ECLI:NL:GHARL:2014:1993

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 maart 2014
Publicatiedatum
11 maart 2014
Zaaknummer
200.055.495-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling inhoud van de overeenkomst met betrekking tot bemiddelingswerkzaamheden en bewijsaanbod in hoger beroep

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om een geschil tussen [appellant] en [geïntimeerde] over de inhoud van een overeenkomst met betrekking tot bemiddelingswerkzaamheden. [appellant], die onder de naam '[X]' opereert, had [geïntimeerde] bijgestaan bij de aankoop van een appartement en het verkrijgen van financiering. De aankoop vond plaats in 2008, maar de financiering werd niet verkregen, wat leidde tot de ontbinding van de koopovereenkomst. [geïntimeerde] had in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen [appellant] voor onverschuldigde betaling, omdat hij meende dat de bemiddeling op basis van 'no cure, no pay' was overeengekomen. De kantonrechter oordeelde dat [geïntimeerde] een bedrag van € 3.510,50 aan [appellant] verschuldigd was, maar dat het meerdere bedrag van € 3.239,50 onverschuldigd was betaald.

In hoger beroep heeft [appellant] grieven ingediend tegen het oordeel van de kantonrechter. Het hof oordeelde dat [geïntimeerde] in eerste aanleg onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat de bemiddeling op basis van 'no cure, no pay' was overeengekomen. Het hof stelde vast dat het bewijsaanbod van [geïntimeerde] niet specifiek genoeg was en dat hij niet had aangetoond dat er afspraken waren gemaakt over de verschuldigdheid van provisie. De grieven van [appellant] slaagden, en het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter.

Het hof oordeelde dat [geïntimeerde] aan [appellant] een bedrag van € 562,00 moest betalen, vermeerderd met wettelijke rente, en dat [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties werd veroordeeld. De kosten voor de procedure in eerste aanleg en hoger beroep werden vastgesteld, en het hof verklaarde het arrest uitvoerbaar bij voorraad. Het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.055.495/01
(zaaknummer rechtbank Zwolle-Lelystad 444179 CV EXPL 09-4189)
arrest van de tweede kamer van 11 maart 2014
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. B. Eskes, kantoorhoudend te Almere,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. A.D. Sunter, kantoorhoudend te Amsterdam.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 22 oktober 2013 hier over.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Ingevolge het vermelde tussenarrest heeft op 5 december 2013 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Het hiervan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich in afschrift bij de stukken. Van de zijde van [geïntimeerde] is niemand verschenen.
1.2
Vervolgens heeft [appellant] arrest gevraagd op het comparitiedossier en heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling

De vaststaande feiten
2.1.
Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 1 tot en met 7 van het vonnis van de kantonrechter van 7 oktober 2009 is geen grief ontwikkeld en ook anderszins is niet van bezwaren daartegen gebleken, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
Deze feiten, aangevuld met feiten die in hoger beroep zijn komen vast te staan, luiden:
2.1.1.
[appellant] handelende onder de naam "[X]" houdt zich onder meer bezig met advisering en bemiddeling met betrekking tot de aan- en verkoop van onroerende zaken en financieringen.
2.1.2.
Eind 2007 heeft [geïntimeerde] [appellant] verzocht om hem bij te staan in verband met de aankoop van een appartement aan het [adres] te [plaats] (hierna: de woning). De vraagprijs voor de woning bedroeg € 224.500,-. Uiteindelijk heeft [geïntimeerde] na bemiddeling door [appellant] de woning aangekocht voor € 210.000,- waarbij een financieringsvoorbehoud werd gemaakt. De schriftelijke vastlegging van die koopovereenkomst is op 7 januari 2008 door [geïntimeerde] ondertekend.
2.1.3.
Op verzoek van [geïntimeerde] is [appellant] tevens als bemiddelaar opgetreden bij het verkrijgen van financiering ten behoeve van de woning. Omdat eind 2008 nog geen financiering was verkregen heeft [appellant] namens [geïntimeerde] het financieringsvoorbehoud ingeroepen, de koopovereenkomst werd ontbonden en de woning is niet geleverd.
2.1.4.
Beide opdrachten van [geïntimeerde] aan [appellant] zijn niet schriftelijk vastgelegd.
2.1.5.
[geïntimeerde] heeft de volgende betalingen aan [appellant] gedaan:
14 december 2007 € 2.250,-
21 december 2007 € 1.275,-
28 januari 2008 € 3.000,-
29 januari 2008 € 225,-
Totaal € 6.750,-
Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
2.2.1.
[geïntimeerde] vordert in eerste aanleg dat [appellant], uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling aan hem tot een bedrag van € 4.965,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 maart 2008 tot de dag van voldoening, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten. De vordering is primair gebaseerd op onverschuldigde betaling, omdat bemiddeling zou zijn overeengekomen op basis van nu cure no pay, en subsidiair gebaseerd op wanprestatie door [appellant]. Het gevorderde bedrag is als volgt berekend: het verschil tussen het bedrag dat door [geïntimeerde] is voldaan (€ 6.750,-) en het bedrag dat volgens [geïntimeerde] maximaal aan provisie voor aankoopbemiddeling van de woning aan [appellant] is verschuldigd (€ 1.785,-)
2.2.2.
[appellant] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering.
2.2.3.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 7 oktober 2009 geoordeeld dat [geïntimeerde] terzake van de aankoopbemiddeling aan [appellant] een bedrag van € 3.510,50 was verschuldigd en het meerdere (€ 6.750,- - € 3.510,50) € 3.239,50 onverschuldigd door [geïntimeerde] is betaald. [appellant] is veroordeeld tot betaling van € 3.239,50 aan [geïntimeerde] vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 maart 2008. De proceskosten zijn gecompenseerd.

3.De beoordeling

3.1.
De grieven 1 tot en met 3richten zich in essentie tegen het oordeel van de kantonrechter dat niet is komen vast te staan dat partijen afspraken hebben gemaakt over de verschuldigdheid van provisie terzake van de bemiddeling door [appellant] tot het verkrijgen van financiering. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.2.
Vaststaat dat [appellant] in opdracht van [geïntimeerde] bemiddelingswerkzaamheden heeft verricht tot het verkrijgen van financiering. In beginsel is [geïntimeerde] aan [appellant] daarvoor loon verschuldigd. [appellant] heeft van [geïntimeerde] voor genoemde werkzaamheden een vergoeding in rekening gebracht van € 2.250,- ex BTW. [geïntimeerde] heeft voornoemd bedrag aan [appellant] voldaan.
3.3.
[geïntimeerde] heeft gesteld dat voornoemd bedrag onverschuldigd door hem is voldaan, omdat partijen zijn overeengekomen dat de werkzaamheden op basis van "no cure, no pay" zouden worden verricht. De bemiddelingswerkzaamheden hebben niet geleid tot het verkrijgen van financiering daarom is hij geen betaling verschuldigd.
Anders dan de kantonrechter heeft overwogen heeft [appellant] dit voldoende gemotiveerd betwist, daarom ligt het op de weg van [geïntimeerde] om de door hem gestelde afspraak te bewijzen. Het hof stelt vast dat [geïntimeerde] in eerste aanleg in het geheel geen bewijsaanbod heeft gedaan. [geïntimeerde] heeft in hoger beroep in algemene bewoordingen bewijs aangeboden. Dienaangaande overweegt het hof als volgt. Ingevolge het bepaalde in artikel 166 lid 1 in verbinding met artikel 353 lid 1 Rv moet een partij in hoger beroep tot getuigenbewijs worden toegelaten indien zij voldoende specifiek bewijs aanbiedt van feiten die tot beslissing van de zaak kunnen leiden. In hoger beroep brengt de eis dat het bewijsaanbod voldoende specifiek moet zijn mee dat van een partij die bewijs door getuigen aanbiedt in beginsel mag worden verwacht dat zij voldoende concreet vermeldt op welke van haar stellingen dit bewijsaanbod betrekking heeft en, voor zover mogelijk, wie daarover een verklaring zouden kunnen afleggen. Het hof gaat aan het bewijsaanbod van [geïntimeerde] voorbij, nu dat aanbod niet concreet en gespecificeerd is. Daarmee komt de door [geïntimeerde] gestelde afspraak niet vast te staan. De grieven 1 tot en met 3 slagen.
3.4.
De positieve zijde van de devolutieve werking van het hoger beroep brengt mee dat eventueel in eerste aanleg door [geïntimeerde] aan de orde gestelde, maar buiten behandeling gebleven stellingen en weren, alsnog ambtshalve door het hof moeten worden behandeld. [geïntimeerde] heeft gesteld dat [appellant] in de nakoming van de overeenkomst tot hypotheekbemiddeling tekort is geschoten en die tekortkoming de ontbinding rechtvaardigt (CvR nr. 17). Gelet op de gemotiveerde betwisting door [appellant], waarbij hij heeft aangevoerd dat het niet verkrijgen van de hypotheek is te wijten aan een verzwegen creditcardschuld van de echtgenote van [geïntimeerde] die eerst na meerdere onderzoeken aan het licht is gekomen, had het op de weg gelegen van [geïntimeerde] zijn stelling nader te onderbouwen. Nu hij dit heeft nagelaten zal het hof deze stelling passeren.
3.5.
Grief 4richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij naast provisie voor hypotheekbemiddeling ook nog recht had op een bedrag van € 562,- aan additionele betalingen voor aanvullende werkzaamheden. Ter onderbouwing van zijn grief heeft [appellant] aangevoerd dat het hier gaat om andere dan gebruikelijke werkzaamheden.
3.6.
Het hof leest in de grief in de daarop gegeven toelichting geen andere relevante stellingen of verweren dan die reeds in eerste aanleg waren aangevoerd en door de kantonrechter gemotiveerd zijn verworpen. Het hof onderschrijft hetgeen de kantonrechter ter motivering van zijn beslissing heeft overwogen en neemt die motivering over. Ter toelichting voegt het hof daar nog aan toe dat in de door [appellant] overgelegde brief staat vermeld:
"(…)Even nog ter bevestiging dat de hypotheek en benodigde beleggingsverzekering zonder de mij normaliter mij toekomende afsluitprovisies wordt opgemaakt. Vandaar dat het in rekening gebrachte bedrag vast staat ongeacht hoeveel werk er verzet moet worden. (…)"
Die laatste zinsnede laat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, geen ruimte voor een vordering tot betaling uit hoofde van aanvullende werkzaamheden. De grief faalt.
Slotsom
3.7.
De grieven 1 tot en met 3 slagen, zodat het bestreden vonnis moet worden vernietigd.
[geïntimeerde] is gehouden aan [appellant] te betalen: € 3.510,50 (provisie inclusief btw voor de aankoopbemiddeling) en € 2.677,50 (provisie inclusief btw voor hypotheekbemiddeling). [geïntimeerde] heeft € 6.750,00 aan [appellant] voldaan. [appellant] dient derhalve aan [geïntimeerde] te voldoen een bedrag van € 562,00 vermeerderd met de wettelijke rente daarover van
27 maart 2008 tot aan de voldoening.
Het hof zal [geïntimeerde] als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij in de kosten van beide instanties veroordelen.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten
nihil
- griffierecht
totaal verschotten
nihil
en voor salaris advocaat/gemachtigde overeenkomstig het liquidatietarief:
2 punten x € 384,00
768,00
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten
73,89
- griffierecht
263
totaal verschotten
336,89
en voor salaris advocaat/gemachtigde overeenkomstig het liquidatietarief:
2 punten x € 632,00
1.264,00

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Zwolle- Lelystad locatie Lelystad van 7 oktober 2009 en doet opnieuw recht;
veroordeelt [appellant] om aan [geïntimeerde] te betalen € 562,00 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 maart 2008 tot aan de voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellant] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 768,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op nihil voor verschotten, en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 1.264,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 336,89 voor verschotten;
verklaart dit arrest (voor wat betreft de daarin opgenomen veroordelingen) uitvoerbaar bij voorraad.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. L. Janse, mr. M.M.A. Wind en mr. I. Tubben en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 11 maart 2014.