In deze zaak gaat het om de aftrekbaarheid van specifieke zorgkosten in de inkomstenbelasting voor een zoon die in 2009 in een AWBZ-instelling verbleef. De zoon, belanghebbende, heeft een aanslag in de inkomstenbelasting ontvangen, waarbij een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.261 was vastgesteld. Na bezwaar is deze aanslag verlaagd tot € 13.726, maar belanghebbende heeft hiertegen beroep aangetekend bij de rechtbank, die de aanslag verder verlaagde tot € 13.409. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De kern van het geschil betreft de aftrek van € 740 voor 74 uur begeleiding die de vader van belanghebbende heeft verleend. De inspecteur van de Belastingdienst betwistte de aftrekbaarheid, stellende dat de begeleiding door de vader niet boven de normale bijstand tussen ouder en kind uitgaat en dat de factuur onverschuldigd is betaald. Belanghebbende daarentegen betoogde dat de werkzaamheden van de vader wel degelijk als specifieke zorgkosten kunnen worden aangemerkt, omdat deze de gebruikelijke bijstand overstijgen.
Het Hof oordeelde dat de werkzaamheden van de vader als gezinshulp moeten worden aangemerkt en dat de kosten voor begeleiding, die noodzakelijk waren vanwege de beperking van belanghebbende, aftrekbaar zijn. Het Hof verwierp de stelling van de inspecteur dat de factuur onverschuldigd was betaald, en concludeerde dat belanghebbende recht had op aftrek van de kosten. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, de aanslag werd verlaagd tot een belastbaar inkomen van € 11.832, en de inspecteur werd veroordeeld tot betaling van proceskosten aan belanghebbende.