In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om een geschil tussen [appellant] en [geïntimeerde] over de inhoud van een overeenkomst met betrekking tot bemiddelingswerkzaamheden. [appellant], die onder de naam '[X]' opereert, had [geïntimeerde] bijgestaan bij de aankoop van een appartement en het verkrijgen van financiering. De aankoop vond plaats in 2008, maar de financiering werd niet verkregen, wat leidde tot de ontbinding van de koopovereenkomst. [geïntimeerde] had in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen [appellant] voor onverschuldigde betaling, omdat hij meende dat de bemiddeling op basis van 'no cure, no pay' was overeengekomen. De kantonrechter oordeelde dat [geïntimeerde] een bedrag van € 3.510,50 aan [appellant] verschuldigd was, maar dat het meerdere bedrag van € 3.239,50 onverschuldigd was betaald.
In hoger beroep heeft [appellant] grieven ingediend tegen het oordeel van de kantonrechter. Het hof oordeelde dat [geïntimeerde] in eerste aanleg onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat de bemiddeling op basis van 'no cure, no pay' was overeengekomen. Het hof stelde vast dat het bewijsaanbod van [geïntimeerde] niet specifiek genoeg was en dat hij niet had aangetoond dat er afspraken waren gemaakt over de verschuldigdheid van provisie. De grieven van [appellant] slaagden, en het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter.
Het hof oordeelde dat [geïntimeerde] aan [appellant] een bedrag van € 562,00 moest betalen, vermeerderd met wettelijke rente, en dat [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties werd veroordeeld. De kosten voor de procedure in eerste aanleg en hoger beroep werden vastgesteld, en het hof verklaarde het arrest uitvoerbaar bij voorraad. Het meer of anders gevorderde werd afgewezen.