ECLI:NL:GHARL:2014:1841

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 maart 2014
Publicatiedatum
7 maart 2014
Zaaknummer
200.133.891-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onder curatele stelling van een meerderjarige met geestelijke stoornis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondercuratelestelling van een meerderjarige, hierna aangeduid als de rechthebbende. De rechthebbende was eerder door de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland onder curatele gesteld op verzoek van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering. De rechthebbende, die tijdens zijn minderjarigheid onder toezicht stond van de stichting, heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank te vernietigen. Hij stelde dat niet aan de gronden voor ondercuratelestelling was voldaan en dat er onvoldoende gegevens waren om deze maatregel te rechtvaardigen.

De stichting heeft het verzoek van de rechthebbende bestreden en geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring of afwijzing van zijn verzoek. Het hof heeft kennisgenomen van de relevante stukken en heeft de zaak behandeld ter zitting op 11 februari 2014. De rechthebbende was aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl de curator niet verscheen. Het hof heeft vastgesteld dat de rechthebbende lijdt aan een lichte verstandelijke beperking en een stoornis in het autistisch spectrum, en dat hij niet in staat is om voor zichzelf te zorgen of zijn belangen behoorlijk waar te nemen.

Het hof heeft geoordeeld dat de gronden voor ondercuratelestelling aanwezig zijn, gezien de geestelijke toestand van de rechthebbende en zijn onvermogen om adequaat met zijn situatie om te gaan. De rechthebbende heeft geen realistisch beeld van zijn toekomst en is niet in staat om voor zijn financiën te zorgen. De bescherming die de maatregel van curatele biedt, is volgens het hof noodzakelijk. De door de rechthebbende voorgestelde lichtere maatregel werd als onvoldoende bescherming beschouwd. Het hof heeft daarom de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.133.891/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 657609 CU VERZ 13-49)
beschikking van de familiekamer van 4 maart 2014
inzake
[verzoeker],wonende te [woonplaats 1],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen:
de rechthebbende,
advocaat: mr. K.L. Olthoff, kantoorhoudend te Bussum,
Belanghebbenden:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
kantoorhoudend te Amsterdam,
verder te noemen:
de stichting,
[de curator],
wonende te [woonplaats 2],
verder te noemen:
de curator.

1.Het geding in eerste aanleg

Bij beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 6 juni 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, is voor zover van belang de rechthebbende op verzoek van de stichting onder curatele gesteld onder benoeming van voornoemde [de curator] tot curator van de rechthebbende.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 5 september 2013, is de rechthebbende in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De rechthebbende verzoekt het hof die beschikking te vernietigen (en naar het hof begrijpt: het inleidend verzoek van de stichting alsnog af te wijzen), kosten rechtens.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 25 oktober 2013, heeft de stichting het verzoek in hoger beroep van de rechthebbende bestreden en geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de rechthebbende dan wel afwijzing van zijn verzoek met bekrachtiging van de bestreden beschikking.
2.3
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder het faxbericht van de stichting van 16 januari 2014, de brief met bijlagen van mr. Olthoff van 30 januari 2014 en het faxbericht namens de curator van 10 februari 2014.
2.4
De zaak is behandeld ter zitting van het hof gehouden te Leeuwarden op 11 februari 2014, waarbij de rechthebbende is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat en vergezeld van zijn woonbegeleidster mw. [Y]. Namens de stichting is mw. [X] (voogd) verschenen. Door mr. Olthoff zijn pleitaantekeningen overgelegd. De curator is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.

3.Feiten

3.1
De rechthebbende, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], heeft tijdens zijn minderjarigheid onder toezicht gestaan van de stichting (namens Bureau Jeugdzorg).
3.2
De stichting heeft op 5 april 2013, in het zicht van het meerderjarig worden van de rechthebbende, een verzoek tot ondercuratelestelling van de rechthebbende ingediend bij de voormelde rechtbank. Op dat moment was de rechthebbende al enige jaren uit huis geplaatst. Zijn vader is in 2005 (in Marokko) overleden en zijn moeder was niet bij machte de volledige verzorging en opvoeding van de rechthebbende op zich te nemen.
3.3
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de stichting om de rechthebbende onder curatele te stellen toegewezen. Hiertegen richt zich het hoger beroep van de rechthebbende.
3.4
Op grond van artikel 1:381 lid 6 BW is de rechthebbende bekwaam hoger beroep in te stellen.

4.De motivering van de beslissing

De procedurele klacht
4.1
Voor zover de rechthebbende heeft geklaagd dat hij ten onrechte niet is gehoord in eerste aanleg heeft hij geen belang bij een inhoudelijke beoordeling van die klacht omdat het hoger beroep er mede toe strekt dergelijke gebreken in de procedure in eerste aanleg, wat daarvan ook zij in het onderhavige geval, te herstellen. De rechthebbende heeft thans in hoger beroep voldoende gelegenheid gehad zijn standpunt omtrent de maatregel voor het voetlicht te brengen. De betreffende procedurele klacht kan en zal hier daarom verder onbesproken blijven.
Het geschil ten gronde
4.2
Ter beoordeling ligt voor of de gronden voor de ondercuratelestelling bedoeld in artikel 1:378 lid 1 onder a BW aanwezig zijn.
4.3
Op grond van genoemd artikel kan een meerderjarige door de kantonrechter onder curatele worden gesteld wegens een geestelijke stoornis, waardoor de gestoorde, al dan niet met tussenpozen, niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen behoorlijk waar te nemen.
4.4
De rechthebbende kan zich blijkens het beroepschrift en de ter zitting gegeven toelichting niet vinden in de maatregel van ondercuratelestelling. In zijn eerste en enige grief, die uiteenvalt in meerdere onderdelen, voert de rechthebbende kort samengevat aan dat niet aan de gronden voor de maatregel is voldaan, dat althans onvoldoende gegevens (zoals een actuele verklaring van een deskundige omtrent zijn geestesvermogens) voorhanden zijn voor een dergelijke conclusie en dat een lichtere maatregel op zijn plaats is.
4.5
De stichting heeft het verzoek van de rechthebbende in hoger beroep en de gronden waarop dat berust gemotiveerd bestreden in zijn verweerschrift en ter zitting.
4.6
Anders dan de rechthebbende is het hof, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, met de stichting van oordeel dat aan de grond voor ondercuratelestelling is voldaan. Meer in het bijzonder is naar het oordeel van het hof voldoende aannemelijk geworden dat de rechthebbende niet tot een redelijke waardering van zijn vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen in staat is. Het hof overweegt daartoe het volgende.
4.7
Gebleken is dat de ouders van de rechthebbende in 2000 zijn gescheiden. Zijn vader is in 2005 in Marokko overleden. Sinds 2006 tot juli 2009 woonde de rechthebbende doordeweeks bij zijn tante en in het weekend bij zijn moeder en broer. De moeder van de rechthebbende lijdt aan schizofrenie en is tevens verstandelijk beperkt. In juli 2009 is de rechthebbende in de crisisopvang beland toen duidelijk werd dat de opvoedingssituatie van de rechthebbende bij zijn tante niet veilig en verantwoord meer was en de moeder niet in staat was om de rechthebbende (volledige) verzorging en opvoeding te bieden.
4.8
De rechthebbende verblijft sinds 2009 in orthopedagogisch behandelcentrum Lijn5. Blijkens een tot de stukken behorende verklaring van de forensisch orthopedagoog mw. [Z] van 5 oktober 2013 heeft de rechthebbende een lichte verstandelijke beperking (TIQ 60) en een stoornis in het autistisch spectrum (PDD-NOS). Sinds 2012 zijn daar zorgen over psychotische trekken bijgekomen, die evenwel na onderzoek door het AMC eind 2012 niet bevestigd konden worden. De afgelopen jaren is er weinig vooruitgang geweest in de ontwikkeling van de rechthebbende. Op sommige gebieden zoals schoolgang en zelfverzorging is er sprake van achteruitgang. De rechthebbende heeft een zware vorm van PDD-NOS die zorgt voor een afwijkend beeld van de wereld, zijn eigen kunnen, tijds- en lichaamsbeleving. De rechthebbende is rigide in zijn denken en het kost zeer veel moeite om hem anders over zaken te laten nadenken. In veel gevallen lukt dat niet. De rechthebbende is niet in staat om voor zichzelf en zijn omgeving te zorgen. Hij doucht bijna niet, loopt dagelijks in dezelfde kleding rond, heeft een verstoord dag- en nachtritme (hij is het grootste deel van de dag in de slaapkamer), zijn eetpatroon is verstoord en hij voert geen huishoudelijke taken uit. Er is sprake van een verwaarlozende situatie die niet kan worden doorbroken. De rechthebbende is daarbij niet in staat om voor zijn financiën te zorgen. Hij heeft geen inkomsten en onderneemt weinig om te zorgen dat hij wel inkomsten heeft. Dat beleeft hij evenwel anders. Vanaf januari 2013 heeft de rechthebbende een dag gewerkt en in zijn beleving heeft hij dan voor (voldoende) inkomsten gezorgd. Alle zaken moeten voor de rechthebbende gedaan worden omdat er anders niks gebeurt. Hij koppelt dingen op onlogische wijze aan elkaar. Bijvoorbeeld kan hij zijn moeder niet bezoeken omdat er nog steeds in hetzelfde laadje een sleutel ligt, die daar jaren geleden ook al lag. De rechthebbende vindt zelf dat hij geen verstandelijke beperking heeft en heeft een onrealistisch toekomstbeeld qua opleiding, woonplek en financiën, aldus de forensisch orthopedagoog [Z] in haar verklaring van 5 oktober 2013. Daarnaast behoort tot de stukken onder meer een verklaring van de psychiater [Q] na een consult op 28 november 2012 waarin deze onder meer opmerkt: "wat betreft zijn ideeën over werk en wonen is het zeer de vraag of hij wilsbekwaam is, ik meen van niet."
4.9
Ter zitting is het beeld zoals dat in de stukken naar voren komt bevestigd. Ook het hof heeft door het stellen van vragen vast kunnen stellen dat de rechthebbende geen realistisch beeld heeft van zijn toekomst en geen adequate dagbesteding (hij hangt naar eigen zeggen een groot deel van de dag maar wat rond), noch enig inkomen of activiteiten gericht op het verwerven daarvan. De ingezette hulpverlening heeft in dat kader onvoldoende effect gesorteerd. Voorts is gebleken dat de recente poging om een opleiding te volgen na korte tijd is mislukt en dat geen van betrokkenen ter zitting van het hof opheldering heeft kunnen verschaffen over de stand van zaken met betrekking tot de afgewezen Wajong-aanvraag van de rechthebbende. Aldus is sprake van zelfverwaarlozing, een slechte financiele situatie en ernstige zorgen over de geestelijke toestand van de rechthebbende. Een en ander in onderlinge samenhang, maakt dat de bescherming die uitgaat van de maatregel van curatele naar het oordeel van het hof op zijn plaats is, zodat de nodige sturing kan worden gegeven zowel op vermogensrechtelijk gebied als op immaterieel gebied (verzorging). Zorgelijk zijn in dit verband de signalen over de wijze waarop de curator zich tot nu toe van zijn taak heeft gekweten. Zowel de advocaat van de rechthebbende als de stichting hebben in dit verband ter zitting aangegeven dat zij niet of nauwelijks contact met de curator kunnen krijgen, terwijl de curator ook niet ter zitting van het hof is verschenen. Voor zover de curator de onderhavige hoger beroepsprocedure eerst wilde afwachten alvorens tot actie over te gaan, wijst het hof erop dat de werking van de maatregel na het uitspreken ervan reeds is aangevangen gelet op het bepaalde in artikel 1:381 lid 1 BW. Dat de bestreden beschikking niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard maakt dat niet anders.
4.1
De door de rechthebbende voorgestane lichtere maatregel, die overigens eerst ter zitting door de advocaat is geconcretiseerd naar een mentorschap -voor zover nodig- uit te voeren door de begeleider (Michael) van de rechthebbende, is naar het oordeel van het hof niet passend omdat – zoals blijkt uit het vorenstaande – ook de vermogensrechtelijke belangen van de betrokkene beschermd dienen te worden en deze minder ingrijpende maatregel de betrokkene om die reden onvoldoende bescherming biedt.
4.11
Aangezien ook overigens niets is aangevoerd dat tot een andere beslissing kan leiden betekent het voorgaande dat het hoger beroep van de rechthebbende geen doel treft.

5.De slotsom

5.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.M. van der Meer, mr. A.W. Beversluis en mr. J.G. Idsardi en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 4 maart 2014 in bijzijn van de griffier.