1
Tussen partijen is in geschil op welk bedrag de behoefte van de kinderen dient te worden vastgesteld.
5.11
Nu de ingangsdatum van de vastgestelde kinderbijdrage gelegen is na 1 januari 2013,
gaat het hof bij de bepaling van de behoefte van de kinderen uit van de uitgangspunten en de
nieuwe rekenwijze zoals deze zijn neergelegd in de sinds 1 januari 2013 geldende richtlijnen
van de Expertgroep Alimentatienormen.
De maatstaf voor de bepaling van de behoefte van de kinderen is het netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van de samenleving vermeerderd met het kindgebonden budget waarop ten tijde van de samenleving aanspraak werd gemaakt. Op basis daarvan wordt de behoefte ingevolge de NIBUD-tabellen vastgesteld. Vervolgens wordt op dat bedrag in mindering gebracht het kindgebonden budget waarop de vrouw thans recht heeft.
5.12
Het hof gaat bij de bepaling van het inkomen van de man uit van de hiervoor onder 3.3 vermelde financiële gegevens, voor zover daarover hierna niet anders wordt geoordeeld.
5.13
Bij de berekening van het netto besteedbaar inkomen van de man houdt het hof rekening met de op de salarisspecificaties vermelde pensioenpremie ABP, overgangspremie VPL en premie ABP AP van respectievelijk € 275,96 per maand, € 106,32 per maand en
€ 2,14 per maand, alsmede met de verschuldigde premieheffing en de inkomstenbelasting. De man heeft recht op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
5.14
Ten aanzien van de stelling van de man dat rekening gehouden dient te worden met de inhoudingen op zijn salaris wegens ouderschapsverlof verwijst het hof naar de desbetreffende overwegingen in de bestreden beschikking van de rechtbank. Het hof sluit bij die overwegingen aan en maakt deze tot de zijne. Bij de berekening van de draagkracht van de man zal het hof dan ook geen rekening houden met de inhoudingen wegens ouderschapsverlof.
5.15
Het hof becijfert het netto besteedbaar inkomen van de man in de (laatste) periode van het huwelijk op € 2.728,- per maand.
5.16
Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw geen inkomen had in de (laatste) periode van het huwelijk.
5.17
Het kindgebonden budget bedroeg ten tijde van de samenleving van partijen € 12,- per maand. De vrouw ontving in 2013 aan kindgebonden budget een bedrag van € 144,- per maand.
5.18
Het bovenstaande betekent dat het hof het netto gezinsinkomen tijdens het samenwonen van partijen, vermeerderd met het kindgebonden budget, stelt op een bedrag van € 2.740,- per maand.
5.19
Gelet op de leeftijden van de kinderen in 2013 berekent het hof het aantal kinderbijslagpunten op 6. Uit voornoemd gezinsinkomen volgt dat de kosten van de kinderen op € 749,- per maand gesteld kunnen worden.
5.2
Op het aldus gevonden tabelbedrag van € 749,- per maand dient in mindering te worden gebracht het bedrag aan kindgebonden budget waarop de vrouw thans recht heeft. De vrouw kan gezien (alleen) haar inkomen, ten behoeve van de kinderen een kindgebonden budget van € 144,- per maand ontvangen. Dit betekent dat de behoefte van de kinderen kan worden gesteld op € 605,- per maand. Dat is afgerond € 202,- per kind per maand.
Het aandeel van partijen in de behoefte van de kinderen
5.21
Het hof dient thans te beoordelen in welke verhouding partijen dienen bij te dragen in de kosten van de kinderen. Het hof volgt in dit opzicht de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen, zoals deze vanaf 1 april 2013 luidt, inhoudende dat de behoefte van de kinderen tussen de ouders moet worden verdeeld naar rato van hun beider draagkracht.
Het bedrag aan draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van een draagkrachttabel, waarbij op forfaitaire wijze rekening is gehouden met de kosten van levensonderhoud van de onderhoudsplichtige.
5.22
Het bedrag aan draagkracht voor inkomens vanaf een netto besteedbaar inkomen (NBI) van € 1.500,- wordt vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 x NBI + 850)]. Indien recht bestaat op fiscaal voordeel in verband met de persoonsgebonden aftrekpost levensonderhoud kinderen, dient de draagkracht met dit bedrag te worden verhoogd. Voor de lagere inkomens (beneden een netto besteedbaar inkomen van € 1.500,-) zijn vaste bedragen per categorie van toepassing, volgens de gepubliceerde tabellen.
5.23
Het NBI is de som van het bruto-inkomen, inclusief vakantietoeslag en de werkelijke inkomsten uit vermogen, verminderd met de belastingen en premies die daarover verschuldigd zijn, waarbij tevens de relevante heffingskortingen in aanmerking zijn genomen. Geen rekening wordt gehouden met de fiscale gevolgen van het zijn van eigenaar van een woning.
De draagkracht van de vrouw
5.24
De man stelt dat de vrouw ook dient bij te dragen in de kosten van de kinderen. De man stelt dat aan de vrouw in elk geval € 50,- per maand aan draagkracht kan worden toegerekend, hetgeen door de vrouw niet wordt betwist. De man stelt dat de vrouw mogelijkheden heeft om een inkomen te verdienen boven het bijstandsniveau.
Vast is komen te staan dat de vrouw een uitkering op grond van de Wet Werk en Bijstand ontvangt van de gemeente Duiven. Van de vrouw mag verwacht worden dat zij zich tot het uiterste inspant om een betaalde baan te vinden. Gelet op het feit dat de vrouw een uitkering ontvangt is zij ook verplicht om te solliciteren en uit dien hoofde controleert de gemeente of de vrouw aan haar sollicitatieverplichtingen voldoet. Nu de vrouw nog geen betaalde baan heeft en leeft van de bijstandsuitkering is naar het oordeel van het hof voldoende aannemelijk dat de vrouw thans niet meer draagkracht heeft dan € 50,- per maand.
De draagkracht van de man
5.25
Evenals bij de bepaling van de behoefte van de kinderen - en op dezelfde gronden - (zie onder 5.12-5.15) gaat het hof bij de bepaling van de draagkracht van de man uit van een NBI van € 2.728,- per maand.
5.26
De draagkracht van de man is volgens de formule 70% x (€ 2.728,- -/- (0,3 x
€ 2.728,- + € 850,-)) afgerond € 742,- per maand, te verhogen met het fiscaal voordeel ad
€ 123,- per maand, derhalve in totaal afgerond € 865,- per maand.
De verdeling van de kosten van de kinderen
5.27
Zoals hiervoor onder 5.20 is overwogen, dient de behoefte van de kinderen te worden gesteld op een bedrag van € 605,- per maand, zijnde afgerond € 202,- per kind per maand. Aangezien de totale draagkracht van de vrouw en de man groter is dan de totale behoefte van de kinderen zal het hof het aandeel van de man in de kosten van de kinderen bepalen aan de hand van een draagkrachtvergelijking.
5.28
De verdeling van de kosten over beide ouders wordt dan berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: € 50,- / € 915,- x € 605,- = afgerond € 33,-
het eigen aandeel van de man bedraagt: € 865,- / € 915,- x € 605,- = afgerond € 572,-
samen € 605,-
5.29
Derhalve komt van de totale behoefte van de kinderen € 33,- per maand voor rekening van de vrouw, en € 572,- per maand voor rekening van de man.
De zorgkorting
5.3
De man stelt dat de rechtbank ten onrechte rekening heeft gehouden met een zorgkorting van 15%. De man stelt dat uitgaande van de door hem gewenste verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders rekening gehouden moet worden met een zorgkorting van 25%. De vrouw betwist dat.
Het hof volgt ook in dit opzicht de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen, inhoudende dat het percentage van de zorgkorting afhankelijk is van de hoeveelheid omgang of zorg. Nu de man op basis van de huidige zorgregeling gemiddeld een dag per week de zorg heeft voor de kinderen, geldt een percentage van 15%. Nu de behoefte € 605,- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 90,75 per maand.
5.31
De eerder berekende bijdrage wordt verminderd met dit bedrag, zodat de man met ingang van 22 mei 2013 als bijdrage aan de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen dient te betalen afgerond € 481,- per maand (€ 572,- -/- € 90,75), dat wil zeggen afgerond € 160,- per kind per maand. Nu de beslissing van het hof over de zorgregeling is aangehouden zal het hof een bijdrage van de man vaststellen tot aan de datum van de beslissing van het hof over de zorgregeling.
5.32
Op grond van het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking voor zover die ziet op de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen vernietigen en bepalen dat de man met ingang van 22 mei 2013 als bijdrage ten behoeve van de kinderen
€ 160,- per kind per maand betaalt totdat het hof een definitieve beslissing heeft genomen over de zorg- en contactregeling.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 22 mei 2013 voor zover die ziet op de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, en opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 22 mei 2013 tot aan de datum van de beslissing van het hof over de zorg- en contactregeling tussen de man en de kinderen een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van € 160,- per kind per maand dient te betalen;
en alvorens verder te beslissen:
verzoekt de raad een nader onderzoek te (doen) instellen als hiervoor onder 5.5 omschreven en daaromtrent
uiterlijk op 22 juli 2014te rapporteren;
bepaalt dat de behandeling van de zaak zal worden voortgezet op een na ontvangst van het rapport van de raad te bepalen datum, waarvoor partijen en de raad zullen worden opgeroepen.
bepaalt dat het onderzoek door de raad zal worden verricht onder leiding van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. H.L. van der Beek;
bepaalt dat de raad zich voor vragen of opmerkingen betreffende het onderzoek zal kunnen wenden tot voornoemde raadsheer-commissaris;
bepaalt dat partijen hun inlichtingen en verzoeken dienen te richten aan de raadsheer-commissaris;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.L. van der Beek, A. Smeeïng-van Hees en M.H.H.A. Moes, bijgestaan door mr. W. Nagelhout als griffier, en is op 20 maart 2014 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.