Uitspraak
[appellant],
[de woningstichting],
1.Het geding in eerste aanleg
2.De feiten
3.De vorderingen en beoordeling daarvan in eerste aanleg
4.De beoordeling in hoger beroep
grief Ibetoogt [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte niet heeft overwogen dat hij sinds maart 2010 zijn hoofdverblijf in de woning aan [adres 1] te [woonplaats] heeft.
Grief IIis gericht tegen de overweging dat, zelfs als [appellant] al vanaf maart 2010 zijn hoofdverblijf in die woning heeft, van een duurzame gemeenschappelijke huishouding geen sprake was.
Grief IIIkeert zich tegen de proceskostenveroordeling.
duurzamegemeenschappelijke huishouding tussen [appellant] en zijn moeder geen sprake was. Of van een duurzame gemeenschappelijke huishouding sprake is, dient getoetst te worden aan alle omstandigheden van het geval (vgl. Hoge Raad 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:93). In de conclusie van A-G Wissink bij dit arrest (ECLI:NL:PHR:2013:2395) staat een uitvoerig, niet uitputtend overzicht van omstandigheden die daarbij een rol kunnen spelen.