In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de bestuurders van een failliete besloten vennootschap (B.V.) in het kader van een geschil tussen een hoofdaannemer en een onderaannemer. De hoofdaannemer, [naam failliete B.V.], had een contract met het Waterschap Rijn en IJssel, maar heeft een deel van het werk uitbesteed aan de onderaannemer, [appellante]. De onderaannemer heeft voor zijn werkzaamheden facturen gestuurd, waarvan de laatste, ter waarde van € 76.000,83, onbetaald is gebleven. Na het faillissement van [naam failliete B.V.] heeft de onderaannemer de bestuurders van de B.V. aangesproken op hun aansprakelijkheid voor de onbetaalde vordering, met het argument dat zij onrechtmatig hebben gehandeld door de B.V. niet in staat te stellen aan haar verplichtingen te voldoen.
Het hof heeft in hoger beroep de feiten vastgesteld en de grieven van de onderaannemer beoordeeld. De onderaannemer stelde dat de bestuurders, [geïntimeerden], persoonlijk aansprakelijk zijn omdat zij wisten of hadden moeten begrijpen dat de B.V. haar verplichtingen niet kon nakomen. Het hof overweegt dat voor persoonlijke aansprakelijkheid van bestuurders een voldoende ernstig verwijt moet kunnen worden gemaakt. Dit houdt in dat de bestuurders bij het aangaan van verplichtingen wisten dat de B.V. niet aan haar verplichtingen kon voldoen.
Het hof heeft de onderaannemer toegelaten tot bewijslevering van de stelling dat er een afspraak was gemaakt tussen de onderaannemer en de hoofdaannemer over de betaling van de ontvangen bedragen van het Waterschap. De beslissing van het hof houdt in dat de onderaannemer moet aantonen dat de bestuurders van de B.V. onrechtmatig hebben gehandeld, wat kan leiden tot hun persoonlijke aansprakelijkheid. De zaak is aangehouden voor verdere bewijslevering en de beslissing over de aansprakelijkheid van de bestuurders zal volgen na het getuigenverhoor.